Gerechtshof 's-Gravenhage, 20-11-2012, BZ0926, BK-11/00847 en BK-11/00848
Gerechtshof 's-Gravenhage, 20-11-2012, BZ0926, BK-11/00847 en BK-11/00848
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof 's-Gravenhage
- Datum uitspraak
- 20 november 2012
- Datum publicatie
- 7 februari 2013
- ECLI
- ECLI:NL:GHSGR:2012:BZ0926
- Zaaknummer
- BK-11/00847 en BK-11/00848
Inhoudsindicatie
Inkomstenbelasting. De rechtbank heeft op goede gronden het verzoek van belanghebbende om nader uitstel van de zitting afgewezen. Belanghebbende heeft voor zijn stellingen dat door hem tot hogere dan de door de inspecteur geaccepteerde bedragen terugbetalingen zijn gedaan die negatief loon vormen en dat er nog andere aftrekposten zijn die niet in aanmerking zijn genomen, geen nadere feiten aangevoerd, stukken in het geding gebracht, of op andere wijze enig bewijs opgevoerd, en derhalve die stellingen niet aannemelijk gemaakt.
Uitspraak
GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE
Sector belasting
Nummers BK-11/00847 en BK-11/00848
Uitspraak van de eerste meervoudige belastingkamer van 20 november 2012
in het geding tussen:
[X], wonende te [Z], hierna: belanghebbende,
en
de directeur van de Belastingdienst/Rijnmond, hierna: de Inspecteur,
op het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van 1 november 2011 in de zaken met de nummers 10/6199 en 10/8781, betreffende de hierna vermelde aanslagen in de inkomstenbelasting en de premie volksverzekeringen.
Aanslagen, beschikkingen, bezwaar en geding in eerste aanleg
1.1.1. Aan belanghebbende is met dagtekening 11 juni 2008 voor het jaar 2005 een aanslag in de inkomstenbelasting en de premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 23.726. Tevens is bij beschikking een bedrag van € 187 aan heffingsrente in rekening gebracht.
1.1.2. Bij uitspraak op bezwaar van 9 september 2008 is belanghebbende niet-ontvankelijk verklaard in het bezwaar.
1.2.1. De rechtbank heeft bij haar uitspraak van 29 juni 2010, AWB 08/6921 IB/PVV, de uitspraak op bezwaar vernietigd, het bezwaar ontvankelijk verklaard en de Inspecteur opgedragen opnieuw op het bezwaar te beslissen.
1.2.2. Vervolgens is de aanslag, na daartegen door belanghebbende gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur van 19 november 2010 gehandhaafd.
1.3.1. Aan belanghebbende is met dagtekening 15 oktober 2009 voor het jaar 2006 een aanslag in de inkomstenbelasting en de premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 44.788. Tevens is bij beschikking een bedrag van € 217 aan heffingsrente in rekening gebracht.
1.3.2. De aanslag is, na daartegen door belanghebbende gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur van 27 juli 2010 gehandhaafd.
1.4. Belanghebbende heeft tegen de uitspraken op bezwaar beroep bij de rechtbank ingesteld. De rechtbank heeft de beroepen ongegrond verklaard.
Loop van het geding in hoger beroep
2.1. Belanghebbende is van de uitspraak van de rechtbank in hoger beroep gekomen bij het Hof. In verband daarmee is door de griffier een griffierecht geheven van € 112.
2.2. De Inspecteur heeft in elke zaak een verweerschrift ingediend.
2.3. Belanghebbende is bij aangetekende brief van 3 juli 2012 uitgenodigd om op de zitting van 9 oktober 2012 te verschijnen. Hij heeft bij brief van 10 september 2012 om uitstel van de zitting verzocht met als reden dat hij er niet zeker van was of hij tijdig over de voor de bewijsvoering in zijn zaak benodigde documentatie zou kunnen beschikken. Het Hof heeft dit verzoek afgewezen. Gesteld noch gebleken is dat belanghebbende op de geplande zittingsdatum verhinderd was om op de zitting te verschijnen dan wel om zich adequaat op de zitting voor te bereiden.
2.4. De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Hof van 9 oktober 2012, gehouden te ’s-Gravenhage. Aldaar is de Inspecteur verschenen. Belanghebbende is zonder bericht niet verschenen.
Vaststaande feiten
Op grond van de stukken van het geding en het ter zitting verhandelde is, als tussen partijen niet in geschil dan wel door een van hen gesteld en door de wederpartij niet of onvoldoende weersproken, in hoger beroep het volgende komen vast te staan:
3.1. Belanghebbende heeft voor 2005 aangifte gedaan naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 16.864 en voor 2006 naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 8.006. Hij heeft daarbij voor het jaar 2005 een bedrag van € 2.427 aan negatief loon in aanmerking genomen en voor het jaar 2006 een bedrag van € 1.450.
