Home

Gerechtshof 's-Gravenhage, 29-06-2012, BX5764, BK-11/00486

Gerechtshof 's-Gravenhage, 29-06-2012, BX5764, BK-11/00486

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Datum uitspraak
29 juni 2012
Datum publicatie
27 augustus 2012
ECLI
ECLI:NL:GHSGR:2012:BX5764
Zaaknummer
BK-11/00486

Inhoudsindicatie

Onroerendezaakbelasting. Leegstaande onroerende zaak. Belanghebbende heeft de onroerende zaak niet gebruikt met de bedoeling deze metterdaad te bezigen ter bevrediging van eigen behoeften. Aanslag ten onrechte opgelegd.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE

Sector belasting

nummer BK-11/00486

Uitspraak van de tweede meervoudige belastingkamer van 29 juni 2012

in het geding tussen:

de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [X] B.V. te [Z], belanghebbende,

en

de heffingsambtenaar van de gemeente Den Haag, de Inspecteur,

op het hoger beroep van belanghebbende tegen de (mondelinge) uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van 12 juli 2011, nummer AWB 11/644, betreffende de hierna vermelde aanslag.

Aanslag, bezwaar en geding in eerste aanleg

1.1. Aan belanghebbende heeft de Inspecteur voor het jaar 2008 een aanslag in de onroerendezaakbelasting van de gemeente Den Haag van € 491 opgelegd ter zake van het gebruik van de onroerende zaak [a-straat 1] te [Z].

1.2. Bij uitspraak op het door belanghebbende tegen de heffing gemaakte bezwaar heeft de Inspecteur de aanslag gehandhaafd.

1.3. Tegen de uitspraak van de Inspecteur heeft belanghebbende beroep bij de rechtbank ingesteld. Een griffierecht van € 298 is geheven.

1.4. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.

Geding in hoger beroep

2.1. Belanghebbende is van de uitspraak van de rechtbank in hoger beroep gekomen bij het Hof. Een griffierecht van € 454 is geheven.

2.2. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

2.3. De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Hof van 8 juni 2012, gehouden te ’s-Gravenhage. Partijen zijn verschenen.

Vaststaande feiten

Op grond van de stukken van het geding en het ter zitting verhandelde is in hoger beroep, als tussen partijen niet in geschil dan wel door een van hen gesteld en door de wederpartij niet of onvoldoende weersproken, het volgende komen vast te staan:

3.1. Belanghebbende is genothebbende krachtens eigendom, bezit of beperkt recht van de onroerende zaak.

3.2. De onroerende zaak omvat een werkplaats met magazijn en kantoor- en opslagruimte en dient niet in hoofdzaak tot woning.

3.3. Met betrekking tot de onroerende zaak is vanaf het jaar 2007 sprake van leegstand. Belanghebbende heeft tevergeefs getracht de onroerende zaak te verhuren.

Oordeel van de rechtbank

4. De rechtbank heeft met betrekking tot het beroep van belanghebbende overwogen:

”(…)

7. Naar het oordeel van de rechtbank had [belanghebbende] op 1 januari 2008 het gebruik van de onroerende zaak. De rechtbank overweegt hierbij het volgende. Voor het antwoord op de vraag of sprake is van gebruik is van belang of de onroerende zaak [belanghebbende] op 1 januari 2008 (peildatum) ter beschikking stond en of zij daarvan gebruik kon maken. Onweersproken is dat de onroerende zaak op de peildatum aan [belanghebbende] ter beschikking stond en niet te koop of te huur werd aangeboden. Verder is niet gesteld of gebleken dat het aan [belanghebbende] niet vrij zou staan om, met voorbijgaan aan het gebruik als kinderdagopvang, enige andere vorm van gebruik van de onroerende zaak te maken. Anders dan [belanghebbende] meent staat in de gegeven omstandigheden de leegstand van de onroerende zaak niet aan het bestaan van gebruik in de weg (vergelijk Gerechtshof Arnhem, 20 april 1998, 97/0379).

8. Gelet op wat hiervoor is overwogen is het beroep ongegrond verklaard.

(…)”

Geschil in hoger beroep en standpunten van partijen

5.1. Partijen houdt het antwoord op de vraag verdeeld of de aanslag terecht is opgelegd, meer precies of belanghebbende het voor de in geding zijnde heffing vereiste gebruik van de onroerende zaak heeft gehad, welke vraag belanghebbende ontkennend en de Inspecteur bevestigend beantwoordt.

5.2. Voor de standpunten van partijen en de gronden waarop de standpunten steunen, verwijst het Hof naar de gedingstukken.

Beoordeling van het hoger beroep

6.1. De Inspecteur, op wie de bewijslast rust, heeft naar ’s Hofs oordeel onvoldoende feiten en omstandigheden aannemelijk gemaakt, tegenover de betwisting door belanghebbende, die de conclusie rechtvaardigen dat sprake is van het voor de heffing van onroerendezaakbelasting vereiste gebruik. Belanghebbende was weliswaar eigenaar van de onroerende zaak, doch die enkele omstandigheid is onvoldoende om anders te oordelen. De onweersproken verklaring van belanghebbende dat de onroerende zaak gedurende lange tijd, ook op 1 januari 2008, ”zo leeg stond als leeg maar kan zijn”, in samenhang met het feit dat belanghebbende al die tijd pogingen heeft ondernomen de onroerende zaak te verhuren, ook al was dit laatste bij de Inspecteur niet bekend, wijst er niet alleen op dat sprake is geweest van leegstand, maar ook dat belanghebbende de onroerende zaak niet heeft gebruikt met de bedoeling deze metterdaad te bezigen ter bevrediging van eigen behoeften. Ook overigens is niet gebleken van een omstandigheid waaruit is af te leiden dat belanghebbende de onroerende zaak niettemin heeft gebruikt in de zin van artikel 220, onderdeel a, van de Gemeentewet.

6.2. Dat voert het Hof tot de conclusie dat de aanslag ten onrechte is opgelegd. Het gelijk is aan de zijde van belanghebbende. Bijgevolg moet worden beslist als hierna is vermeld.

Proceskosten en griffierecht

7.1. Belanghebbende heeft ter zitting desgevraagd verklaard geen aanspraak te maken op een vergoeding van proceskosten.

7.2. Aan belanghebbende moeten de in beroep en hoger beroep betaalde griffierechten, in totaal € 752, worden vergoed.

Beslissing

Het Gerechtshof:

- vernietigt de uitspraak van de rechtbank;

- vernietigt de uitspraak van de Inspecteur;

- vernietigt de aanslag; en

- gelast de Inspecteur de griffierechten van € 752 aan belanghebbende te vergoeden.

De uitspraak is vastgesteld door mrs. U.E. Tromp, B. van Walderveen en W.M.G. Visser, in tegenwoordigheid van de griffier mr. R.W. Otto. De beslissing is op 29 juni 2012 in het openbaar uitgesproken.

aangetekend aan

partijen verzonden:

Zowel de belanghebbende als het daartoe bevoegde bestuursorgaan kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1. Bij het beroepschrift wordt een kopie van deze uitspraak gevoegd.

2. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:

- de naam en het adres van de indiener;

- de dagtekening;

- de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;

- de gronden van het beroep in cassatie.

Het beroepschrift moet worden gezonden aan de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20.303, 2500 EH Den Haag.

De partij die beroep in cassatie instelt is griffierecht verschuldigd en zal daarover bericht ontvangen van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan worden verzocht de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.