Gerechtshof 's-Gravenhage, 05-12-2012, ECLI:NL:GHSGR:2012:5607 BZ5390, BK-11/00657
Gerechtshof 's-Gravenhage, 05-12-2012, ECLI:NL:GHSGR:2012:5607 BZ5390, BK-11/00657
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof 's-Gravenhage
- Datum uitspraak
- 5 december 2012
- Datum publicatie
- 25 maart 2013
- ECLI
- ECLI:NL:GHSGR:2012:BZ5390
- Zaaknummer
- BK-11/00657
Inhoudsindicatie
Wet WOZ. Vergoeding taxatiekosten. Belanghebbende heeft in bezwaar het standpunt ingenomen dat de waarde van de woning per de waardepeildatum verminderd diende te worden tot op € 285.000, een waarde die afwijkt van het bedrag waarvoor hij de woning later in dat jaar heeft gekocht (€ 290.000). Nog voor dat de Inspecteur zijn zienswijze hieromtrent bekend had gemaakt heeft belanghebbende een taxateur (waarvan de deskundigheid niet ter discussie staat) opdracht gegeven tot het uitbrengen van een taxatierapport. Het door de taxateur uitgebrachte taxatierapport is door belanghebbende overgelegd en ondersteunde zijn standpunt dat hij gedurende de gehele bezwaarfase heeft gehandhaafd. Belanghebbende komt ingevolge art. 7:15 lid 3 Awb in aanmerking voor kostenvergoeding.
Uitspraak
GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE
Sector belasting
Nummer BK-11/00657
Uitspraak van de meervoudige belastingkamer d.d. 5 december 2012
in het geding tussen:
[X], wonende te [Z], hierna: belanghebbende,
en
de heffingsambtenaar van de gemeente Hellevoetsluis, hierna: de Inspecteur,
op het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 28 juli 2011, nummer AWB 10/3277, betreffende na te vermelden beschikking.
Beschikking, bezwaar en geding in eerste aanleg
1.1. De Inspecteur heeft bij beschikking, gedagtekend 26 februari 2010, de waarde van de onroerende zaak, plaatselijk bekend als [a-straat 1] te [Z], (hierna: de woning) op de voet van artikel 22 van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: de Wet WOZ) op 1 januari 2009 (hierna: de waardepeildatum) voor het jaar 2010 vastgesteld op
€ 330.000.
1.2. Belanghebbende heeft tegen de beschikking tijdig een bezwaarschrift ingediend bij de Inspecteur en daarbij verzocht om toekenning van een proceskostenvergoeding op grond van artikel 7:15 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb).
1.3. Bij uitspraak op bezwaar van 2 juli 2010 is de Inspecteur tegemoetgekomen aan belanghebbendes bezwaar en is de voor de woning vastgestelde waarde nader bepaald op
€ 290.000. Het verzoek om toekenning van een vergoeding van de taxatiekosten is afgewezen.
1.4. Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Inspecteur beroep bij de rechtbank ingesteld. Een griffierecht van € 41 is geheven. Het beroep is (uiteindelijk) uitsluitend gericht tegen de weigering van de Inspecteur tot vergoeding van de taxatiekosten.
1.5. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
Loop van het geding in hoger beroep
2.1. Belanghebbende is van de uitspraak van de rechtbank in hoger beroep gekomen bij het Hof. Een griffierecht van € 112 is geheven.
2.2. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
2.3. De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Hof van 24 oktober 2012, gehouden te ’s-Gravenhage. Partijen zijn verschenen. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt..
Vaststaande feiten
Op grond van de stukken van het geding is in hoger beroep, als tussen partijen niet in geschil, dan wel door één van hen gesteld en door de wederpartij niet of onvoldoende weersproken, het volgende komen vast te staan:
3.1. Belanghebbende heeft de woning gekocht op 4 juni 2009. De koopsom bedraagt
€ 290.000. Het betreft een twee-onder-een-kapwoning met inpandige garage, bouwjaar 1988, met een inhoud van 447 m³ en gelegen op een perceel ter grootte van 245 m².
