Home

Gerechtshof 's-Gravenhage, 31-08-2012, BX6836, BK-11/00361

Gerechtshof 's-Gravenhage, 31-08-2012, BX6836, BK-11/00361

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Datum uitspraak
31 augustus 2012
Datum publicatie
7 september 2012
ECLI
ECLI:NL:GHSGR:2012:BX6836
Zaaknummer
BK-11/00361

Inhoudsindicatie

Vergoeding taxatiekosten aan belanghebbende.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE

Sector belasting

nummer BK-11/00361

Uitspraak van de tweede meervoudige belastingkamer van 31 augustus 2012

in het geding tussen:

[X] te [Z], belanghebbende,

en

de heffingsambtenaar van de gemeente Zuidplas, de Inspecteur,

op het hoger beroep van belanghebbende tegen de (mondelinge) uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van 12 mei 2011, nummer AWB 10/7986 WOZ, betreffende de hierna vermelde beschikking en aanslag.

Beschikking, aanslag, bezwaar en geding in eerste aanleg

1.1. Bij beschikking als bedoeld in artikel 22 van de Wet waardering onroerende zaken is de waarde van de onroerende zaak, plaatselijk bekend als [a-straat 1] te [Z], vastgesteld op € 980.000 per waardepeildatum 1 januari 2009. De beschikking geldt voor het kalenderjaar 2010.

1.2. Aan belanghebbende is voor het jaar 2010 wegens het genot krachtens eigendom, bezit of beperkt recht van de onroerende zaak een aanslag in de onroerendezaakbelasting van de gemeente Zuidplas naar een heffingsmaatstaf van € 980.000 opgelegd.

1.3. Het aanslagbiljet waaruit van de beschikking en de aanslag blijkt, is gedagtekend 30 april 2010.

1.4. Bij in een geschrift, gedagtekend 4 oktober 2010, vervatte uitspraken heeft de Inspecteur belanghebbendes bezwaren tegen de beschikking en de aanslag afgewezen.

1.5. Belanghebbende heeft tegen de uitspraken van de Inspecteur beroep bij de rechtbank ingesteld. Een griffierecht van € 41 is geheven.

1.6. De rechtbank heeft de uitspraken op bezwaar vernietigd, de beschikking aldus gewijzigd dat de waarde is verminderd tot € 675.000, de aanslag verminderd tot een naar een heffingsmaatstaf van € 675.000, de Inspecteur veroordeeld in de proceskosten aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op € 874, en de Inspecteur gelast het griffierecht van € 41 aan belanghebbende te vergoeden.

Loop van het geding in hoger beroep

2.1. Belanghebbende is van de uitspraak van de rechtbank in hoger beroep gekomen bij het Hof. Een griffierecht van € 112 is geheven.

2.2. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

2.3. De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Hof van 22 juni 2012, gehouden te ’s-Gravenhage. Partijen zijn verschenen. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt.

Vaststaande feiten

Op grond van de stukken van het geding is, als tussen partijen niet in geschil dan wel door een van hen gesteld en door de wederpartij niet of onvoldoende weersproken, in hoger beroep het volgende komen vast te staan:

3.1. Het beroepschrift tegen de uitspraken op bezwaar is bij de rechtbank ingediend door mevrouw mr. [A] van [B] als de gemachtigde van belanghebbende. Zij heeft bij het beroepschrift een taxatierapport van 19 november 2010 gevoegd, opgemaakt door [C] van [D-taxateurs]. [B] en [D-taxateurs] zijn handelsnamen van [E] B.V. te [Q]. Ter zitting van de rechtbank heeft de gemachtigde bevestigd dat de taxateur in wezen deel uitmaakt van [B].

3.2. Taxateur [C] heeft de waarde van de onroerende zaak blijkens het taxatierapport geschat op € 674.000 per de waardepeildatum. De taxateur heeft aan zijn werkzaamheden ten behoeve van de taxatie en het rapport 3,5 uren besteed.

