Home

Gerechtshof 's-Gravenhage, 12-06-2012, BX2226, BK-11/00679

Gerechtshof 's-Gravenhage, 12-06-2012, BX2226, BK-11/00679

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Datum uitspraak
12 juni 2012
Datum publicatie
20 juli 2012
ECLI
ECLI:NL:GHSGR:2012:BX2226
Zaaknummer
BK-11/00679

Inhoudsindicatie

Belanghebbende heeft een aangifteverzuim gepleegd als bedoeld in artikel 67a AWR. De inspecteur heeft aan belanghebbende een verzuimboete opgelegd van € 2.460 wegens het niet tijdig doen van aangifte vennootschapsbelasting. De rechtbank heeft de verzuimboete verminderd tot een bedrag van € 500. In geschil is de hoogte van de verzuimboete. Het Hof is van oordeel dat de aan belanghebbende opgelegde verzuimboete van € 2.460 disproportioneel is in verhouding tot de ernst van de gedraging op grond waarvan zij is opgelegd en acht een boete van € 500 passend en geboden.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE

Sector belasting

Nummer BK-11/00679

Uitspraak van de eerste meervoudige belastingkamer d.d. 12 juni 2012

in het geding tussen:

[X] B.V., gevestigd te [Z], hierna: belanghebbende,

en

de directeur van de Belastingdienst/Haaglanden, hierna: de Inspecteur,

op het hoger beroep van de Inspecteur tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van 2 augustus 2011, nummer AWB 11/1703, betreffende na te vermelden aan belanghebbende opgelegde verzuimboete.

Boete, bezwaar en geding in eerste aanleg

1.1 Bij beschikking heeft de Inspecteur aan belanghebbende op de voet van artikel 67a, eerste lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: AWR) een boete opgelegd van € 2.460.

1.2. Bij uitspraak op bezwaar heeft de Inspecteur belanghebbendes bezwaar tegen de verzuimboete afgewezen.

1.3. Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep bij de rechtbank ingesteld. De rechtbank heeft de uitspraak op bezwaar vernietigd, de verzuimboete verminderd tot een bedrag van € 500 en vergoeding van het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 302 gelast.

Loop van het geding in hoger beroep

2.1. De Inspecteur is van de uitspraak van de rechtbank in hoger beroep gekomen bij het Hof. Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend.

2.2. De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Hof van 1 mei 2012, gehouden te ’s-Gravenhage. Aldaar zijn beide partijen verschenen. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt.

Vaststaande feiten

Op grond van de stukken van het geding en het ter zitting verhandelde is, als tussen partijen niet in geschil dan wel door een van hen gesteld en door de wederpartij niet of onvoldoende weersproken, in hoger beroep het volgende komen vast te staan:

3.1. [A] is directeur en enig aandeelhouder van [B] B.V., die enig aandeelhouder is van [C] B.V. en van [D] Holding B.V. Laatstvermelde vennootschap is enig aandeelhouder van [E] B.V. en van belanghebbende.

3.2. Alle bovengenoemde vennootschappen zijn uitgenodigd tot het doen van aangifte vennootschapsbelasting voor het jaar 2009. Aan hen is afzonderlijk een herinnering gezonden en een aanmaning. In de aan hen gezonden aanmaning staat als uiterste aangiftedatum vermeld 27 september 2010. De aangiften vennootschapsbelasting 2009 van [D] Holding B.V., [E] B.V. en belanghebbende zijn ingediend op 12 november 2010 en van [B] B.V. en [C] B.V. op 13 november 2010.

3.3. De Inspecteur heeft met dagtekening 4 december 2010 ten aanzien van ieder van deze vennootschappen ambtshalve een aanslag vennootschapsbelasting voor het jaar 2009 opgelegd. De Inspecteur heeft daarbij aan elke vennootschap een verzuimboete opgelegd van € 2.460 wegens het niet tijdig doen van aangifte vennootschapsbelasting.

Omschrijving geschil in hoger beroep en standpunten van partijen

4.1. Tussen partijen is in hoger beroep uitsluitend de hoogte van de verzuimboete in geschil. Niet is in geschil dat belanghebbende een aangifteverzuim heeft gepleegd als bedoeld in artikel 67a AWR.

4.2. De Inspecteur stelt zich op het standpunt dat de rechtbank ten onrechte de boete heeft gematigd op de grond dat belanghebbende een fiscale eenheid had kunnen aangaan, in welk geval slechts één boete zou zijn opgelegd, terwijl de vennootschappen in werkelijkheid geen fiscale eenheid zijn aangegaan.

4.3. Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat rechtbank een juiste beslissing heeft genomen.

4.4. Voor de standpunten van partijen en de gronden waarop zij deze doen steunen, verwijst het Hof verder naar de gedingstukken.

Conclusies van partijen

5.1. Het hoger beroep van de Inspecteur strekt tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank en tot bevestiging van de uitspraak op bezwaar.

