Home

Gerechtshof 's-Gravenhage, 12-12-2012, BZ0497, BK-11-00896

Gerechtshof 's-Gravenhage, 12-12-2012, BZ0497, BK-11-00896

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Datum uitspraak
12 december 2012
Datum publicatie
4 februari 2013
ECLI
ECLI:NL:GHSGR:2012:BZ0497
Zaaknummer
BK-11-00896

Inhoudsindicatie

Loonbelasting. Naheffing. Verrekening van de via een derdenbeslag ontvangen betalingen met openstaande belastingschulden. In geschil is of een bedrag van € 4.867 terecht in de naheffingsaanslag is begrepen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE

Sector belasting

Nummer BK-11/00896

Uitspraak van de derde meervoudige belastingkamer 12 december 2012

in het geding tussen:

de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [X], gevestigd te [Z], hierna: belanghebbende,

en

de directeur van de Belastingdienst Rijnmond, hierna: de Inspecteur,

op het hoger beroep van belanghebbende tegen de mondelinge uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van 1 november 2011, nr. AWB 11/1171, betreffende de hierna vermelde naheffingsaanslag.

Naheffingsaanslag, beschikking, bezwaar en geding in eerste aanleg

1.1. De Inspecteur heeft aan belanghebbende een naheffingsaanslag in de loonbelasting en de premie volksverzekeringen voor het tijdvak 1 september 2006 tot en met 31 december 2007 opgelegd van € 12.608 en daarbij gelijktijdig bij beschikking een bedrag van € 1.485 aan heffingsrente in rekening gebracht.

1.2. Belanghebbende heeft tegen de aanslag bezwaar gemaakt. De Inspecteur heeft het bezwaar afgewezen.

1.3. Op het beroep van belanghebbende heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard.

Loop van het geding in hoger beroep

2.1. Belanghebbende is van de uitspraak van de rechtbank in hoger beroep gekomen bij het Hof. Een griffierecht van € 454 is geheven. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

2.2. De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Hof van 28 november 2012, gehouden te ’s-Gravenhage. Aldaar zijn beide partijen verschenen. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt.

Vaststaande feiten

3.1. Op grond van de stukken van het geding en het ter zitting verhandelde gaat het Hof in hoger beroep uit van de door de rechtbank onder 1 tot en met 6 van haar uitspraak vermelde feiten, waarbij de rechtbank belanghebbende als eiseres en de Inspecteur als verweerder heeft aangeduid.

“1. Eiseres houdt zich bezig met het detacheren van personeel. Zij is haar activiteiten gestart op 1 september 2006. Per die datum heeft zij alle activiteiten overgenomen van [A], handelend onder de naam [B]. Tot 9 september 2006 was [A] enig aandeelhouder en bestuurder van eiseres. Vanaf die datum is dat zijn echtgenote.

2. Enig opdrachtgever van eiseres in de onderhavige periode was [C] BV (opdrachtgever).

3. Eiseres beschikte op 1 september 2006 nog niet over een zogenoemde G-rekening. Omdat de opdrachtgever een deel (40%) van de door haar te betalen facturen op een G-rekening wilde storten, heeft eiseres de facturering aan de opdrachtgever gedurende de periode 1 september 2006 tot en met 10 november 2006 via de voormalige onderneming van [A], te weten [B], laten lopen. Dit omdat die onderneming wel een G-rekening had. Eiseres heeft ter zake van de door [B] gefactureerde werkzaamheden vervolgens zelf facturen aan [B] gestuurd.

4. Omdat de ontvanger van de Belastingdienst in het kader van de invordering van belastingschulden van [A], derdenbeslag had gelegd op de vorderingen van [A] ([B]) bij de opdrachtgever, heeft de opdrachtgever het deel van 40% van de gefactureerde bedragen dat bedoeld was voor de G-rekening niet op die rekening gestort maar direct aan de ontvanger overgemaakt. De resterende 60% heeft hij direct aan [A] ([B]) betaald.