3.2. De Inspecteur heeft bij beschikking de waarde van de woning per waardepeildatum 1 januari 2009 vastgesteld op € 330.000. Belanghebbende is tegen deze beschikking in bezwaar gekomen. In zijn bezwaarschrift bepleit hij een waarde van € 285.000.
3.3. Ter ondersteuning van zijn bezwaar heeft belanghebbende op 2 juni 2010 opdracht gegeven tot taxatie van de woning. De opname heeft op 7 juni 2010 plaatsgevonden. Het taxatierapport is opgemaakt op 15 juni 2010. Bij brief van 4 juni 2010 heeft de Inspecteur belanghebbende uitgenodigd voor een hoorzitting en daarbij kenbaar gemaakt voornemens te zijn de vastgestelde waarde te zullen verlagen naar € 290.000. Op 25 juni 2010 heeft belanghebbende bij aanvullend bezwaarschrift het taxatierapport overgelegd. In het taxatierapport wordt de waarde van de woning geraamd op € 285.000.
3.4. Bij uitspraak op bezwaar is de Inspecteur gedeeltelijk aan het bezwaar tegemoetgekomen, heeft de beschikking gewijzigd in die zin dat de waarde van de woning wordt vastgesteld op € 290.000 en vermindert de aanslag dienovereenkomstig. De Inspecteur kent geen vergoeding toe voor de kosten voor het taxatierapport.
3.5. In beroep bepleit belanghebbende aanvankelijk nog een waarde van € 285.000 maar laat deze grond varen en concentreert zich enkel op de vergoeding voor het taxatierapport.
Omschrijving geschil in hoger beroep en standpunten van partijen
4.1. In hoger beroep is tussen partijen in geschil of belanghebbende aanspraak heeft op een tegemoetkoming in de kosten voor het taxatierapport. Belanghebbende beantwoordt de vraag bevestigend, de Inspecteur ontkennend. In geval voormelde vraag bevestigend wordt beantwoord is tussen partijen voorts in geschil de hoogte van de tegemoetkoming.
4.2. Voor de standpunten van partijen en de gronden waarop zij deze doen steunen verwijst het Hof verder naar de gedingstukken.
Conclusies van partijen
5.1. Het hoger beroep van belanghebbende strekt tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank, vernietiging van de uitspraak op bezwaar voor zover het de proceskostenvergoeding betreft en tot veroordeling van de Inspecteur tot een vergoeding van de kosten die belanghebbende voor het taxatierapport heeft gemaakt op de voet van de artikelen 7:15 en 8:75 van de Awb.
5.2. De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de rechtbank.
Oordeel van de rechtbank
6. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard en daartoe het volgende overwogen, waarbij de rechtbank belanghebbende als eiseres en de Inspecteur als verweerder heeft aangeduid.
“Ingevolge artikel 7:15, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) worden de kosten, die de belanghebbende in verband met de behandeling van het bezwaar redelijkerwijs heeft moeten maken, door het bestuursorgaan uitsluitend vergoed op verzoek van de belanghebbende voor zover het bestreden besluit wordt herroepen wegens aan het bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid.
Ingevolge artikel 7:15, derde lid, van de Awb, wordt het verzoek gedaan voordat het bestuursorgaan op het bezwaar heeft beslist. Het bestuursorgaan beslist op het verzoek bij de beslissing op bezwaar.
De rechtbank stelt vast dat eiser in zijn bezwaarschrift van 7 april 2010 heeft verzocht om vergoeding van kosten voor juridische bijstand en voorts heeft verzocht de beslissing op bezwaar aan te houden totdat een extern taxatierapport of waardeadvies ontvangen is. In het door eiser overgelegde taxatierapport d.d. 7 juni 2010 is vermeld dat opdrachtverlening hiertoe heeft plaatsgevonden op 2 juni 2010. Bij brief van 4 juni 2010 is eiser uitgenodigd voor een hoorzitting, waarbij is aangegeven dat verweerder voornemens is de waarde van de woning te verlagen tot € 290.000. Op 25 juni 2010 heeft eiser bij zijn aanvullend bezwaarschrift een taxatierapport overgelegd. Op 4 juli 2010 neemt verweerder een beslissing op bezwaar, waarbij de kosten van het taxatierapport niet worden vergoed.
