Home

Gerechtshof 's-Gravenhage, 23-11-2012, BZ0534, BK-10-00594 en 10-00595

Gerechtshof 's-Gravenhage, 23-11-2012, BZ0534, BK-10-00594 en 10-00595

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Datum uitspraak
23 november 2012
Datum publicatie
4 februari 2013
ECLI
ECLI:NL:GHSGR:2012:BZ0534
Zaaknummer
BK-10-00594 en 10-00595

Inhoudsindicatie

Inkomstenbelasting. Navordering. Hetzieningsbeschikking. Verbeterde herzieningsbeschikking. Rente. Eigenwoningschuld.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE

Sector belasting

nummers BK-10/00594 en 10/00595

Uitspraak van de tweede meervoudige belastingkamer van 23 november 2012

in het geding tussen:

[X] te [Z], belanghebbende,

en

de directeur van de Belastingdienst Rijnmond (kantoor [P]), de Inspecteur,

op het hoger beroep van belanghebbende tegen de (mondelinge) uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van 13 juli 2010, nummers AWB 09/6554 IB/PVV en AWB 09/7425 IB/PVV, betreffende na te noemen aanslag, navorderingsaanslag en beschikking.

Aanslag, navorderingsaanslag, beschikking, bezwaar en geding in eerste aanleg

1.1. Aan belanghebbende zijn voor het jaar 2005 een aanslag en voor het jaar 2002 een navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting en de premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd. Tevens is ten name van belanghebbende een beschikking ter herziening van het verlies uit werk en woning genomen.

1.2. Aan de tegen de aanslag en de beschikking gemaakte bezwaren is de Inspecteur bij uitspraken op bezwaar gedeeltelijk tegemoet gekomen.

1.3. Tegen de uitspraken op bezwaar en de navorderingsaanslag heeft belanghebbende beroep ingesteld bij de rechtbank. Een griffierecht van € 82 (2 x € 41) is geheven.

1.4. De rechtbank heeft de beroepen ongegrond verklaard.

Het geding in hoger beroep

2.1. Belanghebbende is van de uitspraak van de rechtbank in hoger beroep gekomen bij het Hof. Een griffierecht van € 222 (2 x € 111) is geheven.

2.2. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

2.3. De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Hof van 2 november 2012, gehouden te ’s-Gravenhage en gestart om 09.30 uur. De Inspecteur is verschenen. Van de zijde van belanghebbende is niemand verschenen.

2.4. Belanghebbendes gemachtigde, tevens haar echtgenoot, heeft op vrijdag 2 november 2012 rond 10.25 uur telefonisch laten weten dat hij was betrokken bij een auto-ongeval en daardoor niet in staat was op de zitting te verschijnen.

2.5. Met hetgeen belanghebbende - daar uitdrukkelijk naar gevraagd - heeft overgelegd, te weten een afschrift van een, enkel door belanghebbendes gemachtigde ingevuld en ondertekend schadeformulier, heeft zij naar ’s Hofs oordeel niet aannemelijk gemaakt dat haar gemachtigde buiten diens schuld niet op de zitting aanwezig heeft kunnen zijn. Het Hof heeft in het bijzonder overwogen dat belanghebbende, althans haar gemachtigde, ondanks dat uitdrukkelijk is gevraagd bescheiden te overleggen waaruit blijkt dat hij niet in staat was de zitting bij te wonen, geen enkel stuk heeft overgelegd dat de betrokkenheid bij een ongeval op de dag van de zitting kan staven. Nu sprake is van zelfs geen begin van bewijs, heeft het Hof ervan afgezien belanghebbende nogmaals om bescheiden te vragen. Een en ander heeft het Hof ertoe gebracht te besluiten de zaak niet opnieuw mondeling te behandelen, terwijl er anderszins evenmin reden is het onderzoek te heropenen.

Vaststaande feiten

In hoger beroep is op grond van de stukken van het geding, als tussen partijen niet in geschil dan wel door een van hen gesteld en aannemelijk te achten, het volgende komen vast te staan:

3.1. Belanghebbende is gehuwd met [Y]. Zij beschikken over een eigen woning en hebben gekozen de inkomsten uit de eigen woning geheel toe te rekenen aan belanghebbende.

3.2. Belanghebbende heeft in het jaar 2005 loon uit dienstbetrekking genoten. Haar werkgever heeft haar een auto van de zaak ter beschikking gesteld.

3.3. Aan belanghebbende zijn een eerste en een tweede voorlopige aanslag IB/PVV voor het jaar 2005 met teruggaven van € 5.495 en € 1.557 opgelegd.

3.4. Belanghebbende heeft in haar aangifte IB/PVV voor het jaar 2005 een bedrag aan negatieve inkomsten uit eigen woning vermeld. De aanslag is vastgesteld naar een verzamelinkomen bestaande in de negatieve inkomsten uit eigen woning, resulterend in een verschuldigd bedrag (terugbetaling voorlopige aanslagen), waarin begrepen heffingsrente en een verzuimboete.

3.5. De Inspecteur heeft een beschikking genomen waarbij het verlies uit werk en woning over het jaar 2005 is verrekend met het belastbare inkomen uit werk en woning van belanghebbende over het jaar 2002. De verliesbeschikking resulteert in een teruggaaf en in een vergoeding van heffingsrente.

