Gerechtshof 's-Gravenhage, 28-11-2012, ECLI:NL:GHSGR:2012:BZ5747 BZ0461, BK-11/00412
Gerechtshof 's-Gravenhage, 28-11-2012, ECLI:NL:GHSGR:2012:BZ5747 BZ0461, BK-11/00412
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof 's-Gravenhage
- Datum uitspraak
- 28 november 2012
- Datum publicatie
- 4 februari 2013
- ECLI
- ECLI:NL:GHSGR:2012:BZ0461
- Zaaknummer
- BK-11/00412
Inhoudsindicatie
Inkomstenbelasting. Geen sprake van een bron van inkomen. Geen recht op hogere aftrekbare kosten en lasten. Geen recht op een aftrekpost in verband met een geringe eigenwoningschuld in andere jaren. Het inkomen uit sparen en beleggen is op een juist bedrag vastgesteld. Belanghebbende heeft niet aannemelijk gemaakt dat in voorgaande jaren bij de berekening van het inkomen uit werk en woning negatieve bedragen zijn vastgesteld of een restant persoonsgebonden aftrek is overgebleven. Geen aanleiding om een vergoeding voor schade toe te kennen of de Wet dwangsom bij niet tijdig beslissen toe te passen.
Uitspraak
GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE
Sector belasting
Nummers BK-11/00412
Uitspraak van de derde meervoudige belastingkamer d.d. 28 november 2012
in het geding tussen:
[X] te [Z], hierna: belanghebbende,
en
de directeur van de Belastingdienst Rijnmond, hierna: de Inspecteur,
op het hoger beroep van belanghebbende tegen de mondelinge uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van 18 mei 2011, nummer AWB 10/8881 IB/PVV betreffende de na te vermelden aanslag en beschikkingen.
Aanslag, beschikkingen, bezwaar en geding in eerste aanleg
1.1. De Inspecteur heeft aan belanghebbende op 13 augustus 2010 een aanslag in de inkomstenbelasting en de premie volksverzekeringen voor het jaar 2007 opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 0 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 700. In deze aanslag ligt een verliesvaststellingsbeschikking besloten van nihil en een beschikking restant persoonsgebonden aftrek van nihil.
1.2. Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen de aanslag en de beschikkingen.
1.3. De Inspecteur heeft bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar de aanslag en de beschikkingen gehandhaafd.
1.4. Belanghebbende heeft tegen de uitspraken op bezwaar beroep bij de rechtbank ingesteld. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
Loop van het geding in hoger beroep
2.1. Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de rechtbank hoger beroep ingesteld. In verband daarmee is door de griffier een griffierecht geheven van € 112. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
2.2. De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Hof van 14 november 2012, gehouden te ’s-Gravenhage. Aldaar zijn beide partijen verschenen. Van het verhandelde ter zitting is door de griffier een proces-verbaal opgemaakt.
Vaststaande feiten
Op grond van de stukken van het geding en het ter zitting verhandelde is, als tussen partijen niet in geschil dan wel door een van hen gesteld en door de wederpartij niet of onvoldoende weersproken, in hoger beroep het volgende komen vast te staan.
3.1. Aan belanghebbende is een aangiftebiljet inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen 2007 uitgereikt. Belanghebbende heeft het aangiftebiljet, na elf maal om uitstel van de indiening te hebben verzocht, ingediend op 30 september 2009. Op 15 november 2009 heeft belanghebbende voor de tweede maal een aangiftebiljet ingediend. De Inspecteur heeft de aanslag op 13 augustus 2010 vastgesteld.
3.2. Belanghebbende heeft aangifte gedaan van een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 396.853 negatief en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 658. Daarbij heeft belanghebbende rekening gehouden met een negatief resultaat uit overige werkzaamheid van € 24.909 en € 371.944 als kosten en rente eigen woningschuld alsmede een restant persoonsgebonden aftrek uit voorgaande jaren van € 371.827.
3.3. De Inspecteur is van de aangifte afgeweken en heeft daarbij de onderstaande aftrekposten niet geaccepteerd:
a. € 24.909 aan kosten terzake van het resultaat uit overige werkzaamheden;
b. € 373.858 aan kosten terzake van betaalde rente en kosten eigenwoningschuld;
c. € 43 aan ziektekosten of andere buitengewone uitgaven.
