Home

Gerechtshof 's-Gravenhage, 27-06-2012, BX0052, BK-11-00763

Gerechtshof 's-Gravenhage, 27-06-2012, BX0052, BK-11-00763

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Datum uitspraak
27 juni 2012
Datum publicatie
2 juli 2012
ECLI
ECLI:NL:GHSGR:2012:BX0052
Zaaknummer
BK-11-00763

Inhoudsindicatie

Inkomstenbelasting. Belanghebbende heeft geen aangifte gedaan. Boete. Belanghebbende heeft voor haar standpunt dat het verzamelinkomen ten onrechte is vastgesteld op € 30.000 in bezwaar, beroep noch in hoger beroep bewijs bijgebracht. Reeds hierom is het hoger beroep ongegrond.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE

Sector belasting

Nummers BK-11/00763

Uitspraak van de eerste meervoudige belastingkamer d.d. 27 juni 2012

in het geding tussen:

[X], wonende te [Z], hierna: belanghebbende,

en

de directeur van de Belastingdienst/Haaglanden, hierna: de Inspecteur,

op het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van 16 september 2011, nummer AWB 11/529, betreffende de hierna vermelde aanslag en boetebeschikking.

Aanslag, beschikkingen, bezwaar en geding in eerste aanleg

1.1. Aan belanghebbende is voor het jaar 2007 een aanslag in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen opgelegd naar een ambtshalve vastgesteld belastbaar inkomen uit werk en woning van € 30.000. Bij afzonderlijke beschikkingen is aan belanghebbende een verzuimboete opgelegd van € 1.134 en is een bedrag van € 879 aan heffingsrente in rekening gebracht.

1.2. Bij uitspraak op bezwaar heeft de Inspecteur de aanslag en de beschikkingen gehandhaafd.

1.3. Belanghebbende heeft tegen die uitspraak op bezwaar beroep bij de rechtbank ingesteld. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.

Loop van het geding in hoger beroep

2.1. Belanghebbende is van de uitspraak van de rechtbank in hoger beroep gekomen bij het Hof. In verband hiermee is een griffierecht geheven van € 112. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

2.2. De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Hof van 12 juni 2012, gehouden te ’s-Gravenhage. Aldaar is de Inspecteur verschenen. Belanghebbende is met bericht niet verschenen. Zij heeft niet om uitstel van de zitting verzocht. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt.

Vaststaande feiten

Op grond van de stukken van het geding is, als tussen partijen niet in geschil, dan wel door een van hen gesteld en op zichzelf aannemelijk, in hoger beroep het volgende komen vast te staan:

3.1. Belanghebbende exploiteert een advocatenkantoor. Zij verzorgt zelf haar administratie. Zij genereert geen andere inkomsten dan die uit haar advocatenkantoor.

3.2. Belanghebbende heeft, na daartoe door de Inspecteur te zijn uitgenodigd en te zijn aangemaand, voor het onderhavige jaar geen aangifte voor de inkomstenbelasting en de premie volksverzekeringen gedaan. De Inspecteur heeft vervolgens voor dat jaar ambtshalve de definitieve aanslag in de inkomstenbelasting en de premie volksverzekeringen vastgesteld naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 30.000. De Inspecteur heeft voorts ter zake van het niet doen van aangifte een verzuimboete van € 1.134 aan belanghebbende opgelegd.

3.3. Belanghebbende heeft in ieder geval vanaf het jaar 2001 geen aangiften voor de inkomstenbelasting en de premie volksverzekeringen ingediend. De aanslagen in de inkomstenbelasting over de jaren 2001, 2002, 2003 en 2004 zijn alle ambtshalve vastgesteld. Nadat bij bezwaar belanghebbende alsnog aangiften heeft ingediend, zijn deze aanslagen verminderd conform de alsnog ingediende aangifte.

3.4. De aanslag in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen voor het jaar 2005 is ambtshalve vastgesteld op € 20.000. Op 31 oktober 2010 heeft belanghebbende daartegen een bezwaarschrift ingediend in de vorm van een aangifte. Als bijlage bij de aangifte is een verlies- en winstrekening gevoegd. Belanghebbende vermeldt een omzet van € 47.774. Bij overige kosten heeft zij een bedrag vermeld van € 33.809. Een specificatie van dit bedrag is niet gegeven. Belanghebbende heeft bezwaar, beroep en hoger beroep aangetekend tegen deze aanslag. Het bezwaar is afgewezen. Belanghebbendes beroep en hoger beroep zijn ongegrond verklaard, aangezien zij niet heeft aangetoond dat en in hoeverre de aanslagen onjuist waren vastgesteld.

3.5. De aanslag in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen voor het jaar 2006 is eveneens ambtshalve vastgesteld. Belanghebbende heeft op 8 september 2011 alsnog een aangifte voor dat jaar ingediend. In de verlies- en winstrekening heeft zij een omzet aangegeven van € 72.240. Belanghebbende heeft de volgende kosten aangegeven: loonkosten € 7.773, autokosten € 1.823, huisvestingskosten € 9.582 en overige, niet nader gespecificeerde kosten € 23.622.

3.6. Belanghebbende heeft op 22 maart 2010 een pro forma bezwaarschrift ingediend tegen de aanslag in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen voor het onderhavige jaar, 2007. Aangezien het bezwaarschrift niet is gemotiveerd, is aan belanghebbende gevraagd haar bezwaarschrift nader te motiveren. Belanghebbende heeft gereageerd bij brief van 20 april 2010, waarin ze slechts heeft medegdeeld dat zij op 22 maart een bezwaarschrift heeft ingediend en dat het verzamelinkomen ten onrechte is vastgesteld op € 30.000.