5. De ontvanger heeft de vanwege het derdenbeslag bij de opdrachtgever ontvangen bedragen afgeboekt op oude openstaande belastingschulden van [A].

6. Bij een in 2010 bij eiseres ingesteld boekenonderzoek is geconstateerd dat over het jaar 2006 voor een bedrag van € 4.867 te weinig loonheffing is afgedragen door eiseres. Dit bedrag komt overeen met het bedrag van de betalingen (40% van de factuurbedragen) die de opdrachtgever wegens het derdenbeslag direct aan de ontvanger heeft gedaan en is bij de onderhavige naheffingsaanslag nageheven.”

Voorts staan in hoger beroep de volgende feiten als tussen partijen niet in geschil, dan wel door een van hen gesteld en door de wederpartij niet of onvoldoende weersproken, vast:

3.2. Tot de gedingstukken behoort een brief van 14 juni 2007 van [D], gericht aan de Belastingdienst Rijnmond/kantoor [P]. Daarin is – voor zover van belang – het volgende vermeld:

“[X] B.V. is vanaf 1 september 2006 actief als uitzendbureau, waarbij zij het personeel per die datum heeft overgenomen van [B]. Belangrijkste klant van [X] B.V. (voorheen: van [B]) is [C] uit [Q].

In de periode 1 september tot en met half november zijn de uren die het personeel van [X] B.V. hebben gemaakt bij [C], via [B] in rekening gebracht. Reden hiervan was gelegen in het feit dat [X] in die periode nog niet over een G-rekening beschikte, daar waar de uiteindelijke klant, [C] 40% van het netto bedrag op een G-rekening wenste over te maken. [B] heeft in die periode slechts gefunctioneerd als doorgeefluik, de facturen van [X] BV zijn 1 op 1 doorbelast aan [C]. Uw collega dhr. [E] die op 8 mei bij mij op kantoor een BTW-controle heeft uitgevoerd voor zowel [X] B.V. als ook [B] over 2006, heeft dit feitelijk geconstateerd en akkoord bevonden.

[C] heeft echter de betalingen die normaliter op de G-rekening hadden moeten worden overgemaakt, niet op de aangegeven rekening voldaan, doch op aansturing van de ontvanger rechtstreeks overgemaakt op de rekening van de belastingdienst. Door deze handeling zijn de betalingen op de G-rekening van [B] uitgebleven, en kon [B] in november vanuit haar G-rekening geen doorboeking maken naar de G-rekening van [X] B.V..

(…)

Bijlage: facturenoverzicht [B]/[X] richting [C]”

3.3. Tot de gedingstukken behoort een aantal van de hiervoor aangeduide facturen betreffende verrichte werkzaamheden na 1 september 2006.

3.4. Belanghebbende heeft in januari 2007 een G-rekening aangevraagd.

Omschrijving geschil en standpunten van partijen

4.1. Partijen houdt verdeeld de vraag of een bedrag van € 4.867 terecht in de naheffingsaanslag is begrepen, welke vraag belanghebbende ontkennend en de Inspecteur bevestigend beantwoordt.

4.2. Belanghebbende heeft zich – zakelijk weergegeven – op het standpunt gesteld dat

a. belanghebbende opnieuw en wel rechtstreeks aan opdrachtgever moet factureren;

b. de Inspecteur moet de door [B] uitgeschreven facturen aan [C] aanmerken als facturen van belanghebbende;

c. de Inspecteur moet de via derdenbeslag onder de opdrachtgever ingevorderde gelden verrekenen met de aan belanghebbende opgelegde naheffingsaanslag, en

d. de door belanghebbende verschuldigde loonheffing wordt in feite twee keer betaald.

4.3. De Inspecteur houdt de juistheid van de naheffingsaanslag staande.

4.4. Voor een nadere uiteenzetting van de standpunten van partijen en de gronden waarop zij deze doen steunen verwijst het Hof naar de gedingstukken.

