Gerechtshof 's-Gravenhage, 29-05-2012, BX2333, BK-11/00436
Gerechtshof 's-Gravenhage, 29-05-2012, BX2333, BK-11/00436
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof 's-Gravenhage
- Datum uitspraak
- 29 mei 2012
- Datum publicatie
- 23 juli 2012
- ECLI
- ECLI:NL:GHSGR:2012:BX2333
- Zaaknummer
- BK-11/00436
Inhoudsindicatie
Inkomstenbelasting. Belanghebbende heeft geen recht op een hoger bedrag aan buitengewone uitgaven ter zake van ziektekosten dan het bedrag dat reeds op zijn belastbaar inkomen uit werk en woning in mindering is gebracht. Belanghebbende heeft geen recht op een forfaitaire aftrek wegens chronische ziekte, omdat hij wel in aanmerking komt voor uitgaven wegens arbeidsongeschiktheid op de voet van art. 6.20 Wet IB 2001. Heffingsrente terecht in rekening gebracht.
Uitspraak
GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE
Sector belasting
Nummer BK-11/00436
Uitspraak van de eerste meervoudige belastingkamer d.d. 29 mei 2012
in het geding tussen:
[X], wonende te [Z] (Frankrijk), hierna: belanghebbende,
en
de directeur van de Belastingdienst/Rivierland, hierna: de Inspecteur,
op het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van 8 juni 2011, nummer AWB 00/8251 IB/PVV, betreffende na te vermelden aanslag.
Aanslagen, beschikkingen, bezwaar en geding in eerste aanleg
1.1. Aan belanghebbende is voor het jaar 2007 een aanslag in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (hierna: aanslag IB/PVV) opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 43.583. Tevens is bij afzonderlijke beschikking een bedrag van € 862 aan heffingsrente in rekening gebracht.
1.2. Bij in een geschrift verenigde uitspraken op bezwaar heeft de Inspecteur belanghebbendes bezwaren tegen voormelde aanslag en beschikking afgewezen.
1.3. Belanghebbende heeft tegen de uitspraken op bezwaar beroep bij de rechtbank ingesteld. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
Loop van het geding in hoger beroep
2.1. Belanghebbende is van de uitspraak van de rechtbank in hoger beroep gekomen bij het Hof. In verband daarmee is door de griffier een griffierecht geheven van € 112.
2.2. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
2.3. De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Hof van 17 april 2012, gehouden te ’s-Gravenhage. Aldaar is de Inspecteur verschenen. Belanghebbende heeft medegedeeld niet ter zitting aanwezig te zullen zijn. Van het verhandelde ter zitting is door de griffier een proces-verbaal opgemaakt.
Vaststaande feiten
Op grond van de stukken van het geding is, als tussen partijen niet in geschil, dan wel door één van hen gesteld en op zichzelf aannemelijk, in hoger beroep het volgende komen vast te staan.
3.1. Belanghebbende heeft zich op het standpunt gesteld dat ter zake van ziektekosten een bedrag van € 14.273 in aanmerking dient te worden, terwijl de Inspecteur van voormeld bedrag een bedrag van € 6.677 niet in aanmerking heeft genomen. Het gaat hierbij om de volgende posten en de volgende bedragen: €
1. Premie [A] 734
2. Premie [B] 2.274
3. [C], verblijfkosten van partner 148
4. Kleding in verband met ziekenhuisopname 300
Kosten met betrekking tot de verzorging van de vader van belanghebbende:
5. Vier keer opgehaald en thuisgebracht, 5.200 km à € 0,30 1.560
6. Verzorging: 84 dagen à € 10 per dag 840
7. Aftrek wegens chronische ziekte 821
Totaal 6.677
3.2. In hoger beroep zijn de kosten met betrekking tot de verzorging van de vader van belanghebbende niet langer in geschil.
Omschrijving geschil in hoger beroep en standpunten van partijen
4.1. Tussen partijen is in geschil of belanghebbende recht heeft op een hoger bedrag aan buitengewone uitgaven ter zake van ziektekosten dan het bedrag van € 2.318 dat reeds op zijn belastbaar inkomen uit werk en woning in mindering is gebracht, hetgeen belanghebbende stelt doch de Inspecteur bestrijdt. Voorts is in geschil of aan belanghebbende terecht en tot het juiste bedrag heffingsrente in rekening is gebracht.
4.2. Voor de standpunten van partijen en de gronden waarop zij hun standpunten doen steunen wordt verwezen naar de gedingstukken,
Conclusies van partijen
5.1. Het hoger beroep van belanghebbende strekt - naar het Hof begrijpt - tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank en van de uitspraken op bezwaar en tot vermindering van de aanslag IB/PVV naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 36.906.