3.3. In het door de Inspecteur bij de rechtbank ingediende verweerschrift staat:

”7. Standpunt gemeente

Ik ben van mening dat de stellingen van belanghebbende met betrekking tot de bruto-inhoud van de woning en de vergelijkingsobjecten moeten prevaleren boven de uitgangspunten zoals door de gemeente gehanteerd in de waardebepaling die heeft geleid tot een waardevaststelling van € 980.000. Deze waarde moet hierdoor worden verminderd op grond van het feit dat de bruto-inhoud van de woning niet 480 m3 doch 360 m3 bedraagt en dat de door belanghebbende aangedragen vergelijkingsobjecten beter zijn dan die welke door de gemeente zijn gehanteerd en daarvoor in de plaats treden. De WOZ-waarde ad € 980.000 is hierdoor inderdaad tot een te hoog bedrag vastgesteld en moet worden verlaagd tot € 773.000 (…)”.

Bij de bepaling van dit bedrag heeft de Inspecteur onder meer rekening gehouden met ”extra grond” ter waarde van € 97.780.

3.4. Ter zitting van de rechtbank hebben partijen overeenstemming bereikt in die zin dat de waarde van de extra grond buiten aanmerking moet blijven omdat het bedrijfsmatig geëxploiteerde cultuurgrond is. In verband hiermee zijn zij het eens geworden dat de waarde van de onroerende zaak moet worden vastgesteld op € 675.000 per de waardepeildatum.

Oordeel van de rechtbank

4. De rechtbank heeft overwogen:

”(…)

2. Partijen hebben ter zitting bij wijze van compromis overeenstemming bereikt over hetgeen hen aanvankelijk verdeeld hield en wel in die zin dat naar hun oordeel de waarde in het economische verkeer van de woning op de waardepeildatum nader moet worden vastgesteld op € 675.000. De rechtbank sluit zich hierbij aan.

3. Gelet op dit compromis, hetwelk recht doet aan alle in aanmerking te nemen feiten en omstandigheden, heeft de rechtbank het beroep gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en zijn de vastgestelde waarde en aanslag verminderd zoals hiervoor is vermeld.

4. De rechtbank vindt aanleiding [de Inspecteur] te veroordelen in de kosten die [belanghebbende] in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 874 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 437 en een wegingsfactor 1).

5. [Belanghebbende] heeft verder gevraagd [de Inspecteur] te veroordelen tot vergoeding van een bedrag van € 327,25 (inclusief BTW) aan kosten van een deskundige die aan de gemachtigde van [belanghebbende] verslag heeft uitgebracht (kosten van het taxatierapport). De rechtbank acht voor een dergelijke vergoeding geen termen aanwezig en overweegt het volgende. Uit de stukken van het geding leidt de rechtbank af dat de taxateur is ingeschakeld door de gemachtigde en tot de organisatie van gemachtigde behoort. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat de kosten van het taxatierapport deel uitmaken van de kantoorkosten van de gemachtigde. De werkzaamheden van de taxateur zijn namelijk zozeer verweven met de werkzaamheden van de gemachtigde, dat zij zijn aan te merken als één dienstverlener. De kosten van het taxatierapport gaan daarmee op in de kosten van de gemachtigde. De voor het taxatierapport gemaakte kosten komen niet voor afzonderlijke vergoeding in aanmerking, welk oordeel van de rechtbank ter zitting is erkend door de gemachtigde van [belanghebbende].

(…)”

Omschrijving geschil in hoger beroep en standpunten van partijen

5.1. In geschil is of een vergoeding moet worden toegekend voor de taxatiekosten. Belanghebbende beantwoordt de vraag bevestigend, de Inspecteur ontkennend.

5.2. De Inspecteur meent dat de gemachtigde van belanghebbende heeft erkend dat het oordeel van de rechtbank dat de taxatiekosten niet voor afzonderlijke vergoeding in aanmerking kunnen komen juist is en dat belanghebbende daarmee heeft afgezien van vergoeding van die kosten.

5.3. Indien het Hof anders oordeelt, is in geschil of voornoemd oordeel van de rechtbank juist is en zo niet, naar welk uurtarief de vergoeding moet worden berekend.