Omschrijving geschil in hoger beroep en standpunten van partijen
4.1. Tussen partijen is in geschil of de aanslag op het juiste bedrag is vastgesteld. Meer in het bijzonder zijn de volgende vragen in geschil:
1) Heeft belanghebbende recht op een hoger bedrag aan aftrekbare kosten en lasten; waarbij het geschil zich toespitst op de vraag of belanghebbende recht heeft op aftrek van € 24.909 aan kosten terzake van het resultaat uit overige werkzaamheden; minstens € 384.855 aan rente en kosten eigen woningschuld en € 43 aan ziektekosten of andere buitengewone uitgaven?
2) Heeft belanghebbende recht op vermindering van het huurwaardeforfait in verband met een geringe eigen woningschuld voor het onderhavige jaar?
3) Is het inkomen uit sparen en beleggen juist vastgesteld?
4) Heeft belanghebbende recht op verrekening van verliezen?
5) Heeft belanghebbende recht op vergoeding van een dwangsom, fiscale schade dan wel dienen de in rekening gebrachte invorderingskosten en invorderingsrente te worden teruggegeven?
4.2. Belanghebbende beantwoordt de vragen bevestigend. De Inspecteur is de tegenovergestelde opvatting toegedaan.
4.3. Voor de standpunten van partijen en de gronden waarop zij deze doen steunen, verwijst het Hof naar de gedingstukken.
Conclusies van partijen
5.1. Het hoger beroep van belanghebbende strekt tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank, tot vernietiging van de uitspraken op bezwaar en – naar het Hof begrijpt – tot een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 407.850 negatief en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 658 en tot het vaststellen van een beschikking verlies 2007.
5.2. De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de rechtbank.
Oordeel van de rechtbank
6. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard en daartoe het volgende overwogen, waarbij belanghebbende als eiser en de Inspecteur als verweerder is aangeduid.
“Bron van inkomen
4. Er is sprake van een bron van inkomen indien wordt deelgenomen aan het economische verkeer, daarmee het behalen van voordeel wordt beoogd en dat voordeel ook redelijkerwijs is te verwachten. Voor de beantwoording van de vraag of een voordeel redelijkerwijs is te verwachten, dient te worden onderzocht of van de desbetreffende activiteiten redelijkerwijs kan worden verwacht dat zij blijvend verliesgevend zijn, dan wel de belastingplichtige (in de toekomst) positieve zuivere opbrengsten zullen opleveren (vgl. Hoge Raad 1 februari 2002, nr. 36238, LJN AD8763, BNB 2002/128).
5. Nu eiser een negatief resultaat uit overige werkzaamheden claimt, ligt het op de weg van eiser om aannemelijk te maken dat er sprake is van een bron van inkomen. Naar het oordeel van de rechtbank is eiser daarin niet geslaagd. Daarbij heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat eiser in 2006 en 2009 een zeer geringe omzet heeft behaald van respectievelijk € 1.500 (2006) en € 1.900 (2009) en dat hij in 2007 en 2008 in het geheel geen omzet heeft behaald. In 2007 en 2008 heeft eiser uitsluitend kosten gemaakt tegen bedrage van € 24.909 en € 46.641; ook in 2006 en 2009 overtreffen de kosten ruimschoots de baten. De door eiser in de periode 2006 tot en met 2009 behaalde omzet valt dan ook volstrekt in het niet bij de door eiser in die jaren gemaakte kosten. Gelet op het vorenoverwogene is de rechtbank van oordeel dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij redelijkerwijs kan verwachten met zijn advieswerkzaamheden per saldo positieve voordelen te behalen. Dus is van een bron van inkomen in het jaar 2007 geen sprake. De stelling van eiser dat hij in 2007 geen opdrachten heeft uitgevoerd, maar dat hij in verband met acquisitiewerkzaamheden in dat jaar veel kosten heeft gemaakt, doet aan voormeld oordeel niet af. De inschrijving in de Kamer van Koophandel maakt dat niet anders.
Betaalde rente en kosten eigen woningschuld
6. De door eiser met betrekking tot de betaalde rente en kosten eigenwoningschuld in aftrek gebrachte kosten zien op bank- en rentekosten (€ 117), kosten belastingdienst (€ 19.553), verrekenbare verliezen 2006 (€ 336.047) en een aftrek wegens geringe eigenwoningschuld (€ 18.142). Nu uit niets blijkt dat eiser een eigenwoningschuld heeft, heeft verweerder terecht een bedrag van € 373.858 niet in aftrek toegestaan. Over de aard van de geclaimde kosten is niets concreets gesteld, zodat niet aannemelijk is gemaakt dat de kosten, zou er wel een eigenwoningschuld zijn, daarmee verband houden. Ook om deze reden kunnen de kosten niet als betaalde rente en kosten eigenwoningschuld worden aangemerkt.
