Gerechtshof 's-Gravenhage, 15-05-2012, BX8102, BK-10/00754 en 10/00233
Gerechtshof 's-Gravenhage, 15-05-2012, BX8102, BK-10/00754 en 10/00233
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof 's-Gravenhage
- Datum uitspraak
- 15 mei 2012
- Datum publicatie
- 24 september 2012
- ECLI
- ECLI:NL:GHSGR:2012:BX8102
- Zaaknummer
- BK-10/00754 en 10/00233
Inhoudsindicatie
Inkomstenbelasting. Belanghebbende heeft tegenover de betwisting door de inspecteur niet aannemelijk gemaakt dat hij in ieder van de onderhavige jaren ten minste 1225 uur aan de vermelde werkzaamheden heeft besteed. Aangezien met betrekking tot de arbeidsongeschiktheidsuitkeringen vaststaat dat belanghebbende de daarvoor betaalde premies als uitgaven voor inkomensvoorziening in aftrek heeft gebracht, leidt het bepaalde in art. 3.100, lid 1, aanhef en onder b Wet IB 2001 (tekst 2005) tot het oordeel dat de uitkeringen belastbare periodieke uitkeringen zijn uit een inkomensvoorziening. De inspecteur heeft de in geding zijnde belastbare inkomens uit werk en woning niet te hoog vastgesteld.
Uitspraak
GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE
Sector belasting
Nummers BK-10/00754 en 10/00233
Uitspraak van de eerste meervoudige belastingkamer d.d. 15 mei 2012
in het geding tussen:
[X], wonende te [Z], hierna: belanghebbende,
en
de directeur van de Belastingdienst/Haaglanden, hierna: de Inspecteur,
op de hoger beroepen van belanghebbende tegen de uitspraken van de rechtbank ’s-Gravenhage van 26 februari 2010, nummer AWB 08/9114 IB/PVV en van 15 september 2010, nummer AWB 07/9483 IB/PVV betreffende de hierna vermelde aanslagen en beschikkingen.
Aanslagen, beschikkingen, bezwaar en gedingen in eerste aanleg
1.1. Aan belanghebbende is voor het jaar 2003 een aanslag in de inkomstenbelasting en de premie volksverzekeringen opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en wonen van € 86.373. Bij beschikking is € 4.183 aan heffingsrente in rekening gebracht.
1.2. Bij uitspraken op bezwaar heeft de Inspecteur de aanslag verminderd tot een naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 44.494 en de in rekening gebrachte heffingsrente verminderd tot op € 1.623.
1.3. Aan belanghebbende is voor het jaar 2005 een aanslag in de inkomstenbelasting en de premie volksverzekeringen opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 54.498. Bij beschikking is € 904 aan heffingsrente in rekening gebracht.
1.4. Bij uitspraken op bezwaar heeft de Inspecteur het bezwaar tegen de aanslag en de beschikking afgewezen.
1.5. De rechtbank heeft de tegen vorenbedoelde uitspraken ingestelde beroepen ongegrond verklaard.
Loop van het geding in hoger beroep
2.1. Belanghebbende is van de uitspraken van de rechtbank in hoger beroep gekomen bij het Hof. In verband daarmee is door de griffier in ieder van de zaken een griffierecht geheven van € 111.
2.2. De Inspecteur heeft verweerschriften ingediend.
2.3. De mondelinge behandeling van beide zaken heeft plaatsgehad ter zitting van het Gerechtshof van 3 april 2012, gehouden te Den Haag. Aldaar zijn beide partijen verschenen. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt.
Vaststaande feiten
3. Op grond van de stukken van het geding is in hoger beroep, als tussen partijen niet in geschil, dan wel door één van hen gesteld en door de wederpartij niet of onvoldoende weersproken, het volgende komen vast te staan:
3.1. Belanghebbende heeft een tolk- en vertaalbureau, gevestigd onder de naam [A]. Hij is van plan in de toekomst zijn tolk- en vertaaldiensten aan te bieden via het netwerk, internet en intranet, op een zodanige wijze dat hij bijvoorbeeld bij een verhoor niet in persoon, maar via schermen, aanwezig kan zijn en zo zijn tolkwerkzaamheden kan verrichten. Belanghebbende verwacht dat hij ongeveer vijf jaar zou moeten besteden aan productontwikkeling. Daarnaast heeft belanghebbende onderzocht of uitbreiding van zijn bedrijfsactiviteiten mogelijk zou zijn en heeft hij gewerkt aan de ontwikkeling van het product “[B]”, internet en muziek via het product “[C]”. Ook heeft hij plannen ontwikkeld om houtproducten vanuit [land] in Nederland te importeren.
3.2. In de aangiften voor de inkomstenbelasting en de premie volksverzekeringen voor de jaren 2003 en 2005 heeft belanghebbende ter zake van winst uit onderneming een bedrag van € -/-1.701 respectievelijk € 1.935 opgevoerd en ter zake van een arbeidsongeschiktheidsuitkering uitbetaald door [D] € 41.010 respectievelijk € 49.268. Belanghebbende heeft in zijn aangifte over voormelde jaren een bedrag van € 6.430 respectievelijk € 8.386 aan zelfstandigenaftrek op zijn inkomen uit werk en woning in mindering gebracht. Laatstgenoemde bedragen heeft de Inspecteur niet in mindering op de respectieve belastbare inkomens uit werk en woning in mindering toegelaten.