5.4. Belanghebbende wenst een vergoeding op basis van een uurtarief van € 78,50 en de daarover verschuldigde omzetbelasting. De Inspecteur meent dat voor een volledig opgeleide taxateur met een WOZ-diploma een uurtarief van ten hoogste € 50 (exclusief omzetbelasting) in aanmerking moet worden genomen met de aantekening dat [C] als taxateur nog in opleiding is.

5.5. Voor het geval dat belanghebbende in hoger beroep geheel of gedeeltelijk in het gelijk wordt gesteld en het Hof in dit verband een proceskostenveroordeling uitspreekt voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand, heeft de Inspecteur zich op het standpunt gesteld dat als factor voor het gewicht van de zaak 0,5 in aanmerking is te nemen, omdat het gewicht van de zaak in hoger beroep zijns inziens licht is. Belanghebbende heeft dit niet betwist.

5.6. Voor de standpunten van partijen en de gronden verwijst het Hof verder naar de gedingstukken.

Conclusies van partijen

6.1. Het hoger beroep van belanghebbende strekt, onder handhaving van de door de rechtbank toegekende proceskostenvergoeding voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand van € 874, tot toekenning van een proceskostenvergoeding voor taxatiekosten van € 275 en tot vergoeding van de omzetbelasting over dit bedrag.

6.2. De Inspecteur concludeert primair en subsidiair tot bevestiging van de uitspraak van de rechtbank en meer subsidiair tot toekenning van een proceskostenvergoeding voor het taxatierapport van niet meer dan € 175 (exclusief omzetbelasting).

Beoordeling van het hoger beroep

Is afgezien van een vergoeding voor taxatiekosten?

7.1. De Inspecteur heeft in hoger beroep primair gesteld dat geen sprake is van omstandigheden op grond waarvan de gemachtigde van belanghebbende terug kan komen van de erkenning van de opvatting van de rechtbank dat de taxatiekosten niet voor afzonderlijke vergoeding in aanmerking komen.

7.2. Blijkens het proces-verbaal van de behandeling van de zaak ter zitting van de rechtbank op 28 april 2011 heeft de gemachtigde van belanghebbende verklaard:

”De taxateur is onderdeel van [B]. Ik ben bekend met het standpunt van de rechtbank inzake het vergoeden van kosten van een deskundige met betrekking tot het taxatierapport en ik erken dit standpunt.”

7.3. Ter zitting in hoger beroep heeft de gemachtigde van belanghebbende opgemerkt dat met die woorden is bedoeld de opvatting van de rechtbank te respecteren zonder afstand te nemen van de eigen opvatting van de gemachtigde.

7.4. Het Hof volgt belanghebbende daarin. Uit hetgeen is vermeld in het proces-verbaal van de zitting van de rechtbank en hetgeen in de uitspraak van de rechtbank onder punt 5 is overwogen leidt het Hof af dat voor alle ter zitting aanwezigen duidelijk was dat niet tot het compromis behoorde dat belanghebbende afzag van een afzonderlijke vergoeding van proceskosten betreffende het taxatierapport. Ook acht het Hof aannemelijk dat de rechtbank ervan is uitgegaan dat de gemachtigde niet was overtuigd van de juistheid van de opvatting van de rechtbank omtrent de vergoeding van taxatiekosten in dit geval. Ware dit anders, dan zou de rechtbank hebben kunnen volstaan te constateren en overwegen dat belanghebbende van de afzonderlijk in aanmerking te nemen vergoeding van de taxatiekosten had afgezien.

Verlening van rechtsbijstand en het optreden van een deskundige

7.5. De aard van de werkzaamheden van een rechtsbijstandverlener verschilt van die welke een taxateur als deskundige verricht. Een rechtsbijstandverlener geeft zijn opdrachtgever in de regel juridische adviezen en staat hem desgewenst bij in een rechtsgeding. De positie van een deskundige is in het algemeen dat deze behulpzaam is bij het vaststellen van bepaalde feiten, waartoe hij beschikt over de benodigde bijzondere kennis en ervaring.