5.2. Belanghebbende heeft geconcludeerd tot bevestiging van de uitspraak van de rechtbank.

Oordeel van de rechtbank

6. De rechtbank heeft ten aanzien van het geschil het volgende overwogen:

1. [De Inspecteur] heeft wegens het niet (tijdig) indienen van de aangifte vennootschapsbelasting voor het jaar 2009 feitelijk op 10 november 2010 ambtshalve een aanslag vastgesteld. De aanslag en de beschikking, waarbij de onderhavige verzuimboete werd opgelegd, hebben als dagtekening 4 december 2010. [Belanghebbende] heeft op 13 november 2010 alsnog een aangiftebiljet vennootschapsbelasting 2009 ingediend, dat door [de Inspecteur] als bezwaarschrift tegen de aanslag is aangemerkt. Op 13 december 2010 heeft [belanghebbende] door middel van email bezwaar gemaakt tegen de opgelegde verzuimboete. [De Inspecteur] heeft de email als tweede bezwaarschrift aangemerkt en, omdat - aldus [de Inspecteur] - bij brief van 13 december 2010 reeds uitspraak op bezwaar is gedaan, bij brief van 14 februari 2011, binnengekomen bij de rechtbank op 16 februari 2011, als beroepschrift doorgezonden naar de rechtbank. De (formele) uitspraak op bezwaar is gedagtekend op 31 december 2010, waarin voor de motivering van de handhaving van de verzuimboete wordt verwezen naar de brief van 13 december 2010.

2. Niet in geding is dat [belanghebbende] haar aangifte vennootschapbelasting 2009 te laat heeft ingediend. Ingevolge artikel 67a van de Algemene wet inzake rijksbelastingen is per 1 januari 2010 de boete op het te laat doen van aangifte vennootschapbelasting gesteld op maximaal € 4.920. Op grond van § 21, derde lid, van het Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst is de verzuimboete voor aangifteplichtigen vastgesteld op 50% van dat wettelijk maximum.

3. [Belanghebbende] stelt allereerst dat door haar administratiekantoor uitstel voor de indiening van de aangifte is gevraagd tot 1 november 2010. Verder stelt zij dat de verzuimboete onevenredig hoog is ten opzichte van het vergrijp en dat van kwade trouw geen sprake is. Ten slotte beroept zij zich op een grote administratieve last en op het feit dat [A], haar enig bestuurder, voltijds in dienst is getreden van een overheidswerkgever, hetgeen hem door grootschalige veranderprocessen veel tijd heeft gekost.

4. Vast staat dat, behalve aan de drie hierboven genoemde vennootschappen, nog aan twee andere aan [belanghebbende] gelieerde vennootschappen elk een verzuimboete van € 2.460 is opgelegd, waartegen inmiddels ook beroep is ingesteld (zaaknummers 11/4095 en 11/4096).

5. Ter zitting heeft [de Inspecteur] in het kader van een compromisvoorstel aangeboden dat, gelet op de omstandigheden voor alle vennootschappen van [A], volstaan kan worden met het opleggen van een verzuimboete van € 1.750 per vennootschap. [Belanghebbende] stelt zich op het standpunt dat een aldus verminderde verzuimboete nog steeds te hoog en niet redelijk is. [Belanghebbende] meent dat een boete per vennootschap van € 100 een passende sanctie is.

6. Het opleggen van een bestuurlijke (verzuim)boete is een sanctie die naast norminscherping tevens strekt tot bestraffing. [De Inspecteur] dient bij het opleggen van een boete dan ook rekening te houden met feiten en omstandigheden die aanleiding kunnen geven tot een lagere boete dan op grond van de percentages of bedragen genoemd in het BBBB kan worden opgelegd. Tot de omstandigheden die aanleiding kunnen geven de op te leggen boete te matigen behoren de financiële omstandigheden van een belanghebbende.

Vast staat dat, behalve aan de hierboven genoemde vennootschappen nog aan twee andere gelieerde vennootschappen van [A] een verzuimboete van telkens € 2.460 is opgelegd. In totaal is aan alle vennootschappen van [A] tezamen dus € 12.300 aan boetes opgelegd. [De Inspecteur] heeft naar het oordeel van de rechtbank met dit aspect te weinig rekening gehouden. Zoals ter zitting ook door [de Inspecteur] is erkend, zou, indien [A] er voor zou hebben gekozen om zijn vennootschappen in een fiscale eenheid onder te brengen, aan de fiscale eenheid ter zake van het te laat doen van aangifte vennootschapbelasting één maal een boete van € 2.460 zijn opgelegd. Ook hiermee dient naar het oordeel van de rechtbank rekening te worden gehouden. Gelet op de financiële jaarcijfers over 2009 en de ter zitting overgelegde jaarcijfers over 2010 van de drie vennootschappen, waarvan thans het beroep moet worden beoordeeld, acht de rechtbank alle feiten en omstandigheden in aanmerking nemend voor [belanghebbende] een boete van € 500 passend en geboden.