3.2. De Inspecteur heeft bij de aanslagregeling voor de onderhavige jaren de aangegeven belastbare inkomens gecorrigeerd en vastgesteld voor 2005 op € 23.726 en voor 2006 op € 44.788. De door de Inspecteur toegepaste correcties hebben betrekking op – uit de inkomensgegevens van de Belastingdienst blijkende – niet aangegeven looninkomsten (2005 en 2006) en op het niet volledig in aanmerking nemen van het door belanghebbende aangegeven negatieve loon (2005).
Omschrijving geschil in hoger beroep en standpunten van partijen
4.1. In geschil is of de aanslagen tot te hoge bedragen zijn vastgesteld, hetgeen belanghebbende stelt en de Inspecteur bestrijdt.
4.2. Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat zowel voor het jaar 2005 als voor het jaar 2006 een te laag bedrag aan negatief loon in aanmerking is genomen. Belanghebbende stelt tevens, voor zover het Hof begrijpt, dat de rechtbank ten onrechte geen nader uitstel van de zitting heeft verleend.
4.3. De Inspecteur heeft de stellingen van belanghebbende gemotiveerd weersproken.
4.4. Voor de overige standpunten van partijen en de gronden waarop zij deze doen steunen verwijst het Hof naar de stukken van het geding.
Conclusies van partijen
5.1. Het hoger beroep van belanghebbende strekt, naar het Hof begrijpt, tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank en van de uitspraak op bezwaar en tot vermindering van de aanslag voor het jaar 2005 tot een berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 16.864 en voor het jaar 2006 tot vermindering van de aanslag tot een berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 8.006.
5.2. De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de rechtbank.
Oordeel van de rechtbank
6. De rechtbank heeft in haar uitspraak het navolgende overwogen:
Zitting
De zaak met procedurenummer AWB 10/6199 is eerst op 13 mei 2011 mondeling ter zitting behandeld, waarbij [belanghebbende] niet is verschenen. Omdat [belanghebbende] van de uitnodiging voor die zitting pas kort voor de zitting kennis heeft genomen en vervolgens direct om uitstel voor die zitting heeft gevraagd wegens ziekte, heeft de rechtbank het verzoek om uitstel ingewilligd en het onderzoek ter zitting om die reden geschorst. Een proces-verbaal van die zitting is reeds naar partijen verzonden.
Het (nadere) onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 oktober 2011.
Namens [de Inspecteur] is verschenen mr. [A]. [Belanghebbende] is door de griffier bij aangetekende brief van 16 september 2011 uitgenodigd voor deze zitting. [Belanghebbende] heeft echter op 11 oktober 2011 verzocht om uitstel voor de zitting, met als reden dat hij onder behandeling staat van het [ziekenhuis] en hij nog niet helemaal lichamelijk is hersteld van een chemotherapie. Nadat dit uitstelverzoek is afgewezen, heeft [belanghebbende] op 17 oktober 2011 zijn verzoek om uitstel herhaald, welk verzoek op diezelfde dag telefonisch is afgewezen.
De rechtbank heeft in de verzoeken van [belanghebbende] geen aanleiding gevonden om het onderzoek ter zitting nogmaals uit te stellen. Daarbij heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat [belanghebbende] in beide beroepen – welke zijn ingediend op 31 augustus 2010 (2006) respectievelijk 14 december 2010 (2005) – reeds eerder om dezelfde reden om uitstel voor de mondelinge behandeling ter zitting heeft gevraagd, laatstelijk bij brief van 28 juli 2011 waarin hij uitstel heeft gevraagd (en gekregen) voor de zitting van 10 augustus 2011. Nu [belanghebbende] kennelijk reeds geruime tijd te kampen heeft met (ernstige) gezondheidsproblemen, ligt het volgens de rechtbank op zijn weg om – al dan niet kortstondig – een gemachtigde in te schakelen die hem in de procedures bij de rechtbank kan vertegenwoordigen. [Belanghebbende] is ook op deze mogelijkheid gewezen. Dat [belanghebbende] kennelijk om hem moverende redenen ervoor heeft gekozen dit niet te doen, dient volgens de rechtbank voor zijn rekening en risico te komen. De rechtbank heeft tevens in aanmerking genomen dat de verzoeken pas in een laat stadium voor de zitting zijn gedaan en dat daaruit weliswaar valt af te leiden dat [belanghebbende] zich door zijn ziekte niet goed voelt, maar dat daaruit niet is gebleken dat hij op de zittingsdatum wegens een medische afspraak dan wel medische noodzaak verhinderd was om ter zitting te verschijnen. Een nog langere behandeltijd van de beroepen bij de rechtbank acht de rechtbank, gelet ook op het belang dat de wederpartij heeft bij een voortgang van de procedures, in strijd met een goede procesorde en derhalve niet wenselijk.