5.2. De Inspecteur heeft geconcludeerd tot bevestiging van de uitspraak van de rechtbank.
Oordeel van de rechtbank
6. De rechtbank heeft het volgende overwogen:
Buitengewone uitgaven
II.15. Met betrekking tot de correctie aftrekpost buitengewone uitgaven, overweegt de rechtbank als volgt.
II.16. [Belanghebbende] heeft gesteld dat hij in aanmerking komt voor buitengewone uitgaven wegens ziekte, wegens arbeidsongeschiktheid of chronische ziekte en wegens verzorging.
II.17. Ingevolge artikel 6.1, eerste lid, aanhef en onderdeel a, van de Wet, is de persoonsgebonden aftrek het gezamenlijke bedrag van de in het kalenderjaar op de belastingplichtige drukkende persoonsgebonden aftrekposten. Ingevolge het tweede lid van artikel 6.1 Wet worden als persoonsgebonden aftrekpost onder meer aangemerkt de buitengewone uitgaven.
II.18. Een redelijke verdeling van de bewijslast brengt mee dat [belanghebbende] aannemelijk dient te maken dat de door hem gemaakte kosten zijn aan te merken als buitengewone uitgaven die voor aftrek in aanmerking komen. Naar liet oordeel van de rechtbank is [belanghebbende] in de op haar rustende bewijslast niet geslaagd. Daarbij neemt de rechtbank het volgende in aanmerking.
Buitengewone uitgaven wegens ziekte
II.19.1. Ingevolge artikel 6.16, onderdeel a, van de Wet zijn buitengewone uitgaven de uitgaven wegens: ziekte, invaliditeit en bevalling van de belastingplichtige, zijn partner, zijn jonger dan 27-jarige kinderen en tot zijn huishouden behorende ernstig gehandicapte personen van 27 jaar of ouder.
II.19.2. Ingevolge artikel 6.17, eerste lid, van de Wet worden als uitgaven wegens ziekte, invaliditeit en bevalling aangemerkt de daarmee verband houdende:
a. uitgaven voor genees-, heel- en verloskundige hulp, met inbegrip van farmaceutische en andere hulpmiddelen en vervoer;
b. uitgaven voor extra gezinshulp;
c. extra uitgaven voor een op medisch voorschrift gehouden dieet indien zij meer bedragen dan € 113 tot een bedrag bepaald volgens bij ministeriële regeling te stellen regels;
d. extra uitgaven voor kleding en beddengoed, volgens bij ministeriële regeling te stellen regels;
e. uitgaven voor reizen in verband met het regelmatig bezoeken van wegens ziekte of invaliditeit langer dan een maand verpleegde personen met wie de bezoeker bij de aanvang van de ziekte of invaliditeit een gezamenlijke huishouding voerde, indien de afstand tussen de woning of de verblijfplaats van de bezoeker en de plaats waar de verpleging plaatsvindt genieten langs de meest gebruikelijke weg meer beloopt dan 10 kilometer.
II.19.3. Ingevolge artikel 6.18, eerste lid, aanhef en onder d, worden met betrekking tot uitgaven als bedoeld in artikel 6.17, eerste lid, onderdeel a, van de Wet premies en bijdragen voor een ziektekostenregeling slechts in aanmerking genomen voorzover het gezamenlijke bedrag betrekking heeft op een tijdvak van hoogstens twaalf maanden.
II.19.4. [Belanghebbende] heeft gesteld dat hij in 2008 over het jaar 2007 een bedrag van € 734 aan premies voor ziektekostenregelingen aan [A] heeft betaald. De stelling van [belanghebbende] dat dit bedrag in 2007 aftrekbaar is, vindt geen steun in de bepaling zoals onder II.17. is weergegeven. De door [belanghebbende] voor het kalenderjaar 2007 betaalde premie heeft op hem in het kalenderjaar 2008 gedrukt. Op grond van het bepaalde in artikel 6.40, onderdeel a, van de Wet IB komen uitgaven ter zake van persoongebonden aftrekposten, voor zover in deze wet niet anders is bepaald, voor aftrek in aanmerking op het tijdstip waarop zij zijn betaald. De opgevoerde kosten komen in 2007 niet voor aftrek in aanmerking. Het gelijk is aan [de Inspecteur].
II.19.5. [Belanghebbende] heeft gesteld dat hij in 2007 voor het jaar 2008 een bedrag aan premies voor ziektekostenregelingen van € 2.274 aan [B] heeft betaald. [De Inspecteur] heeft - onder verwijzing naar het bepaalde in artikel 6.18, eerste lid, aanhef en onder d, van de Wet - het standpunt ingenomen dat [belanghebbende] in zijn aangifte premies voor 2 jaar in aanmerking heeft genomen. [Belanghebbende] heeft het tegendeel niet aannemelijk gemaakt.
II.19.6. [Belanghebbende] heeft niet aannemelijk gemaakt dat het door hem in aanmerking genomen bedrag van € 143 ([C] verblijfskosten van partner) op medische indicatie is gemaakt. [De Inspecteur] heeft terecht het standpunt genomen dat dit bedrag reeds daarom niet voor aftrek in aanmerking komt.