3.7. Op 26 april 2010 heeft de Inspecteur wederom gevraagd het bezwaarschrift over 2007 te motiveren. In haar brief van 11 mei 2010 antwoordt belanghebbende dat zij reeds in haar brief van 20 april 2010 heeft gereageerd. Op 30 september 2010 heeft de Inspecteur wederom vragen gesteld aan belanghebbende over haar bezwaarschrift, waarbij erop is gewezen dat het bezwaarschrift niet de gronden van het bezwaar bevat en heeft hij verzocht deze aan hem te doen toekomen. In haar brief van 13 oktober 2010 heeft belanghebbende verzocht om de haar gegeven termijn met veertien dagen te verlengen. Dit verzoek is gehonoreerd op 18 oktober 2010 en de termijn is toen verlengd tot 29 oktober 2010. In haar brief van 28 oktober 2010 verzoekt belanghebbende wederom om verlenging van de termijn. Ook dit verzoek is gehonoreerd op 29 oktober 2010, waarbij de termijn is verlengd tot 12 november 2010. Op 15 november 2010 verzoekt belanghebbende nogmaals om verlenging van de termijn met vier weken. Dit verzoek is niet gehonoreerd. In zijn brief van 17 november 2010 heeft de Inspecteur doen weten van plan te zijn het bezwaarschrift af te wijzen. Tevens is aan belanghebbende verzocht te laten weten of zij gehoord wil worden. Begin december 2010 is het zogeheten “Reactieformulier bezwaar” door belanghebbende aan de Inspecteur geretourneerd, waarop zij heeft aangekruist dat zij niet gehoord wil worden. Op 7 december 2010 is uitspraak op het bezwaar gedaan.

Omschrijving geschil in hoger beroep en standpunten van partijen

4.1. Tussen partijen is in geschil of de Inspecteur het belastbaar inkomen uit werk en woning te hoog heeft vastgesteld.

4.2. In haar hoger beroepschrift heeft belanghebbende verklaard dat de inkomsten uit declaraties in 2005 € 47.774 bedroegen en dat het netto resultaat over dat jaar € 15.796 bedroeg. Derhalve kan, aldus belanghebbende, niet worden gesproken van een redelijke schatting van het inkomen over het onderhavige jaar, maar een aanslag die naar willekeur is opgelegd.

4.3. De Inspecteur heeft het standpunt van belanghebbende gemotiveerd betwist.

Conclusies van partijen

5.1. Het hoger beroep van belanghebbende strekt tot vermindering van de aanslag in de inkomstenbelasting en de premie volksverzekeringen.

5.2. De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de rechtbank.

Oordeel van de rechtbank

6. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard op grond van de volgende overwegingen:

5. Vaststaat dat [belanghebbende] geen aangifte inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor 2007 heeft gedaan. Aldus heeft [belanghebbende] niet de vereiste aangifte gedaan als bedoeld in artikel 8 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hiema: AWR).

6. Nu [belanghebbende] de vereiste aangifte niet heeft gedaan, brengt het bepaalde in artikel 27e, eerste volzin, aanhef, onderdeel a, en slot, van de AWR, mee dat het beroep van [belanghebbende] ongegrond moet worden verklaard, tenzij is gebleken dat en in hoeverre de uitspraak op het bezwaar onjuist is. Het ligt dan op de weg van [belanghebbende] om overtuigend aan te tonen dat de uitspraak op bezwaar niet in stand kan blijven. De rechtbank acht [belanghebbende] daarin niet geslaagd. De enkele stelling van [belanghebbende] dat de aanslag te hoog is vastgesteld, is daartoe onvoldoende. [Belanghebbende] heeft niet met bewijsstukken aangetoond dat en in hoeverre de uitspraak op bezwaar onjuist is.

7. De rechtbank dient nog wel te beoordelen of de aanslag niet naar willekeur is opgelegd, maar berust op een redelijke schatting. Naar [de Inspecteur] onweersproken heeft gesteld, blijkt uit een door [belanghebbende] overgelegde resultatenrekening dat de inkomsten uit declaraties in 2005 € 47.774 bedroegen. Gelet hierop acht de rechtbank sprake van een redelijke schatting.

8. Ten aanzien van de verzuimboete overweegt de rechtbank dat sprake is van een vijfde verzuim. De rechtbank oordeelt dat [de Inspecteur], gelet op artikel 67a van de AWR, in samenhang bezien met paragraaf 21 van het Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst 1998, de verzuimboete terecht heeft vastgesteld op het belopen bedrag. De rechtbank acht geen termen aanwezig voor matiging of vermindering van de boete.

Beoordeling van het hoger beroep

Belanghebbende heeft voor haar standpunt dat het verzamelinkomen ten onrechte is vastgesteld op € 30.000 in bezwaar, beroep noch in hoger beroep bewijs bijgebracht. Reeds hierom is het hoger beroep ongegrond.

Proceskosten

Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.

Beslissing

Het Gerechtshof bevestigt de uitspraak van de rechtbank.

Deze uitspraak is vastgesteld door mrs. P.J.J. Vonk, H.A.J. Kroon en Chr.Th.P.M. Zandhuis, in tegenwoordigheid van de griffier mr. Y. Postema. De beslissing is op 27 juni 2012 in het openbaar uitgesproken.

aangetekend aan

partijen verzonden:

Zowel de belanghebbende als het daartoe bevoegde bestuursorgaan kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1. Bij het beroepschrift wordt een kopie van deze uitspraak gevoegd.

2. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:

- de naam en het adres van de indiener;

- de dagtekening;

- de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;

- de gronden van het beroep in cassatie.

Het beroepschrift moet worden gezonden aan de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag.

De partij die beroep in cassatie instelt is griffierecht verschuldigd en zal daarover bericht ontvangen van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan worden verzocht de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.