(…)
Overwegingen
(…)
4. [Belanghebbende] stelt zich op het standpunt dat de aanslagen tot te hoge bedragen zijn vastgesteld. Daarbij stelt [belanghebbende] – naar de rechtbank begrijpt zowel voor 2005 als voor 2006 – dat door hem gedane terugbetalingen van loon ten onrechte niet zijn aangemerkt als negatief loon.
5. De rechtbank is van oordeel dat [de Inspecteur] met al hetgeen hij in de onderhavige procedures heeft aangevoerd en overgelegd, aannemelijk heeft gemaakt dat hij de belastbare inkomens voor 2005 en 2006 alsmede de aanslagen voor die jaren niet te hoog heeft vastgesteld. De rechtbank neemt hierbij het volgende in aanmerking.
6. Bij de correcties met betrekking tot de looninkomsten is [de Inspecteur] uitgegaan van de hem ter beschikking staande loongegevens, terwijl [belanghebbende] ook niet heeft betwist dat hij deze – niet aangegeven – looninkomsten heeft genoten. Voorts heeft [de Inspecteur] – naar uit de gedingstukken blijkt – alle terugbetalingen dan wel inhoudingen op [belanghebbendes] uitkering voor de jaren 2005 en 2006 voor zover deze met bewijsmiddelen zijn onderbouwd aangemerkt als negatief loon. Ten overvloede merkt de rechtbank hierbij op dat, zoals [de Inspecteur] ook aanvoert, niet valt uit te sluiten dat deze terugbetalingen/inhoudingen – in ieder geval ten dele – ten onrechte als negatief loon zijn aangemerkt, omdat het niet zozeer gaat om terugbetaling van ten onrechte ontvangen uitkeringen maar om inhoudingen op de netto uitkering van [belanghebbende] ten behoeve van schuldeisers van [belanghebbende].
7. Hetgeen [belanghebbende] in de onderhavige procedures heeft aangevoerd, acht de rechtbank onvoldoende om tot het oordeel te komen dat de correcties tot te hoge bedragen zijn toegepast of dat de aanslagen anderszins tot te hoge bedragen zijn opgelegd. Daarbij overweegt de rechtbank dat [belanghebbende] in geen van beide procedures enig bewijsmiddel heeft overgelegd waaruit zou kunnen worden afgeleid dat de belastbare inkomens en/of de aanslagen te hoog zijn vastgesteld. De enkele stelling van [belanghebbende] dat er door hem tot hogere bedragen terugbetalingen zijn gedaan die negatief loon vormen en/of dat er nog andere aftrekposten zijn die nog niet aanmerking zijn genomen, acht de rechtbank zonder ondersteunend bewijsmateriaal onvoldoende om dit aannemelijk te achten.
8. Gelet op het vorenoverwogene zijn de beroepen ongegrond verklaard.
Beoordeling van het hoger beroep
7.1. De rechtbank heeft op goede gronden het verzoek van belanghebbende om uitstel van de zitting van 18 oktober 2011 afgewezen. Het Hof maakt die beslissing en de daartoe door de rechtbank gebezigde overwegingen tot de zijne.
7.2. Tussen partijen is niet in geschil dat de niet aangegeven looninkomsten terecht zijn gecorrigeerd. Belanghebbende heeft voor zijn stellingen dat door hem tot hogere dan de door de Inspecteur geaccepteerde bedragen terugbetalingen zijn gedaan die negatief loon vormen en dat er nog andere aftrekposten zijn die niet in aanmerking zijn genomen, geen nadere feiten aangevoerd, stukken in het geding gebracht, of op andere wijze enig bewijs opgevoerd, en derhalve die stellingen niet aannemelijk gemaakt.
7.3. Gelet op het vorenoverwogene is het hoger beroep ongegrond. Beslist dient te worden als hierna vermeld.
Proceskosten
Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
Beslissing
Het Gerechtshof bevestigt de uitspraak van de rechtbank.
Deze uitspraak is vastgesteld door mrs. Chr.Th.P.M. Zandhuis, J.W. baron van Knobelsdorff en P.J.J. Vonk, in tegenwoordigheid van de griffier mr. J.H.R. Massmann. De beslissing is op 20 november 2012 in het openbaar uitgesproken.
aangetekend aan
partijen verzonden:
Zowel de belanghebbende als het daartoe bevoegde bestuursorgaan kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. Bij het beroepschrift wordt een kopie van deze uitspraak gevoegd.
2. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:
- de naam en het adres van de indiener;
- de dagtekening;
- de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
- de gronden van het beroep in cassatie.
Het beroepschrift moet worden gezonden aan de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag.
De partij die beroep in cassatie instelt is griffierecht verschuldigd en zal daarover bericht ontvangen van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan worden verzocht de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.