Home

Gerechtshof 's-Gravenhage, 28-11-2012, BZ0537, BK-11/00733

Gerechtshof 's-Gravenhage, 28-11-2012, BZ0537, BK-11/00733

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Datum uitspraak
28 november 2012
Datum publicatie
4 februari 2013
ECLI
ECLI:NL:GHSGR:2012:BZ0537
Zaaknummer
BK-11/00733

Inhoudsindicatie

Bezwaar terecht niet-ontvankelijk verklaard.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE

Sector belasting

Nummer BK-11/00733

Uitspraak van de derde meervoudige belastingkamer d.d. 28 november 2012

in het geding tussen:

[X] te [Z], hierna: belanghebbende,

en

de heffingsambtenaar van de gemeente Den Haag, hierna: de Inspecteur,

op het hoger beroep van de Inspecteur tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van 31 augustus 2011, nummer AWB 11/852, betreffende na te vermelden aanslag.

Aanslag, bezwaar en geding in eerste aanleg

1.1. Aan belanghebbende is voor het jaar 2008 een aanslag in de afvalstoffenheffing opgelegd met dagtekening 31 maart 2010.

1.2. Bij uitspraak op bezwaar heeft de Inspecteur het door belanghebbende tegen de aanslag aangetekende bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.

1.3. Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep bij de rechtbank ingesteld. De rechtbank heeft de uitspraak op bezwaar vernietigd, de zaak ter verdere behandeling en beslissing terugverwezen naar de Inspecteur en de Inspecteur gelast het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 41 aan haar te vergoeden.

Loop van het geding in hoger beroep

2.1. De Inspecteur is van de uitspraak van de rechtbank in hoger beroep gekomen bij het Hof. Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend.

2.2. De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Hof van 17 oktober 2012, gehouden te ’s-Gravenhage. Aldaar zijn beide partijen verschenen. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt.

Vaststaande feiten

Op grond van de stukken van het geding is in hoger beroep, als tussen partijen niet in geschil, dan wel door één van hen gesteld en door de wederpartij niet of onvoldoende weersproken, het volgende komen vast te staan:

3.1. Belanghebbende stond op 1 januari 2008 ingeschreven op het adres [a-straat 1] te [Z]. Op dat adres stonden op die datum ook ingeschreven [A] en zijn zoon, [B]. Met dagtekening 15 augustus 2008 is aan [A] voor de woning [a-straat 1] te [Z] een aanslag afvalstoffenheffing opgelegd. [A] heeft, nadat hij van belanghebbende de helft van het bedrag van de aanslag had ontvangen, tegen de aanslag bezwaar gemaakt. Dat bezwaar is gegrond verklaard en de aanslag is vernietigd. Vervolgens is aan belanghebbende de onderhavige aanslag opgelegd. Belanghebbende heeft tegen deze aanslag bezwaar gemaakt. Bij de in beroep bestreden uitspraak op bezwaar is het bezwaar wegens overschrijding van de bezwaartermijn niet-ontvankelijk verklaard.

3.2. In de loop van de procedure zijn onder meer de navolgende stukken overgelegd:

a. een brief van belanghebbende aan de Gemeentelijke Belastingdienst, afdeling bezwaar, met dagtekening 29 maart 2010, waarin belanghebbende verzoekt om “heropening van het bezwaar van dhr. [A]” en om toezending van het volledige dossier betreffende dat bezwaar;

b. een aan het aanslagbiljet gekoppeld zogenoemd reactieformulier van de Gemeentelijke Belastingdienst, voorzien van barcodes, ondertekend door belanghebbende en gedagtekend 15 april 2010, waarin belanghebbende verzoekt om toezending van informatie en een aanvraagformulier voor kwijtschelding alsmede bezwaar aantekent tegen de aanslag;

c. een brief van belanghebbende aan de Gemeentelijke Belastingdienst, afdeling bezwaar, gedagtekend 16 april 2010, waarin belanghebbende met redenen omkleed bezwaar aantekent tegen de aanslag;

d. een aanvraagformulier kwijtschelding, zonder barcode, ondertekend door belanghebbende en gedagtekend 19 april 2010;

e. ontvangstbevestiging aanvraagformulier kwijtschelding met dagtekening 4 mei 2010;

f. de afwijzende beslissing op het kwijtscheldingverzoek van 20 september 2010;

g. een brief van belanghebbende 27 september 2010 waarin belanghebbende administratief beroep aantekent tegen de beslissing op het kwijtscheldingsverzoek;

h. een brief van 7 december 2010 waarin belanghebbende het beroepschrift van 27 september 2010 aanvult met gronden.

Omschrijving geschil in hoger beroep en standpunten van partijen

4.1. Tussen partijen is in geschil of het bezwaar terecht niet-ontvankelijk is verklaard. De Inspecteur beantwoordt deze vraag bevestigend, belanghebbende ontkennend.