7. Voor een verdere verlaging van de boete, zoals door [belanghebbende] bepleit, acht de rechtbank geen termen aanwezig. [Belanghebbende] had uit de ontvangen herinnering en aanmaning kunnen en moeten begrijpen dat haar geen uitstel voor de indiening van de aangifte was verleend. Aldus heeft [belanghebbende] willens en wetens geen gehoor gegeven aan uiterlijk de aanmaning. Voor het opleggen van verzuimboeten is schuld noch nalatigheid van de belastingplichtige vereist, met dien verstande dat bij afwezigheid van alle schuld (avas) het opleggen van een boete achterwege behoort te blijven. Vast staat dat er geen sprake is van avas.

Door de wetgever is per 1 januari 2010 bewust gekozen voor een forse verhoging van de verzuimboete op de onderhavige aangifteverzuimen. De redelijkheid van deze wettelijke bepalingen staat niet ter beoordeling van de (belasting)rechter. Het staat de rechtbank op grond van artikel 120 van de Grondwet en artikel 11 van de Wet algemene bepalingen immers niet vrij om de innerlijke waarde of billijkheid van de wet te beoordelen.

8. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, is het beroep gegrond verklaard.

Beoordeling van het hoger beroep

7.1. De rechtbank heeft blijk gegeven van een juiste rechtsopvatting door te overwegen dat het opleggen van een bestuurlijke (verzuim)boete een sanctie is die naast norminscherping tevens strekt tot bestraffing. Zulks brengt met zich dat de inspecteur, zoals ook is opgenomen in het Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst, bij het opleggen van een (verzuim)boete rekening dient te houden met feiten en omstandigheden die aanleiding kunnen geven tot het opleggen van een lagere boete dan hem is voorgeschreven op grond van de percentages of bedragen vermeld in voormeld besluit. Voor het opleggen van een verzuimboete is de mate van verwijtbaarheid van de belastingplichtige niet van belang. Wel dient een (verzuim)boete proportioneel te zijn in verhouding tot de ernst van de gedraging op grond waarvan zij is opgelegd.

7.2. Aan alle in 3.1 genoemde vennootschappen is een verzuimboete van € 2.460 opgelegd wegens het niet tijdig doen van aangifte vennootschapsbelasting 2009. Het Hof stelt vast dat [A] directeur is van deze vennootschappen en tevens direct of indirect een 100 percent aandelenbelang in ieder van deze vennootschappen bezit. Belanghebbende heeft onweersproken gesteld dat de aangiftes voor haar en de andere vennootschappen door [A] worden verzorgd. Gelet op het vorenstaande is sprake van een complex van handelingen die door [A] en de door hem beheerste vennootschappen gezamenlijk zijn verricht. Voorts geldt dat de aan deze vennootschappen opgelegde verzuimboetes indirect geheel drukken op het vermogen van [A]. Onder deze omstandigheden is het Hof van oordeel dat de aan belanghebbende opgelegde verzuimboete van € 2.460 disproportioneel is in verhouding tot de ernst van de gedraging op grond waarvan zij is opgelegd (vergelijk HR 10 maart 1993, nr. 28 911, LJN ZC5297, BNB 1993/198).

7.3. Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen acht het Hof een boete van € 500 passend en geboden. Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak van de rechtbank dient te worden bevestigd, wat er zij van de daartoe door de rechtbank gebezigde gronden.

Proceskosten en griffierecht

8.1. Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht aangezien gesteld noch gebleken is dat belanghebbende voor vergoeding in aanmerking komende kosten heeft gemaakt.

8.2. Nu de uitspraak van de rechtbank in stand blijft, wordt van de Staat een griffierecht geheven van € 466.

Beslissing

Het Gerechtshof:

- bevestigt de uitspraak van de rechtbank,

- gelast dat van de Staat een griffierecht wordt geheven van € 466.

Deze uitspraak is vastgesteld door mrs. P.J.J. Vonk, H.A.J. Kroon en Chr.Th.P.M. Zandhuis, in tegenwoordigheid van de griffier drs. F. van Veen. De beslissing is op 12 juni 2012 in het openbaar uitgesproken.

aangetekend aan

partijen verzonden:

Zowel de belanghebbende als het daartoe bevoegde bestuursorgaan kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1. Bij het beroepschrift wordt een kopie van deze uitspraak gevoegd.

2. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:

- de naam en het adres van de indiener;

- de dagtekening;

- de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;

- de gronden van het beroep in cassatie.

Het beroepschrift moet worden gezonden aan de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag.

De partij die beroep in cassatie instelt is griffierecht verschuldigd en zal daarover bericht ontvangen van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan worden verzocht de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.