Omschrijving geschil en standpunten van partijen
4.1. Tussen partijen is in geschil of in de onderhavige jaren 2003 en 2005 (i) belanghebbende recht heeft op zelfstandigenaftrek en (ii) of de door hem ontvangen arbeidsongeschiktheidsuitkeringen onbelast zijn, hetgeen hij stelt, doch de Inspecteur gemotiveerd betwist.
4.2. Voor de standpunten van partijen en de gronden waarop zij deze doen steunen, verwijst het Hof naar de stukken van het geding.
Conclusies van partijen
5.1. Het hoger beroep van belanghebbende strekt tot vernietiging van de aanslagen.
5.2. De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraken van de rechtbank.
Oordeel van de rechtbank
6.1. De rechtbank heeft in de zaak voor het jaar 2003 met het nummer AWB 07/9483, - voor zover hier van belang - overwogen:
3.2 Ingevolge artikel 3.6, eerste lid, van de wet IB 2001 is, voorzover hier van belang, voldaan aan urencriterium indien de ondernemer in het kalenderjaar ten minste 1225 uren aan zijn onderneming heeft besteed.
3.3 Het is aan [belanghebbende] om aannemelijk te maken dat hij in 2003 aan het urencriterium heeft voldaan. [Belanghebbende] stelt dat hij in totaal 1894 uren heeft besteed aan zijn onderneming, waarvan 1891 uren aan het ontwikkelen van een automatiseringsproces dat tolken via het internet mogelijk moet maken (hierna: het automatiseringsproces) en 3 uren aan tolk- en vertaalwerkzaamheden. Ter onderbouwing hiervan heeft [belanghebbende] een agenda overgelegd waarin per dag activiteiten zijn vermeld en uren zijn geregistreerd.
3.4 [De Inspecteur] betwist de juistheid en volledigheid van de door [belanghebbende] overgelegde urenadministratie. Inhoudelijk komt de registratie in de agenda niet overeen met de urenverantwoording die [belanghebbende] in zijn brief van 9 maart 2004 aan zijn belastingadviseur heeft gegeven. Ook acht [de Inspecteur] niet aannemelijk dat [belanghebbende], terwijl hij arbeidsongeschikt is, op veel dagen meer dan 11 uur heeft gewerkt.
3.5 De rechtbank stelt vast dat de urenregistratie in de agenda een geheel andere is dan de urenverantwoording die [belanghebbende] in de door [de Inspecteur] genoemde brief heeft gegeven. Volgens die brief zou [belanghebbende] in 2003 onder meer 1536 uren hebben besteed aan het ontwikkelen van een geautomatiseerde muziekstudio, 288 uren aan een fotocatalogus en 576 uren aan het produceren van een televisieprogramma over mode en cosmetica. In de brief genoemde bezoeken die [belanghebbende] zou hebben afgelegd, komen in de agenda niet voor. Nu [belanghebbende] twee tegenstrijdige urenverantwoordingen heeft opgesteld, ligt het op zijn weg om nader bewijs te leveren voor de in de onderneming gewerkte uren.
3.6 Omdat [belanghebbende] geen nader bewijs voor zijn urenregistratie heeft geleverd, heeft hij tegenover de gemotiveerde betwisting door [de Inspecteur] niet aannemelijk gemaakt dat hij heeft voldaan aan het urencriterium. De opbrengst uit de onderneming waarnaar [belanghebbende] in dit verband nog heeft gewezen en die volgens de door [belanghebbende] overgelegde jaarrekening € 313 bedroeg, acht de rechtbank te gering om uit af te leiden dat [belanghebbende] 1225 uren aan zijn onderneming heeft besteed.
3.7 Gelet op het voorgaande heeft [de Inspecteur] terecht de toepassing van de zelfstandigenaftrek geweigerd, en wordt het beroep ongegrond verklaard.
3.8 De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
6.2. De rechtbank heeft in de zaak voor het jaar 2005 met het nummer AWB 08/9114, - voor zover hier van belang - overwogen:
Zelfstandigenaftrek
2.2 Ingevolge artikel 3.76, eerste lid, van de Wet inkomstenbelasting 2001 (hierna: Wet IB 2001) geldt de zelfstandigenaftrek voor de ondernemer die aan het urencriterium voldoet en bij het begin van het kalenderjaar de leeftijd van 65 jaar nog niet heeft bereikt.
2.3 Ingevolge artikel 3.6, eerste lid, van de Wet IB 2001 wordt onder het urencriterium verstaan: het gedurende het kalenderjaar besteden van ten minste 1225 uur aan werkzaamheden voor een of meer ondernemingen waaruit de belastingplichtige als ondernemer winst geniet, indien:
a. de tijd die in totaal wordt besteed aan die ondernemingen en het verrichten van werkzaamheden in de zin van de afdelingen 3.3 en 3.4, grotendeels wordt besteed aan die ondernemingen, of
b. de ondernemer in een of meer van de vijf voorafgaande kalenderjaren geen ondernemer was.