Persoonsgebonden aftrek
7. De uitgaven van eiser waarvoor hij een persoonsgebonden aftrek claimt zien op incassokosten. Dergelijke kosten kunnen naar het oordeel van de rechtbank niet worden aangemerkt als ziektekosten of andere buitengewone uitgaven. Verweerder heeft daarom terecht deze kosten niet in aftrek toegestaan.
Belastbaar inkomen uil sparen en beleggen
8. Voor zover eiser heeft bedoeld te stellen dat hij het onredelijk vindt dat door de wetgever het voordeel uit sparen en beleggen wordt gesteld op een forfaitair rendement van 4%, kan de rechtbank zich hierover niet uitlaten, omdat eiser zich daarmee richt tegen de Wet inkomstenbelasting 2001 als zodanig. Artikel 11 van de Wet van 15 mei 1829, houdende algemene bepalingen der wetgeving van het [Koninkrijk] (Stb. 1829, 28), bepaalt immers dat de rechter volgens de wet moet rechtspreken en dat hij in geen geval de innerlijke waarde of billijkheid van de wet mag beoordelen.
Verrekenbare verliezen of restant persoonsgebonden aftrek
9. Eiser heeft gesteld dat er in het onderhavige jaar verrekenbare verliezen zijn dan wel een restant persoonsgebonden aftrek is ten bedrage van € 371.827. Naar het oordeel van de rechtbank brengt een redelijke verdeling van de bewijslast mee dat eiser aannemelijk maakt dat met zijn inkomen van het onderhavige jaar verliezen dan wel een restant persoonsgebonden aftrek uit andere jaren moet(en) worden verrekend. Eiser heeft. met hetgeen hij heeft aangevoerd, niet aannemelijk gemaakt dat hij voor het onderhavige jaar recht heeft op verrekening aan verliezen dan wel een restant persoonsgebonden aftrek uit andere jaren.
Dwangsom
10. Eiser heeft voorts, naar de rechtbank begrijpt, nog verzocht om een dwangsom in verband met het niet tijdig beslissen op een aanvraag. Nu eiser niet heeft aangegeven waarop de door hem gevraagde dwangsom betrekking heeft, komt het verzoek reeds hierom niet voor toewijzing in aanmerking.
11. Al hetgeen eiser overigens heeft aangevoerd,leidt niet tot vermindering van de aanslag. ”
Beoordeling van het hoger beroep
Bron van inkomen uit overige werkzaamheid
7.1. Voor de beantwoording van de vraag of in enig jaar sprake is van inkomen (positief/negatief) uit de bron resultaat uit overige werkzaamheid dient aannemelijk te zijn dat belanghebbende werkzaamheden verricht in het economisch verkeer en dat hij redelijkerwijs kan verwachten met deze werkzaamheden positieve resultaten te behalen. Hiervoor is het nodig dat wordt nagegaan hoe de resultaten in eerdere belastingjaren waren. De rechtbank is, na weging van de resultaten uit eerdere jaren, tot de conclusie gekomen dat belanghebbende die positieve resultaten niet kan verwachten. Het Hof is van oordeel dat die conclusie juist is en volgt de rechtbank in de oordelen 4 en 5 dat geen sprake is van een bron van inkomen. In hoger beroep zijn geen nieuwe feiten en/of omstandigheden aangevoerd op grond waarvan dat te behalen voordeel aannemelijk is.
Aftrekbare kosten en lasten
7.2. Het Hof is van oordeel dat belanghebbende niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij recht heeft op hogere aftrekbare kosten en lasten dan door de Inspecteur in aftrek zijn toegelaten en door de rechtbank zijn vastgesteld. Incassokosten zijn geen kosten voor medische verrichtingen en kunnen niet als ziektekosten of andere buitengewone uitgaven worden aangemerkt. De kosten voor de studie moderne bedrijfsadministratie en bedrijfseconomie zijn in aftrek toegelaten.