7.6. In de verhouding tussen de gemachtigde en de taxateur is geen vervaging van het hiervoor geschetste onderscheid of een vermenging van de werkzaamheden te bespeuren. Dat de taxateur nog niet volledig gediplomeerd is, betekent niet dat hij onbekwaam is. Dit geldt te meer nu zijn taxatie uiteindelijk is gevolgd. Mitsdien bestaat geen reden te oordelen dat belanghebbende, naast vergoeding van proceskosten wegens beroepsmatig verleende rechtsbijstand, te dezen geen aanspraak kan maken op vergoeding van taxatiekosten.

Belang bij de uitkomst van de taxatie?

7.7. De Inspecteur heeft gesteld dat de taxateur financieel belang had bij de uitkomst van de taxatie. Hij heeft evenwel - tegenover de weerspreking door belanghebbende - geen, dan wel onvoldoende feiten en omstandigheden aangedragen waarop die stelling kan steunen. Mitsdien heeft de Inspecteur zijn stelling niet aannemelijk gemaakt. Ook zijn uit de gedingstukken geen aanwijzingen te putten dat de taxateur onbekwaam was of dat hij zijn werkzaamheden niet onpartijdig heeft verricht.

Uurtarief

7.8. In dit geval heeft een deskundige op verzoek van de belanghebbende een taxatieverslag opgesteld in verband met de beroepsprocedure over de waardering van een onroerende zaak in het kader van de Wet WOZ.

7.9. In een dergelijk geval wordt de vergoeding volgens artikel 1, lid 1, aanhef en letter b, in verbinding met artikel 2, lid 1, aanhef en letter b, van het Besluit proceskosten bestuursrecht (hierna: het Bpb) vastgesteld met overeenkomstige toepassing van artikel 6 van het Besluit tarieven in strafzaken 2003 (hierna: het Bts 2003). Daarmee geldt een tarief van ten hoogste € 81,23 per uur "naar gelang de werkzaamheden niet of in meer of mindere mate van wetenschappelijke of bijzondere aard zijn". In artikel 15 van het Bts 2003 is bepaald dat de bedragen worden verhoogd met de omzetbelasting die daarvoor is verschuldigd.

7.10. Gezien de grondslag van het Bpb in artikel 8:75, lid 1, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb), gaat het bij de toekenning van een vergoeding voor kosten van een deskundige allereerst erom of sprake is van kosten die de belanghebbende redelijkerwijs heeft moeten maken. Een belanghebbende die in een geval als dit ter onderbouwing van zijn standpunt over de waarde van een onroerende zaak een taxatierapport aan de heffingsambtenaar of de rechter overlegt, zal in het algemeen aan deze eis voldoen. De gedingstukken bevatten te dezen geen aanwijzingen voor het tegendeel.

7.11. In een geval als dit dient te worden vooropgesteld dat de werkzaamheden van de taxateur in het algemeen niet van wetenschappelijke aard zijn. De gedingstukken bevatten te dezen geen aanwijzingen voor het tegendeel.

7.12. Wel behoren de werkzaamheden van de taxateur te worden aangemerkt als van bijzondere aard in de zin van artikel 6 van het Bts 2003.

7.13. De mate waarin dergelijke werkzaamheden van bijzondere aard zijn, wordt vooral bepaald door de aard van de te taxeren onroerende zaak. Naarmate de taxatie van een object naar haar aard complexer is, kan toepassing van een hoger uurtarief zijn gerechtvaardigd. Toepassing van het maximale uurtarief komt eerst in aanmerking, indien het object van dien aard is dat de taxatie zeer complex is.

7.14. Met het oog op de uitvoerbaarheid van de regeling in het Bts 2003 moet worden aanvaard dat, ter bepaling van de mate waarin de werkzaamheden van een taxateur van bijzondere aard zijn, uitsluitend de aard van de onroerende zaak als maatstaf in aanmerking wordt genomen en dat geen rekening wordt gehouden met andere factoren, zoals de mate van deskundigheid van de taxateur.