In geschil is of eiser redelijkerwijs kosten heeft moeten maken voor het opstellen van een taxatierapport, rekening houdend met het eigen verkoopcijfer per 4 juni 2009 van € 290.000 en het op 4 juni 2010 geuite voornemen van verweerder om de waarde te verlagen naar € 290.000 gelet op de verkopen rond de peildatum van [a-straat 2] en [a-straat 3].
De rechtbank ziet geen aanleiding tot vergoeding van de kosten van het taxatierapport d.d. 7 juni 2010, nu dit rapport redelijkerwijs niet heeft kunnen bijdragen aan de beoordeling van het geschil. De rechtbank volgt verweerder in diens ter zitting uitgesproken standpunt dat er, gelet op de feiten en omstandigheden, geen reden was om een extern taxatierapport te doen opstellen en voorts dat eisers (Hof: bedoeld zal zijn: eiser), toen hij kennis nam van het in bezwaar in te nemen standpunt van verweerder, de opdrachtverlening aan de taxateur had moeten intrekken.
Het beroep is derhalve ongegrond.”
Beoordeling van het hoger beroep
7.1. Artikel 7:15, tweede lid, Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) bepaalt – voor zover hier van belang – dat de kosten, die de belanghebbende in verband met de behandeling van het bezwaar redelijkerwijs heeft moeten maken, door het bestuursorgaan uitsluitend worden vergoed op verzoek van de belanghebbende voor zover het bestreden besluit wordt herroepen wegens aan het bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid.
7.2. Voor zover de Inspecteur betoogt dat het redelijkerwijs niet nodig was een taxatierapport op te laten maken omdat de waarde onafhankelijk hiervan is verminderd, heeft hij deze stelling niet met feiten en omstandigheden aannemelijk gemaakt. Belanghebbende heeft in bezwaar het standpunt ingenomen dat de waarde van de woning per de waardepeildatum verminderd diende te worden tot op € 285.000, een waarde die afwijkt van het bedrag waarvoor hij de woning later in dat jaar heeft gekocht (€ 290.000). Nog voor dat de Inspecteur zijn zienswijze hieromtrent bekend had gemaakt heeft belanghebbende een taxateur (waarvan de deskundigheid niet ter discussie staat) opdracht gegeven tot het uitbrengen van een taxatierapport. Het door de taxateur uitgebrachte taxatierapport is door belanghebbende overgelegd en ondersteunde zijn standpunt dat hij gedurende de gehele bezwaarfase heeft gehandhaafd. In lijn met hetgeen de Hoge Raad heeft geoordeeld in zijn arrest van 16 november 2012 (nr. 11/02517, LJN BY2770) is het Hof van oordeel dat indien een deskundige een rapport aan een belanghebbende heeft uitgebracht dat het standpunt van die belanghebbende ondersteunt, aan de toekenning van een vergoeding voor de kosten van dat rapport niet de eis mag worden gesteld dat het een bijdrage heeft geleverd aan de beslissing van de Inspecteur over dat geschilpunt. Nu niet in geschil is dat belanghebbende kosten heeft gemaakt voor het taxatierapport, komt hij ingevolge het derde lid van artikel 7:15 Awb in aanmerking voor kostenvergoeding.
