Home

Gerechtshof 's-Gravenhage, 17-02-2012, BY2139, BK-10/00433

Gerechtshof 's-Gravenhage, 17-02-2012, BY2139, BK-10/00433

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Datum uitspraak
17 februari 2012
Datum publicatie
2 november 2012
ECLI
ECLI:NL:GHSGR:2012:BY2139
Zaaknummer
BK-10/00433

Inhoudsindicatie

BPM. Geen sprake van strijd met art. 90 EG-verdrag. De verschuldigde BPM is niet tot een te hoog bedrag berekend.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE

Sector belasting

nummer BK-10/00433

Uitspraak van de tweede meervoudige belastingkamer van 17 februari 2012

in het geding tussen:

de vennootschap onder firma [X] te [Z], belanghebbende,

en

de algemeen directeur van de Douane ([P]), de Inspecteur,

op het hoger beroep van belanghebbende tegen de (mondelinge) uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van 18 juni 2010, nummer AWB 09/8121 BPM, betreffende de hierna vermelde aangifte.

Aangifte, bezwaar en geding in eerste aanleg

1.1. Belanghebbende heeft aangifte voor de BPM (belasting van personenauto’s en motorrijwielen) gedaan ter zake van de registratie van een personenauto van het merk Mercedes Benz. De aangegeven belasting bedraagt € 14.463.

1.2. De Inspecteur heeft de aangifte gecorrigeerd naar een te betalen bedrag aan belasting van € 14.643. Belanghebbende heeft dat bedrag voldaan.

1.3. Tegen de voldoening op aangifte heeft belanghebbende bezwaar gemaakt. Bij uitspraak op bezwaar heeft de Inspecteur de belasting verlaagd tot € 12.623.

1.4. Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Inspecteur beroep ingesteld bij de rechtbank. Een griffierecht van € 297 is geheven.

1.5. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.

Loop van het geding in hoger beroep

2.1. Belanghebbende is van de uitspraak van de rechtbank in hoger beroep gekomen bij het Hof. Een griffierecht van € 448 is geheven.

2.2. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

2.3. De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Hof van 6 januari 2012, gehouden te ’s-Gravenhage. De Inspecteur is ter zitting verschenen. Namens belanghebbende is niemand verschenen. Uit informatie van de internetsite van Post.nl blijkt dat de uitnodiging voor de zitting op 28 oktober 2011 bij de gemachtigde van belanghebbende is afgeleverd.

Vaststaande feiten

Op grond van de stukken van het geding is in hoger beroep, als tussen partijen niet in geschil dan wel door een van hen gesteld en op zichzelf aannemelijk te achten, het volgende komen vast te staan:

3.1. Op 29 oktober 2008 is de auto voor het eerst toegelaten in Duitsland.

3.2. Volgens een op 14 september 2009 door de firma [A] te [Q] opgemaakt taxatierapport (het taxatierapport) is de historische nieuwprijs van de auto € 63.948 (”incl. BTW/BPM”). Volgens het taxatierapport is de werkelijke waarde van de auto € 45.389,08 en is de te betalen BPM € 14.463.

3.3. Op 22 september 2009 heeft belanghebbende de auto door de RDW laten keuren en heeft zij ter zake van de registratie van de auto in het kentekenregister aangifte voor de BPM gedaan op het aangiftepunt [R]. Daarbij heeft belanghebbende kenbaar gemaakt de aangifte te hebben gedaan op basis van het taxatierapport.

3.4. De Inspecteur heeft de aangifte gecorrigeerd naar een verschuldigd bedrag aan BPM van € 14.643. Belanghebbende heeft dat bedrag op 23 september 2009 voldaan.

3.5. Bij uitspraak op bezwaar heeft de Inspecteur, zich baserend op de volgende cijferopstelling die is gemaakt voor een vergelijkbare auto die reeds in Nederland was geregistreerd, de verschuldigde BPM vastgesteld op € 12.623:

Berekening per ultimo 2008

1) Netto Cat. Prijs voor berekening BPM € 38.977

2) BPM 42,3% € 16.487

3) Bonus/Malus vast bedrag €  1.442

4) Energielabel Bonus/Malus €  1.200

5) Toeslag CO2-uitstoot (246 g/km) €  1.540

6) Aftrek fijnstofuitstoot/roetfilter €  0

7) Bruto BPM € 17.785

8) Leeftijd afschrijving (28,33%) €  5.038

9) Werkelijke afschrijving (29,02%) €  5.161

10) Verschuldigde Rest BPM € 12.623

Het oordeel van de rechtbank

4. De rechtbank heeft met betrekking tot het beroep van belanghebbende overwogen:

”(…)

3.5 Ter zitting heeft [belanghebbende] zich op het standpunt gesteld dat [de Inspecteur] bij de berekening van de verschuldigde Bpm terecht de voor het jaar 2008 geldende waarde van de CO2-toeslag in aanmerking heeft genomen, maar dat voor wat het Bpm-tarief betreft [de Inspecteur] van het voor het jaar 2009 geldende percentage had dienen uit te gaan. (…)