2.4 De bewijslast dat de tijd als bedoeld in 2.2 en 2.3 is besteed aan werkzaamheden voor de onderneming ligt bij [belanghebbende]. [Belanghebbende] heeft met hetgeen hij daartoe heeft aangevoerd, tegenover de gemotiveerde betwisting door [de Inspecteur], niet aannemelijk gemaakt dat hij in het onderhavige jaar ten minste 1225 uur aan zijn onderneming heeft besteed. Zijn betoog daartoe ziet uitsluitend op het jaar 2003 en is overigens niet met nadere stukken onderbouwd. Nu niet aannemelijk is geworden dat [belanghebbende] aan het urencriterium voldoet heeft [de Inspecteur] terecht de zelfstandigenaftrek buiten toepassing gelaten.
Arbeidsongeschiktheidsuitkering
2.5 Niet in geschil is dat [belanghebbende] in het verleden de premies die hij voor de arbeidsongeschiktheidsverzekering heeft betaald, heeft afgetrokken. [Belanghebbende] stelt zich op het standpunt dat de uitkering op grond van de arbeidsongeschiktheidsverzekering moet worden aangemerkt als een onbelaste schadevergoeding. [Belanghebbende] beroept zich op het gelijkheidsbeginsel en verwijst daartoe naar drie uitspraken, te weten: een uitspraak van het Gerechtshof te Arnhem van 31 oktober 2006, nr. 04/00559, LJN AZ2063, een uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam van 10 januari 1999, nr. 98/0407, VN 1999/27.9 en een niet gepubliceerde uitspraak van het Hof Den Haag, 22 maart 1996, nr. 94/3878. Het beroep van [belanghebbende] op het gelijkheidsbeginsel faalt reeds vanwege het feit dat geen sprake is van gelijke gevallen. De door [belanghebbende] genoemde jurisprudentie ziet niet op uitkeringen ingevolge een arbeidsongeschiktheidsverzekering aan degene die de verzekering heeft afgesloten doch op schadeuitkeringen. Andere feiten of omstandigheden op grond waarvan geconcludeerd zou kunnen worden dat de uitkering onbelast zou moeten blijven, zijn gesteld noch gebleken.
2.6 Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen dient het beroep ongegrond te worden verklaard.
Beoordeling van het hoger beroep
7.1. Partijen zijn eenparig van mening dat belanghebbende met de activiteiten die hij in de onderhavige jaren heeft verricht, een onderneming heeft gedreven. Gelet op hetgeen hierna wordt overwogen zal het Hof de juistheid van dat eenparige standpunt in het midden laten.
7.2. In hoger beroep heeft belanghebbende zijn voor de rechtbank ingenomen standpunten ten aanzien van de zelfstandigenaftrek en de onbelastbaarheid van de arbeidsongeschiktheidsuitkering herhaald. Belanghebbende heeft tegenover de betwisting door de Inspecteur niet aannemelijk gemaakt dat hij in ieder van de onderhavige jaren ten minste 1225 uur aan de onder 3.1 vermelde werkzaamheden heeft besteed. Aangezien met betrekking tot de arbeidsongeschiktheidsuitkeringen vaststaat dat belanghebbende de daarvoor betaalde premies als uitgaven voor inkomensvoorziening in aftrek heeft gebracht, leidt het bepaalde in artikel 3.100, lid 1, aanhef en onder b van de Wet IB 2001 (tekst voor het jaar 2005) tot het oordeel dat de uitkeringen belastbare periodieke uitkeringen zijn uit een inkomensvoorziening.
Het Hof verenigt zich met de oordelen van de rechtbank en maakt deze tot de zijne.
7.3. Gelet op het vorenoverwogene is het Hof van oordeel dat de Inspecteur de in geding zijnde belastbare inkomens uit werk en woning niet te hoog heeft vastgesteld. De hoger beroepen zijn derhalve ongegrond. Beslist dient te worden als hierna is vermeld.
Proceskosten
Het Hof acht geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling als bedoeld in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
Beslissing
Het Hof bevestigt de uitspraken van de rechtbank.
Deze uitspraak is vastgesteld door mrs. P.J.J. Vonk, H.A.J. Kroon en Chr.Th.P.M. Zandhuis, in tegenwoordigheid van de griffier mr. R.W. Otto. De beslissing is op 15 mei 2012 in het openbaar uitgesproken.
aangetekend aan
partijen verzonden:
Zowel de belanghebbende als het daartoe bevoegde bestuursorgaan kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. Bij het beroepschrift wordt een kopie van deze uitspraak gevoegd.
2. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:
- de naam en het adres van de indiener;
- de dagtekening;
- de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is
gericht;
- de gronden van het beroep in cassatie.
Het beroepschrift moet worden gezonden aan de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag.
De partij die beroep in cassatie instelt is griffierecht verschuldigd en zal daarover bericht ontvangen van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan worden verzocht de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.