3.6. Belanghebbende heeft tegen de aanslag bezwaar gemaakt. Daarbij heeft zij aanspraak gemaakt op een persoonsgebonden aftrek van € 200. De Inspecteur heeft belanghebbende meegedeeld dat is gebleken dat de aanslag en de verliesbeschikking onjuist zijn, omdat geen rekening is gehouden met de looninkomsten van belanghebbende en dat ter herziening van de verliesbeschikking een herzieningsbeschikking zal worden afgegeven. Verder deelt de Inspecteur mee dat de verzuimboete zal vervallen en de persoonsgebonden aftrek zal worden verleend.

3.7. Naderhand heeft de Inspecteur belanghebbende uitleg gegeven over de herzieningen en verrekeningen en heeft hij aangekondigd dat de ingevolge de verliesverrekeningsbeschikking verleende teruggaaf zal worden teruggevorderd door middel van een navorderingsaanslag voor het jaar 2002. Omdat inmiddels was gebleken dat de herzieningsbeschikking onjuistheden bevat, geeft de Inspecteur op dezelfde datum een verbeterde herzieningsbeschikking.

Oordeel van de rechtbank

4. De rechtbank heeft overwogen:

”(…)

3.11 Ter zitting heeft [belanghebbende] verklaard dat zij al vanaf 2002 een geschil heeft met [de Inspecteur] over de aftrek van rente van schulden die verband houden met een verbouwing van de eigen woning. Wordt de rente, die in 2005 € 23.400 heeft bedragen, in aftrek toegelaten, dan is het verlies op het juiste bedrag vastgesteld en de teruggaaf over 2002 terecht verleend. Daarom is de bedoelde rente uiteindelijk het enige geschilpunt in deze procedure.

3.12 In de loop van het geding heeft [de Inspecteur] aangevoerd dat tegen de navorderingsaanslag geen bezwaar is gemaakt, maar dat hij er geen bezwaar tegen heeft dat het beroepschrift mede wordt aangemerkt als een rechtstreeks beroep, als bedoeld in artikel 7:1a eerste lid, van de Awb, dat is gericht tegen de navorderingsaanslag.

(…)

3.17 Het geschil over de rente, die [belanghebbende] in 2005 zou hebben betaald ter zake van schulden die zijn aangegaan voor de financiering van een verbouwing van de woning, is door [belanghebbende] eerst ter zitting duidelijk onder woorden gebracht. Verder heeft [belanghebbende] in geding geen stukken overgelegd die daarop betrekking hebben en, naar het oordeel van de rechtbank, ook voor het overige niets aangevoerd op grond waarvan kan worden aangenomen dat zij bedoelde rente heeft betaald en dat die rente kan worden aangemerkt als rente van schulden die behoren tot de eigenwoningschuld als bedoeld in artikel 3.120, eerste lid, onderdeel a, van de Wet IB 2001. Deze rente kan daarom niet in aftrek worden toegelaten. Voor het overige zijn geen feiten en omstandigheden gesteld en aannemelijk gemaakt op grond waarvan zou kunnen worden geoordeeld dat de aanslag, de herzieningsbeschikking, de verbeterde herzieningsbeschikking en de navorderingsaanslag ten onrechte of naar onjuiste bedragen zijn opgelegd en gegeven.

3.18 Gelet op het vorenoverwogene zijn de beroepen ongegrond verklaard.

3.19 De rechtbank vindt geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

(…)”

Geschil in hoger beroep en standpunten van partijen

5.1. Het Hof merkt als tussen partijen vaststaand aan dat hen het antwoord op de vraag verdeeld houdt of een bedrag van € 23.400 dat door belanghebbende als rente van met de verbouwing van de eigen woning verband houdende schulden is opgevoerd, in aftrek kan worden gebracht, welke vraag belanghebbende bevestigend en de Inspecteur ontkennend beantwoordt.

5.2. Voor de standpunten van partijen en de gronden waarop de standpunten steunen, verwijst het Hof naar de gedingstukken.

Beoordeling van het hoger beroep

6.1. De rechtbank heeft naar ’s Hofs oordeel terecht en op goede gronden de beroepen van belanghebbende ongegrond verklaard. Hetgeen belanghebbende in beroep en in hoger beroep heeft aangevoerd en aan stukken heeft ingebracht rechtvaardigt niet een andere conclusie.

6.2. Dat voert het Hof tot de slotsom dat het hoger beroep ongegrond is.

Proceskosten

Het Hof acht geen termen aanwezig een partij in de proceskosten te veroordelen.

Beslissing

Het Gerechtshof bevestigt de uitspraak van de rechtbank.

De uitspraak is vastgesteld door mrs. U.E. Tromp, J.T. Sanders en W.M.G. Visser, in tegenwoordigheid van de griffier mr. L. van den Bogerd. De beslissing is op 23 november 2012 in het openbaar uitgesproken.

aangetekend aan

partijen verzonden:

Zowel de belanghebbende als het daartoe bevoegde bestuursorgaan kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1. Bij het beroepschrift wordt een kopie van deze uitspraak gevoegd.

2. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:

- de naam en het adres van de indiener;

- de dagtekening;

- de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;

- de gronden van het beroep in cassatie.

Het beroepschrift moet worden gezonden aan de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20.303, 2500 EH Den Haag.

De partij die beroep in cassatie instelt is griffierecht verschuldigd en zal daarover bericht ontvangen van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan worden verzocht de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.