4.2. De Inspecteur stelt zich op het standpunt dat de onder 3.2 vermelde brieven van belanghebbende van 29 maart, 16 april en 19 april 2010 de Gemeentelijke Belastingdienst nimmer hebben bereikt en dat hij eerst met de brief van 7 december 2010 kennis nam van het bezwaar van belanghebbende tegen de aanslag. Belanghebbende heeft voorts niet aannemelijk gemaakt dat de eerder genoemde brieven van 29 maart, 16 april en 19 april 2010 ter post zijn bezorgd en zijn verzonden.

4.3. Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat de brieven wel degelijk zijn verzonden en dat deze kennelijk bij de Gemeentelijke Belastingdienst in het ongerede zijn geraakt, hetgeen overlet laat dat zij tijdig in bezwaar is gekomen.

Conclusies van partijen

5.1. Het hoger beroep van de Inspecteur strekt tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank, ongegrondverklaring van het beroep en bevestiging van de uitspraak op bezwaar.

5.2. Belanghebbende concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de rechtbank.

Oordeel van de rechtbank

6. De rechtbank heeft het beroep van belanghebbende gegrond verklaard en daartoe het volgende overwogen, waarbij de rechtbank belanghebbende als “eiser” en de Inspecteur als “verweerder” heeft aangeduid:

” Beoordeling van het geschil

4. Ingevolge artikel 6:7 van de Awb bedraagt de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift zes weken. Deze termijn vangt ingevolge artikel 22j van de Algemene wet inzake rijksbelastingen aan op de dag na die van dagtekening van een aanslagbiljet, tenzij de dag van dagtekening is gelegen vóór de dag van de bekendmaking. Ingevolge artikel 6:9, eerste lid, van de Awb is een bezwaarschrift tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn is ontvangen. Ingevolge het tweede lid van dat artikel is het bezwaarschrift tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn ter post is bezorgd, mits het niet later dan een week na afloop daarvan is ontvangen.

 

5. De dagtekening van het in bezwaar bestreden besluit is 31 maart 2010. Er is geen aanleiding om aan te nemen dat het besluit pas na die datum is verzonden, zodat de termijn voor het indienen van het bezwaarschrift is geëindigd op 12 mei 2010. Op 7 december 2010 heeft verweerder een schrijven van eiseres ontvangen dat door hem is aangemerkt als een bezwaarschrift tegen de aan eiseres opgelegde aanslag afvalstoffenheffing.

 

6. Eiseres heeft bovengenoemde data niet weersproken, maar zoals hiervoor onder 2 vermeld, stelt eiseres zich op het standpunt dat zij tijdig bezwaar heeft gemaakt. Eiseres heeft daartoe het volgende aangevoerd. Na ontvangst van de aanslag heeft eiseres telefonisch contact gehad met de heer [C] van de gemeente. Hij heeft aan eiseres meegedeeld dat [A] bezwaar had gemaakt tegen de aan hem opgelegde aanslag afvalstoffenheffing en dat die aanslag bij uitspraak op bezwaar is vernietigd. De heer [C] heeft eiseres geadviseerd om een bezwaarschrift in te dienen en daarbij te verzoeken om heropening van het dossier van [A]. Bij brief van 29 maart 2010 heeft eiseres de gemeentelijke belastingdienst verzocht om het dossier van [A] te heropenen en een kopie van de stukken van het dossier aan haar toe te sturen. Voorts heeft eiseres door middel van een zogeheten reactieformulier, ondertekend op 15 april 2010, bezwaar aangetekend tegen de aan haar opgelegde aanslag. Bij brief van 16 april 2010 heeft eiseres de gronden van haar bezwaar aangevuld. Ter zitting heeft eiseres verklaard dat daarvoor op het reactieformulier onvoldoende ruimte was. Een kopie van zowel het reactieformulier als de brief van 16 april 2010 behoort tot de gedingstukken. Voorts heeft eiseres ter zitting verklaard dat zij daarna wederom contact heeft opgenomen met de gemeente om te vragen naar de status van haar bezwaar. In dat gesprek zou haar zijn meegedeeld dat zij moest afwachten. Zij heeft daaruit afgeleid dat haar bezwaarschrift en de aanvulling van dat bezwaarschrift in goede orde waren ontvangen.

 

7. Vooropgesteld dient te worden dat het risico van verzending van het bezwaarschrift bij eiseres ligt. De rechtbank is, na toetsing van hetgeen partijen over en weer in het geding hebben aangedragen, van oordeel dat eiseres met hetgeen zij heeft gesteld voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat zij het bezwaarschrift tijdig en op juiste wijze heeft verzonden. De rechtbank neemt hierbij het volgende in aanmerking. Eiseres heeft naast een bezwaarschrift ook een verzoek om kwijtschelding ingediend. Vaststaat dat dit verzoek door verweerder is ontvangen. Bij beschikking van 20 september 2010 is het verzoek om kwijtschelding afgewezen. Eiseres heeft hiertegen bij brief van 27 september 2010 administratief beroep aangetekend. Bij de voormelde brief van 7 december 2010 heeft eiseres de gronden van het administratief beroep aangevuld. Beide brieven zijn door verweerder ontvangen. Verweerder heeft ter zitting verklaard dat de brieven van eiseres juist zijn geadresseerd. Zonder een nadere verklaring, welke niet is gegeven, valt dan ook niet in te zien dat alle stukken inzake het verzoek om kwijtschelding wel tijdig bij verweerder zouden zijn bezorgd en dat zowel het bezwaarschrift als de aanvulling van het bezwaarschrift niet op juiste wijze zouden zijn bezorgd. Daar komt bij dat eiseres heeft verklaard dat zij de aanvulling van het bezwaarschrift en het verzoek om kwijtschelding in één enveloppe heeft verzonden. De rechtbank acht dan ook niet aannemelijk dat juist het bezwaarschrift en de aanvulling daarvan niet door verweerder zouden zijn ontvangen. De rechtbank acht veeleer aannemelijk dat deze stukken bij verweerder in het ongerede zijn geraakt. Het bezwaar is daarom ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard. Het bezwaar van eiseres zal alsnog inhoudelijk moeten worden beoordeeld.