Conclusies van partijen

5.1. Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank en van de uitspraak op bezwaar, tot vermindering van de naheffingsaanslag tot een bedrag van € 7.741 en tot overeenkomstige vermindering van de in rekening gebrachte heffingsrente.

5.2. De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de rechtbank.

Oordeel van de rechtbank

“8. Eiseres stelt zich – kort gezegd – op het standpunt dat ook het bedrag van € 4.867 reeds aan de Belastingdienst is afgedragen of anderszins ten goede is gekomen, weliswaar niet direct door afdracht door of namens haarzelf maar wel middels de via het derdenbeslag ontvangen betalingen van de opdrachtgever van 40% van de factuurbedragen. Eiseres meent dat het betrekken van dit bedrag in de onderhavige naheffingsaanslag leidt tot een dubbele heffing.

9. De rechtbank kan eiseres niet volgen in haar standpunt dat de onder 6 genoemde door haar verschuldigde loonheffing tot een bedrag van € 4.867 (direct of indirect) feitelijk reeds is afgedragen of anderszins ten goede is gekomen aan de Belastingdienst. Met de middels het derdenbeslag tot dit bedrag door de Belastingdienst ontvangen betalingen van de opdrachtgever zijn immers andere (oudere) belastingschulden van [A] afgelost. Dit was ook het doel van het derdenbeslag. Derhalve is met deze betalingen geen sprake geweest van het afdragen van de door eiseres verschuldigde loonheffing over het lopende tijdvak. Dit blijkt overigens ook nergens uit. Dat de oude belastingschulden van [A] wellicht (deels) betrekking hebben op dezelfde werknemers als waar de onderhavige naheffingsaanslag betrekking op heeft, maakt dit niet anders. Die oude belastingschulden zien immers, naar verweerder overtuigend heeft gesteld, op een andere periode dan de onderhavige naheffingsaanslag. Het staat de ontvanger in een geval als dit vrij om de betalingen die hij via een derdenbeslag ontvangt te verrekenen met openstaande belastingschulden.

10. Dat de betalingen eigenlijk direct aan eiseres hadden moeten worden gedaan, maar om partijen moverende redenen uiteindelijk via de oude onderneming van [A] ([B]) zijn gelopen, maakt het voorstaande niet anders. De keuze om de facturering aan- en betalingen door de opdrachtgever via [A] ([B]) te laten lopen, is er een die geheel voor rekening en risico van eiseres komt. Eventuele daaruit voortvloeiende gevolgen, zoals de onderhavige inning door de ontvanger van openstaande belastingschulden via een derdenbeslag, kunnen verweerder derhalve niet worden tegengeworpen. Voor zover eiseres stelt dat verweerder de facturering via [B] alsnog moet negeren en dit moet herstellen naar de situatie als zouden de facturering en de daaruit voortvloeiende betalingen direct tussen eiseres en de opdrachtgever hebben plaatsgevonden, kan de rechtbank haar daarin dan ook niet volgen.

Ook het feit dat eiseres – naar zij stelt – op haar beurt voor dezelfde werkzaamheden en dezelfde bedragen facturen heeft gestuurd aan [A] ([B]), brengt de rechtbank niet tot een ander oordeel. De rechtbank overweegt hierbij dat gesteld noch gebleken is dat dit doorfactureren op enige wijze heeft geleid tot een extra afdracht van de door eiseres verschuldigde loonheffing tot het hiervoor genoemde bedrag van € 4.867.

11. Gelet op het vorenoverwogene is het beroep ongegrond verklaard.”

Overwegingen omtrent het geschil

7.1. Het Hof is van oordeel dat de rechtbank op goede gronden een juiste beslissing heeft genomen en maakt dat oordeel en die gronden tot de zijne. In aanvulling daarop overweegt het Hof nog het volgende.