II.19.7. [Belanghebbende] heeft zich op het standpunt gesteld dat extra uitgaven voor kleding € 300 wegens verblijf in het ziekenhuis kunnen worden afgetrokken. Op grond van artikel 6.17, eerste lid, aanhef en onderdeel d, van de Wet worden extra uitgaven voor kleding en beddengoed als uitgaven wegens ziekte in aanmerking genomen volgens bij ministeriële regeling te stellen regels. Volgens artikel 33 van de Uitvoeringsregeling IB 2001 worden dergelijke uitgaven tot een bedrag van € 300 dan wel, indien blijkt dat die uitgaven € 600 te boven gaan, tot een bedrag van € 700 aangemerkt als dergelijke uitgaven. [Belanghebbende] heeft niet aannemelijk gemaakt dat er sprake is van een ziekte of invaliditeit met een duurzaam karakter, die extra uitgaven van kleding en beddengoed met zich meebrengt.
Buitengewone uitgaven wegens arbeidsongeschiktheid of chronische ziekte
II.20. Ingevolge artikel 6.16, onderdeel c, van de Wet zijn buitengewone uitgaven de uitgaven wegens arbeidsongeschiktheid of chronische ziekte van de belastingplichtige. Nu [belanghebbende] niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij arbeidsongeschikt of chronisch ziek is, heeft [de Inspecteur] naar het oordeel van de rechtbank terecht de aftrek niet toegestaan.
(…)
Heffingsrente
II.22. [Belanghebbende] stelt dat de heffingsrente door de lange periode tussen de aangifte en de aanslag onnodig is opgelopen. De rechtbank is van oordeel dat een beperking van de heffingsrente hier niet aan de orde is. De rechtbank overweegt daartoe dat [de Inspecteur] in de onderhavige situatie de aangifte nader heeft onderzocht en dat in het kader van dat onderzoek veelvuldig tussen [de Inspecteur] en [belanghebbende] is gecorrespondeerd om duidelijkheid over de in aftrek gebrachte bedragen te krijgen. Dit heeft uiteindelijk geleid tot een correctie van de aangifte en daaruit vloeit de in rekening gebrachte heffingsrente voort. De rechtbank is van oordeel dat [de Inspecteur] niet onzorgvuldig heeft gehandeld door - in overeenstemming met de wet - heffingsrente in rekening te brengen doordat hij een onjuiste aangifte heeft gecorrigeerd (vgl. HR 25 februari 2011, LJN BP5536). Het beroep faalt ook voor het overige.
Tot slotsom
II.23. Gelet op het vorenoverwogene dient het beroep ongegrond te worden verklaard.
Beoordeling van het hoger beroep
7.1. De rechtbank heeft ten aanzien van de ziektekosten een juiste beslissing genomen. Belanghebbende heeft in hoger beroep geen feiten en/of omstandigheden gesteld die nopen tot een andere beslissing dan de rechtbank heeft genomen. Het Hof voegt daaraan toe dat een belastingplichtige slechts in aanmerking kan komen voor de forfaitaire aftrek wegens chronische ziekte indien hij (i) bij het begin van het kalenderjaar jonger is dan 65 jaar en (ii) niet in aanmerking komt voor uitgaven wegens arbeidsongeschiktheid op de voet van artikel 6.20 Wet IB 2001. Aangezien belanghebbende aan dit laatste vereiste niet voldoet, heeft hij geen recht op een forfaitaire aftrek wegens chronische ziekte.
7.2. De rechtbank heeft ten aanzien van de heffingsrente op goede gronden een juiste beslissing genomen. Het Hof maakt deze beslissing en de daartoe gebezigde overwegingen tot de zijne.
7.3. Gelet op het vorenoverwogene is het hoger beroep ongegrond. Beslist dient te worden als hierna vermeld.
Proceskosten en griffierecht
Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
Beslissing
Het Gerechtshof bevestigt de uitspraak van de rechtbank.
Deze uitspraak is vastgesteld door mrs. P.J.J. Vonk, Chr.Th.P.M. Zandhuis en H. Pijl, in tegenwoordigheid van de griffier mr. D.J. Jansen. De beslissing is op 29 mei 2012 in het openbaar uitgesproken.
aangetekend aan
partijen verzonden:
Zowel de belanghebbende als het daartoe bevoegde bestuursorgaan kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. Bij het beroepschrift wordt een kopie van deze uitspraak gevoegd.
2. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:
- de naam en het adres van de indiener;
- de dagtekening;
- de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
- de gronden van het beroep in cassatie.
Het beroepschrift moet worden gezonden aan de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag.
De partij die beroep in cassatie instelt is griffierecht verschuldigd en zal daarover bericht ontvangen van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan worden verzocht de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.