7.15. Artikel 15 van het Bts 2003 brengt mee dat de voor vergoeding in aanmerking komende kosten behoren te worden verhoogd met omzetbelasting naar het op grond van de bepalingen van de Wet op de omzetbelasting 1968 toepasselijke tarief. Gelet op de strekking van deze bepaling geldt dat echter alleen indien de aan een belanghebbende in rekening gebrachte omzetbelasting op hem drukt en dus niet indien hij die belasting als voorbelasting in aftrek kan brengen.

7.16. Het betoog van belanghebbende dat de taxatiekosten geheel moeten worden vergoed, omdat deze zijn berekend naar een uurtarief van € 78,50 en dit minder is dan het maximale uurtarief van artikel 6 van het Bts 2003, vindt geen steun in het recht en moet worden verworpen. De hoogte van het in rekening gebrachte of in de markt gangbare uurtarief is niet maatgevend, maar de aard van de werkzaamheden, die in een geval als dit wordt bepaald door de aard van het te taxeren object.

7.17. Gelet op de aard van de onroerende zaak komt het Hof tot het oordeel dat de werkzaamheden voor de taxatie niet in die mate van bijzondere aard zijn, dat het maximaal toe te kennen uurtarief moet worden gehanteerd, doch dat de vergoeding moet worden gebaseerd op een tarief van € 42 (exclusief omzetbelasting) per uur. Nu de Inspecteur niet heeft betwist dat de omzetbelasting op belanghebbende drukt, dient deze eveneens te worden vergoed.

7.18. Mitsdien dient de Inspecteur, naast de door de rechtbank toegekende vergoeding voor proceskosten van € 874 wegens door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand in verband met de behandeling van het beroep, aan belanghebbende taxatiekosten te vergoeden tot een bedrag van € 147 vermeerderd met de over dit laatste bedrag verschuldigde omzetbelasting.

Proceskosten en griffierecht

8.1. Het Hof acht termen aanwezig de Inspecteur te veroordelen in de door belanghebbende in hoger beroep gemaakte proceskosten. Het Hof stelt deze kosten, op de voet van artikel 8:75 van de Awb in verbinding met het Bpb en de daarbij behorende bijlage, vast op € 437 wegens beroepsmatig verleende rechtsbijstand in hoger beroep: 2 punten à € 437 x 0,5 (gewicht van de zaak). Voor een hogere vergoeding acht het Hof geen termen aanwezig.

8.2. Voorts dient de Inspecteur het voor de behandeling in hoger beroep gestorte griffierecht van € 112 aan belanghebbende te vergoeden.

Beslissing

Het Gerechtshof:

- vernietigt de uitspraak van de rechtbank, doch uitsluitend voor zover het de beslissing inzake de proceskosten betreft;

- veroordeelt de Inspecteur in de in beroep gemaakte proceskosten aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op € 1.021, met dien verstande dat een deel daarvan, groot € 147, wordt vermeerderd met de daarover verschuldigde omzetbelasting;

- veroordeelt de Inspecteur in de in hoger beroep gemaakte proceskosten aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op € 437;

- gelast de gemeente Zuidplas het voor deze zaak in hoger beroep betaalde griffierecht van € 112 aan belanghebbende te vergoeden.

De uitspraak is vastgesteld door mrs. U.E. Tromp, J.T. Sanders en W.M.G. Visser, in tegenwoordigheid van de griffier mr. R.W. Otto. De beslissing is op 31 augustus 2012 in het openbaar uitgesproken.

aangetekend aan

partijen verzonden:

Zowel de belanghebbende als het daartoe bevoegde bestuursorgaan kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1. Bij het beroepschrift wordt een kopie van deze uitspraak gevoegd.

2. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:

- de naam en het adres van de indiener;

- de dagtekening;

- de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;

- de gronden van het beroep in cassatie.

Het beroepschrift moet worden gezonden aan de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag.

De partij die beroep in cassatie instelt is griffierecht verschuldigd en zal daarover bericht ontvangen van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan worden verzocht de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.