 

8. Gelet op het vorenoverwogene dient het beroep gegrond te worden verklaard.

 

 Proceskosten

9. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling, omdat niet is gesteld dat eiseres kosten heeft gemaakt die op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor vergoeding in aanmerking komen.”

 

Beoordeling van het hoger beroep

7.1. Ingevolge artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) bedraagt de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift zes weken. Deze termijn vangt ingevolge artikel 22j van de Algemene wet inzake rijksbelastingen aan op de dag na die van dagtekening van een aanslagbiljet, tenzij de dag van dagtekening is gelegen vóór de dag van de bekendmaking. Ingevolge artikel 6:9, eerste lid van de Awb is een bezwaarschrift tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn is ontvangen. Ingevolge het tweede lid van dat artikel is het bezwaarschrift tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn ter post is bezorgd, mits het niet later dan een week na afloop daarvan is ontvangen.

 

7.2. De dagtekening van de in bezwaar bestreden aanslag is 31 maart 2010. Er is geen aanleiding om aan te nemen dat de aanslag pas na die datum is verzonden, zodat de termijn voor het indienen van het bezwaarschrift is geëindigd op 12 mei 2010. Op 7 december 2010 heeft de Inspecteur een schrijven van belanghebbende ontvangen dat door hem is aangemerkt als een bezwaarschrift tegen de aan belanghebbende opgelegde aanslag afvalstoffenheffing.

7.3. Belanghebbende heeft onder verwijzing naar de overgelegde brieven van 29 maart, 16 april en 19 april 2010 gesteld met die brieven tijdig in bezwaar te zijn gekomen. De Inspecteur heeft daartegenover gesteld dat deze brieven hem onbekend zijn en dat het, gelet op het binnen de Gemeentelijke Belastingdienst gevolgde registratiesysteem, onaannemelijk is dat belanghebbende deze brieven ook daadwerkelijk heeft verzonden. Gelet op de gemotiveerde betwisting door de Inspecteur is het aan belanghebbende aannemelijk te maken dat verzending van de hier bedoelde brieven heeft plaatsgevonden. Naar het oordeel van het Hof is zij hierin niet geslaagd. Het Hof neemt daarbij in aanmerking dat de brief van 29 maart 2010 blijkens haar bewoordingen betrekking heeft op de aanslag die aan de heer [A] was opgelegd en derhalve niet is aan te merken als bezwaar tegen de aan belanghebbende opgelegde aanslag. Voorts kan voor de verzending van het reactieformulier geen steun worden gevonden in het door belanghebbende ingediende aanvraagformulier om kwijtschelding nu, zoals belanghebbende ter zitting heeft verklaard, laatstgenoemd formulier is ontvangen uit handen van een medewerker van de Afdeling Heffingen. Tot slot acht het Hof zonder nader bewijs niet aannemelijk dat de brief met dagtekening 16 april 2010 gelijktijdig is verzonden met het aanvraagformulier voor kwijtschelding dat een dagtekening kent van 19 april 2010.

7.4. Het voorgaande leidt het Hof tot de conclusie dat het hoger beroep van de Inspecteur gegrond is. Beslist dient te worden als volgt.

Proceskosten

Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.

Beslissing

Het Gerechtshof:

- vernietigt de uitspraak van de rechtbank,

- verklaart het beroep ongegrond,

- bevestigt de uitspraak op bezwaar.

Deze uitspraak is vastgesteld door mrs. J.J.J. Engel, B. van Walderveen en H.A.J. Kroon, in tegenwoordigheid van de griffier mr. D.J. Jansen. De beslissing is op 28 november 2012 in het openbaar uitgesproken.

aangetekend aan

partijen verzonden:

Zowel de belanghebbende als het daartoe bevoegde bestuursorgaan kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1. Bij het beroepschrift wordt een kopie van deze uitspraak gevoegd.

2. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:

- de naam en het adres van de indiener;

- de dagtekening;

- de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;

- de gronden van het beroep in cassatie.

Het beroepschrift moet worden gezonden aan de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag.

De partij die beroep in cassatie instelt is griffierecht verschuldigd en zal daarover bericht ontvangen van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan worden verzocht de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.