7.2. Vaststaat dat de naheffingsaanslag tot het juiste bedrag is vastgesteld. Tussen partijen is immers niet in geschil dat de werknemers van belanghebbende ten behoeve van opdrachtgever werkzaamheden hebben verricht, zij uit dien hoofde loon van belanghebbende hebben genoten en daarop loonbelasting en premie volksverzekeringen diende te worden ingehouden en afgedragen. Dat is niet tot het verschuldigde bedrag geschied. Daartoe verwijst het Hof naar hetgeen belanghebbende in haar pleitnota in hoger beroep, punt 4, heeft opgemerkt:

“[X] doet aangifte LH en OB maar kan de verschuldigde bedragen niet voldoen vanwege de beslaglegging. De fiscus legt ten name van [X] BV naheffingsaanslagen op omdat er niet is afgedragen op de ingezonden aangiften.”

De door belanghebbende aangevoerde reden, namelijk dat [B] een bedrag van veertig percent van het verloonde bedrag over een bepaalde periode gelegen na 1 september 2006 niet aan belanghebbende heeft doorbetaald, doet daaraan niet af. Immers een zodanige betalingsachterstand raakt de naheffing ten name van belanghebbende niet.

7.3.1. Voor zover belanghebbende betoogt dat het bedrag van € 4.867 dat de Ontvanger heeft ontvangen van opdrachtgever dient te worden verrekend met de betalingsverplichting voortvloeiend uit de naheffingsaanslag merkt het Hof op dat dit de invordering en niet de heffing als zodanig raakt. In zoverre faalt het standpunt van belanghebbende.

7.3.2. Voorts verwijst het Hof naar de hiervoor onder 3.2 aangehaalde brief van [D] waaruit - naar niet voor redelijke twijfel vatbaar is - blijkt dat het betalingscircuit via [B] met instemming van belanghebbende is vormgegeven. Dat de Ontvanger uit hoofde van openstaande belastingschulden van [B] (de heer [A]) deze gelden heeft ingevorderd onder opdrachtgever heeft slechts tot het gevolg dat belanghebbende een vordering op [B] heeft verkregen. Het standpunt dat tweemaal een naheffing van loonbelasting en premies volksverzekeringen ten laste van belanghebbende is opgelegd en/of ingevorderd mist steun in de feiten.

7.4. Voor zover het betoog van belanghebbende moet worden verstaan als een beroep op de algemene beginselen van behoorlijk bestuur, meer in het bijzonder het zorgvuldigheidsbeginsel en/of het vertrouwensbeginsel, welke de Inspecteur bij het opleggen (en te zijner tijd invorderen) van de naheffingsaanslag zou hebben geschonden, wijst het Hof dat standpunt af. De gedingstukken – meer in het bijzonder de onder 3.2 vermelde brief en de in fotokopie overgelegde controlerapporten - kunnen een zodanig beroep niet schragen.

7.5. Gelet op het vorenoverwogene dient te worden beslist als hierna is vermeld.

Proceskosten

Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.

Beslissing

Het Hof bevestigt de uitspraak van de rechtbank.

Deze uitspraak is vastgesteld door mrs. B. van Walderveen, voorzitter, P.J.J. Vonk en J.J.J. Engel, leden, in tegenwoordigheid van de griffier mr. Y. Postema. De beslissing is op 12 december 2012 in het openbaar uitgesproken.

aangetekend aan

partijen verzonden:

Zowel de belanghebbende als het daartoe bevoegde bestuursorgaan kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1. Bij het beroepschrift wordt een kopie van deze uitspraak gevoegd.

2. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:

- de naam en het adres van de indiener;

- de dagtekening;

- de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is

gericht;

- de gronden van het beroep in cassatie.

Het beroepschrift moet worden gezonden aan de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag.

De partij die beroep in cassatie instelt is griffierecht verschuldigd en zal daarover bericht ontvangen van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan worden verzocht de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.