Geringe eigen woningschuld
7.3. Belanghebbende is van mening dat hij recht heeft op een aftrek wegens geen of geringe eigenwoningschuld als bedoeld in artikel 3.123a van de Wet inkomstenbelasting 2001 (hierna: Wet IB 2001).
7.4. Anders dan belanghebbende kennelijk veronderstelt, heeft de Inspecteur voor het onderhavige jaar wel een aftrek als bedoeld in artikel 3.123a van de Wet IB 2001 toegepast. Dit is belanghebbende ook duidelijk medegedeeld in de brief van 28 juni 2010, waarin staat vermeld dat een aftrek wegens geringe eigenwoningschuld ex artikel 3.123a van de Wet IB 2001 wordt verleend tot een bedrag van € 1.914.
Voor zover belanghebbende voor het onderhavige jaar recht meent te hebben op een aftrekpost in verband met een geringe eigenwoningschuld in andere jaren, verwerpt het Hof dit standpunt. De onderhavige aanslag heeft betrekking op het jaar 2007. Aftrekposten die in andere jaren van toepassing zijn, dienen bij het vaststellen van de aanslagen van die jaren in aanmerking te worden genomen.
Belastbaar inkomen uit sparen en beleggen
7.5. Belanghebbende meent dat het inkomen uit sparen en beleggen te hoog is vastgesteld omdat de werkelijk door hem genoten rente minder bedraagt dan 4 percent.
7.6. Op grond van artikel 5.2 van de Wet IB 2001 wordt het voordeel uit sparen en beleggen op forfaitaire wijze vastgesteld op vier percent van het gemiddelde van de rendementsgrondslag aan het begin van het kalenderjaar en de rendementsgrondslag aan het einde van het kalenderjaar, voor zover het gemiddelde meer bedraagt dan het heffingsvrije vermogen. Het feitelijk met het vermogen behaalde rendement is niet van belang.
7.7. Belanghebbende heeft de omvang van het vermogen op de peildata niet bestreden, derhalve moet worden geoordeeld dat het inkomen uit sparen en beleggen op een juist bedrag is vastgesteld.
Verrekenbare verliezen
7.8. Het Hof is van oordeel dat belanghebbende niet aannemelijk heeft gemaakt dat in voorgaande jaren bij de berekening van het inkomen uit werk en woning negatieve bedragen zijn vastgesteld of een restant persoonsgebonden aftrek is overgebleven.
Slotsom ten aanzien van de aanslag
7.9. Het Hof ziet geen aanleiding om een vergoeding voor schade toe te kennen of de Wet dwangsom bij niet tijdig beslissen toe te passen. De wettelijke termijn voor het opleggen van een aanslag bedraagt drie jaar na het verstrijken van het belastingjaar (artikel 11 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen in verbinding met artikel 4.13, lid 1, van de Algemene wet bestuursrecht). Daarbinnen heeft de Inspecteur de onderhavige aanslag opgelegd. De genoemde termijn van drie jaar wordt overigens verlengd in het geval uitstel voor het doen van aangifte is verleend voor de duur van het verleende uitstel. In het onderhavige geval is herhaaldelijke malen uitstel verleend. De omstandigheid dat belanghebbende in 2010 voor de tweede keer aangifte heeft gedaan doet deze termijn niet korter zijn. Reden voor toepassing van de Wet dwangsom bij niet tijdig beslissen is er niet.
7.10. Gelet op al het voorgaande is het Hof van oordeel dat de rechtbank terecht het beroep ongegrond heeft verklaard.
Proceskosten
Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
Beslissing
Het Gerechtshof bevestigt de uitspraak van de rechtbank.
Deze uitspraak is vastgesteld door mrs. B. van Walderveen, P.J.J. Vonk en J.J.J. Engel, in tegenwoordigheid van de griffier mr. Y. Postema. De beslissing is op 28 november 2012 in het openbaar uitgesproken.
aangetekend aan
partijen verzonden:
Zowel de belanghebbende als het daartoe bevoegde bestuursorgaan kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. Bij het beroepschrift wordt een kopie van deze uitspraak gevoegd.
2. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:
- de naam en het adres van de indiener;
- de dagtekening;
- de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is
gericht;
- de gronden van het beroep in cassatie.
Het beroepschrift moet worden gezonden aan de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag.
De partij die beroep in cassatie instelt is griffierecht verschuldigd en zal daarover bericht ontvangen van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan worden verzocht de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.