Home

Gerechtshof 's-Gravenhage, 23-11-2012, BZ0316, BK-11/00928 en BK-11/00929

Gerechtshof 's-Gravenhage, 23-11-2012, BZ0316, BK-11/00928 en BK-11/00929

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Datum uitspraak
23 november 2012
Datum publicatie
1 februari 2013
ECLI
ECLI:NL:GHSGR:2012:BZ0316
Zaaknummer
BK-11/00928 en BK-11/00929

Inhoudsindicatie

Inkomstenbelasting. Vermogensbelasting. Verhogingen. Boeten. Verwijzingszaak HR 25 november 2011, nrs. 10/03388 en 10/05247. De Inspecteur heeft te kennen gegeven dat naar maatstaven van boeterecht het van hem te verlangen bewijs niet is te leveren. Daarmee heeft hij zich alsnog verenigd met het standpunt van belanghebbende dat de nog in geding zijnde verhogingen en boeten moeten vervallen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE

Sector belasting

nummers BK-11/00928 en 11/00929

Uitspraak van de tweede meervoudige belastingkamer van 23 november 2012

in het geding tussen:

[X] te [Z], belanghebbende,

en

de directeur van de Belastingdienst Holland-Noord (dan wel Utrecht-Gooi), de Inspecteur,

op het beroep van belanghebbende tegen de uitspraken van de Inspecteur betreffende de hierna vermelde navorderingsaanslagen, aanslagen en beschikkingen.

Navorderingsaanslagen, aanslagen, kwijtscheldingsbesluiten, boetebeschikkingen en bezwaar

1.1. De Inspecteur heeft aan belanghebbende (navorderings)aanslagen in de inkomstenbelasting en de premie volksverzekeringen (IB/PVV) voor de jaren 1990 tot en met 1999 en in de vermogensbelasting (VB) voor de jaren 1991 tot en met 2000 opgelegd. In elk van de navorderingsaanslagen IB/PVV voor de jaren 1991 tot en met 1997 en VB voor de jaren 1991 tot en met 1998 is een verhoging begrepen van 100 percent, van welke verhoging geen kwijtschelding is verleend. Tegelijk met de (navorderings)aanslagen IB/PVV voor de jaren 1998 en 1999 en VB voor de jaren 1999 en 2000 is telkens bij beschikking een boete opgelegd van 100 percent. Telkens is bij beschikking heffingsrente in rekening gebracht.

1.2. De (navorderings)aanslagen, de kwijtscheldingsbesluiten, de boetebeschikkingen en de beschikkingen inzake heffingsrente zijn, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraken van de Inspecteur gehandhaafd.

Loop van het geding

2.1. Bij uitspraken van 10 juni 2010, nummer P04/03717, en van 4 november 2010, nummer 10/00381, heeft het Gerechtshof te Amsterdam de door belanghebbende tegen de uitspraken van de Inspecteur ingestelde beroepen gegrond verklaard, de uitspraken van de Inspecteur, de navorderingsaanslag in de IB/PVV over het jaar 1996, de navorderingsaanslagen in de VB over de jaren 1997 en 2000, de op de navorderingsaanslag in de VB over het jaar 1997 betrekking hebbende beschikking inzake heffingsrente en de op de navorderingsaanslag in de VB over het jaar 2000 betrekking hebbende boete vernietigd, de overige navorderingsaanslagen, aanslagen, boeten en beschikkingen inzake heffingsrenten verminderd, de resterende verhogingen gedeeltelijk kwijtgescholden, de Inspecteur veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van € 1.062,60 en € 181 en de Inspecteur gelast het griffierecht van € 37 aan belanghebbende te vergoeden.

2.2. Bij arrest van 25 november 2011, nummers 10/03388 en 10/05247, heeft de Hoge Raad de door belanghebbende tegen de uitspraken van het Gerechtshof te Amsterdam ingestelde beroepen in cassatie gegrond verklaard, de beschikking inzake heffingsrente betreffende de navorderingsaanslag in de IB/PVV over het jaar 1996, de beschikking inzake heffingsrente alsmede de boetebeschikking betreffende de navorderingsaanslag in de VB over het jaar 2000 vernietigd, de uitspraken van het Hof voor het overige, uitsluitend wat betreft de verhogingen die betrekking hebben op de navorderingsaanslagen in de IB/PVV over de jaren 1990 tot en met 1995 en 1997 en op die in de VB over de jaren 1991 tot en met 1996 en 1998, en de boeten die betrekking hebben op de navorderingsaanslag in de IB/PVV over het jaar 1998, op de aanslag in de IB/PVV voor het jaar 1999, op de navorderingsaanslag in de VB over het jaar 1999 en op de aanslag in de VB voor het jaar 2000, vernietigd en het geding verwezen naar het Gerechtshof te ’s-Gravenhage ter verdere behandeling en beslissing van de zaak met inachtneming van het arrest.