7.3. In zijn arrest van 13 juli 2012, 11/02035, LJN BX0904, heeft de Hoge Raad overwegingen gewijd aan de hoogte van de kostenvergoeding voor het uitbrengen van een taxatierapport. Het arrest bevat de volgende slotoverweging:
”4.3.12. De vaststelling van de hoogte van de vergoeding voor een taxatieverslag blijkt in de praktijk in procedures over de toepassing van de Wet WOZ regelmatig aanleiding te geven tot geschillen. In aanmerking genomen dat de beslissing over het te hanteren uurtarief vooral van feitelijke aard is, is het wenselijk dat de gerechten in feitelijke instantie beleid ontwikkelen voor een uniforme toepassing van bij de vaststelling van een vergoeding te hanteren uurtarieven. Deze zullen zich, gelet op hetgeen hiervoor (...) is overwogen, moeten richten naar de aard van de te taxeren objecten. ”
7.4. In aansluiting op dit arrest zullen de hoven voor een uniforme toepassing bij het vaststellen van een uurvergoeding voor taxatiekosten de volgende richtlijn hanteren:
- voor woningtaxaties: € 50;
- voor taxaties van courante niet-woningen: € 65.
Het aantal uren wordt gesteld op:
- voor niet-inpandige woningtaxaties op 2;
- voor woningtaxaties met inpandige opname op 4.
Indien in (hoger) beroep uitsluitend (nog) de proceskosten in geschil zijn, kan als wegingsfactor worden uitgegaan van 0,5 voor het gewicht van de zaak.
In voorkomende gevallen wordt het uurtarief verhoogd met het bedrag van de verschuldigde omzetbelasting
7.5. Het Hof ziet in de voorliggende procedure geen reden af te wijken van de hiervoor weergegeven richtlijn en neemt hierbij in aanmerking dat niet is gesteld noch is het Hof anderszins gebleken dat sprake is geweest van een inpandige opname. In het onderhavige geval moet voor de taxatie van 2 uur worden uitgegaan. De kosten van het te vergoeden bedrag stelt het Hof dan ook op 2 x € 50 is € 100, vermeerderd met 19% omzetbelasting, uitkomende op € 119.
7.6. De slotsom is dat het hoger beroep gegrond is en dat de uitspraak van de rechtbank dient te worden vernietigd.
Proceskosten en griffierecht
8.1. Het Hof stelt de te vergoeden proceskosten, op de voet van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht in verbinding met het Besluit proceskosten bestuursrecht en de daarbij behorende bijlage vast op € 437 wegens beroepsmatig verleende rechtsbijstand voor de rechtbank (2 punten à € 437 x 0,5 (gewicht van de zaak)) en € 437 wegens beroepsmatig verleende rechtsbijstaand voor het Hof (2 punten à € 437 x 0,5 (gewicht van de zaak)).
8.2. Voorts dient aan belanghebbende het voor de behandeling voor de rechtbank gestorte griffierecht van € 41, alsmede het voor de behandeling in hoger beroep gestorte griffierecht van € 112 te worden vergoed.
Beslissing
Het Gerechtshof :
- vernietigt de uitspraak van de rechtbank,
- vernietigt de uitspraken op bezwaar voor zover deze betrekking hebben op de vergoeding van de kosten van het taxatierapport,
- veroordeelt de Inspecteur in de kosten van de ingeschakelde deskundige tot een bedrag van € 119,
- veroordeelt de Inspecteur in de proceskosten aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op in totaal € 874,
- gelast de Inspecteur aan belanghebbende een bedrag van € 153 aan griffierecht te vergoeden.
Deze uitspraak is vastgesteld door mr. J.J.J. Engel, mr. B. van Walderveen en mr.drs.
T.A. Gladpootjes, in tegenwoordigheid van de griffier mr. D.J. Jansen. De beslissing is op 5 december 2012 in het openbaar uitgesproken.
aangetekend aan
partijen verzonden:
Zowel de belanghebbende als het daartoe bevoegde bestuursorgaan kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. Bij het beroepschrift wordt een kopie van deze uitspraak gevoegd.
2. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:
- de naam en het adres van de indiener;
- de dagtekening;
- de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
- de gronden van het beroep in cassatie.
Het beroepschrift moet worden gezonden aan de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag.
De partij die beroep in cassatie instelt is griffierecht verschuldigd en zal daarover bericht ontvangen van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan worden verzocht de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.