3.6 De rechtbank overweegt dat artikel 90 van het EG-verdrag zich verzet tegen belastingheffing waarbij niet wordt uitgesloten dat een ingevoerde auto is onderworpen aan een hogere belasting dan de belasting die rust op een gelijksoortige, reeds op het nationale grondgebied geregistreerde auto. Gelet op de eerste toelating van de auto in 2008 is de auto vergelijkbaar met een in 2008 in Nederland geregistreerde auto waarvoor een CO2-toeslag geldt. Artikel 90 van het EG-verdrag verzet zich in dit geval dan ook tegen een hogere heffing van Bpm dan die ter zake van registratie in 2008 verschuldigd zou zijn geweest. Het bedrag aan Bpm dat is verschuldigd ter zake van registratie in 2008 van een auto waarvoor een CO2-toeslag geldt wordt - voor zover hier van belang - berekend met toepassing van het voor dat jaar op grond van artikel 9, eerste lid, van de Wet Bpm geldende tarief van 42,3%, welk bedrag vervolgens op grond van artikel 9ba, eerste lid, van de Wet Bpm wordt verhoogd met de voor dat jaar geldende CO2-toeslag. Er is derhalve sprake van één bedrag aan Bpm dat is opgebouwd uit verschillende componenten. [De Inspecteur] heeft, naar het oordeel van de rechtbank, bij de vaststelling van de (maximaal) verschuldigde Bpm dan ook terecht niet alleen de voor het jaar 2008 geldende CO2-toeslag toegepast, maar ook het voor dat jaar geldende tarief van 42,3%. Het standpunt van [belanghebbende] dat alleen de voor het jaar 2008 geldende CO2-toeslag moet worden toegepast, vindt geen steun in de wet of in de jurisprudentie en faalt daarom.

3.7 Gesteld noch gebleken is dat overigens het bedrag aan verschuldigde Bpm onjuist is berekend.

3.8 Gelet op het vorenoverwogene is het beroep ongegrond verklaard.

(…)”

Omschrijving geschil in hoger beroep en standpunten van partijen

5.1. Partijen houdt het antwoord op de vraag verdeeld of terecht € 12.623 aan BPM is geheven, welke vraag belanghebbende ontkennend en de Inspecteur bevestigend beantwoordt.

5.2. Belanghebbende stelt zich op het standpunt, zo begrijpt het Hof, dat ter zake van de registratie van de auto in Nederland het BPM-tarief van 2009, 40 percent, heeft te gelden, terwijl artikel 9ba van de Wet op de belasting van personenauto's en motorrijwielen 1992 (de Wet) buiten toepassing moet blijven, omdat de toepassing in strijd is met artikel 90 van het EG-verdrag (EG).

5.3. Het Hof verwijst voor de standpunten van partijen en de gronden waarop de standpunten steunen verder naar de gedingstukken.

Conclusies van partijen

6.1. Belanghebbende concludeert tot vaststelling van de BPM op € 12.096.

6.2. De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de rechtbank.

Beoordeling van het hoger beroep

7.1. Uit artikel 90 EG volgt dat een ingevoerde gebruikte auto niet mag worden onderworpen aan een hogere belasting dan de belasting die nog rust op de waarde van een gelijksoortige, reeds op het nationale grondgebied geregistreerde auto. Een ingevoerde gebruikte auto zoals hier in geding moet dan worden vergeleken met een gelijksoortige auto die door een eerste koper op de Nederlandse markt is gekocht. De nog op die auto rustende BPM is een afgeleide van de aankoopwaarde.

7.2. De Inspecteur heeft de auto terecht vergeleken met een soortgelijke auto die in 2008 al in Nederland in het kentekenregister is geregistreerd. Bij uitspraak op bezwaar heeft hij berekend dat de BPM die nog rust op de waarde van de reeds in 2008 in Nederland geregistreerde auto lager is dan de BPM die op basis van de typische kenmerken van de auto ten tijde van de registratie is verschuldigd. De Inspecteur heeft daarom bij uitspraak op bezwaar de belasting verminderd overeenkomstig de belastingdruk die geldt voor een reeds in 2008 in Nederland geregistreerde auto. Nu tussen partijen niet in geschil is dat de uiteindelijk verschuldigde BPM niet meer bedraagt dan die van een reeds in 2008 in Nederland geregistreerde auto, is geen sprake van strijd met artikel 90 EG.

7.3. De stelling van belanghebbende dat het BPM-tarief van 2009, dat wil zeggen 40 percent, in plaats van het tarief van 42,3 percent (2008), heeft te gelden en dat een component van de verschuldigde BPM, namelijk de CO2-toeslag, buiten toepassing moet blijven bij de berekening van de verschuldigde BPM faalt, reeds omdat het in enig jaar verschuldigde belastingbedrag bestaat uit verschillende componenten zoals bedoeld in Hoofdstuk III, afdeling 2, van de Wet.

7.4. Het vorenstaande voert het Hof tot de slotsom, nu de rechtbank ook overigens met juistheid heeft geoordeeld dat de verschuldigde BPM niet tot een te hoog bedrag is berekend, dat het hoger beroep ongegrond is. Bijgevolg moet worden beslist als hierna is vermeld.

Proceskosten

Het Hof acht geen termen aanwezig een partij te veroordelen in de proceskosten.

Beslissing

Het Gerechtshof bevestigt de uitspraak van de rechtbank.

De uitspraak is vastgesteld door mrs. U.E. Tromp, J.T. Sanders en W.M.G. Visser, in tegenwoordigheid van de griffier mr. J.H.R. Massmann. De beslissing is op 17 februari 2012 in het openbaar uitgesproken.

aangetekend aan

partijen verzonden:

Zowel de belanghebbende als het daartoe bevoegde bestuursorgaan kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1. Bij het beroepschrift wordt een kopie van deze uitspraak gevoegd.

2. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:

- de naam en het adres van de indiener;

- de dagtekening;

- de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;

- de gronden van het beroep in cassatie.

Het beroepschrift moet worden gezonden aan de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag.

De partij die beroep in cassatie instelt is griffierecht verschuldigd en zal daarover bericht ontvangen van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan worden verzocht de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.