2.3. Partijen hebben zich over het arrest van de Hoge Raad (het verwijzingsarrest) uitgelaten, belanghebbende bij brief van 19 januari 2012 en de Inspecteur bij brieven van 20 januari 2012 en 7 maart 2012. Zij hebben van elkaars schrifturen, waarvan de inhoud als hier ingelast wordt beschouwd, kennis kunnen nemen.

2.4. De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Hof van 12 oktober 2012, gehouden te ’s-Gravenhage. Partijen zijn verschenen. Van het ter zitting verhandelde is een proces-verbaal opgemaakt.

Verwijzingsopdracht

3. In het verwijzingsarrest is overwogen:

”(...)

4.5. In verband met het voorgaande dient het verwijzingshof te beoordelen:

(i) in hoeverre de Inspecteur voor elk van de boeten - voor zover deze niet zijn vernietigd - het bewijs heeft geleverd dat belanghebbende het feit ter zake waarvan de boete is opgelegd, heeft begaan, en

(ii) (voor zover de boeten niet zijn vernietigd en voor zover het verwijzingshof van oordeel is dat het bewijs van beboetbare feiten is geleverd) in hoeverre elk van de opgelegde boeten gelet op de omstandigheden van het geval een passende en ook geboden sanctie voor de begane vergrijpen is.

(…)”

Beoordeling van het beroep

4.1. De Inspecteur heeft te kennen gegeven dat naar maatstaven van boeterecht het van hem te verlangen bewijs niet is te leveren. Daarmee heeft hij zich alsnog verenigd met het standpunt van belanghebbende dat de nog in geding zijnde verhogingen en boeten moeten vervallen.

4.2. Dat in aanmerking nemende, zal het Hof de uitspraken van de Inspecteur vernietigen en bijgevolg beslissen, daarbij lettend op de verwijzingsopdracht, als hierna is vermeld.

Proceskosten en immateriële schade

5.1. Het Hof acht termen aanwezig de Inspecteur te veroordelen in de door belanghebbende in beroep na verwijzing gemaakte proceskosten. Het Hof stelt de kosten, op de voet van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht in verbinding met het Besluit proceskosten bestuursrecht en de daarbij behorende bijlage, vast op € 724,50 wegens beroepsmatig verleende rechtsbijstand: 1,5 punt à € 322 x 1,5 (gewicht van de zaak). Voor een hogere vergoeding acht het Hof geen termen aanwezig.

5.2. Voor zover belanghebbende beoogt te verzoeken om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn, moet het verzoek worden afgewezen, omdat de redelijke termijn sedert het verwijzingsarrest niet is overschreden. Wat betreft de procedure voorafgaande aan de gecasseerde uitspraken van het Gerechtshof te Amsterdam kan een zodanig verzoek niet eerst in deze fase van de procedure worden gedaan. Bovendien biedt de verwijzingsopdracht voor een beoordeling van het verzoek geen ruimte.

Beslissing

Het Gerechtshof:

- vernietigt de uitspraken op bezwaar die zien op een verhoging of een boete;

- vernietigt de kwijtscheldingsbesluiten;

- vermindert de navorderingsaanslagen in de IB/PVV voor de jaren 1990 tot en met 1995 en 1997 en de navorderingsaanslagen in de VB voor de jaren 1991 tot en met 1996 en 1998 aldus, dat telkens de verhogingen vervallen;

- vernietigt de boetebeschikkingen betreffende de IB/PVV voor de jaren 1998 en 1999 en betreffende de VB voor de jaren 1999 en 2000; en

- veroordeelt de Inspecteur in de proceskosten na verwijzing aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op € 724,50.

De uitspraak is vastgesteld door mrs. U.E. Tromp, J.T. Sanders en W.M.G. Visser, in tegenwoordigheid van de griffier E. Kala?. De beslissing is op 23 november 2012 in het openbaar uitgesproken.

aangetekend aan

partijen verzonden:

Zowel de belanghebbende als het daartoe bevoegde bestuursorgaan kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1. Bij het beroepschrift wordt een kopie van deze uitspraak gevoegd.

2. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:

- de naam en het adres van de indiener;

- de dagtekening;

- de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;

- de gronden van het beroep in cassatie.

Het beroepschrift moet worden gezonden aan de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag.

De partij die beroep in cassatie instelt is griffierecht verschuldigd en zal daarover bericht ontvangen van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan worden verzocht de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.