Home

Gerechtshof 's-Gravenhage, 05-12-2012, ECLI:NL:GHSGR:2012:5602 BZ5459, BK-11/00802

Gerechtshof 's-Gravenhage, 05-12-2012, ECLI:NL:GHSGR:2012:5602 BZ5459, BK-11/00802

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Datum uitspraak
5 december 2012
Datum publicatie
25 maart 2013
ECLI
ECLI:NL:GHSGR:2012:BZ5459
Zaaknummer
BK-11/00802

Inhoudsindicatie

Wet WOZ. Vergoeding taxatiekosten. Gewichtsfactor. Belanghebbende heeft in bezwaar het standpunt ingenomen dat de waarde van de woning per de waardepeildatum verminderd diende te worden tot op € 1.450.000. Het door de taxateur uitgebrachte taxatierapport is door belanghebbende overgelegd en ondersteunde zijn standpunt dat hij gedurende de gehele bezwaarfase heeft gehandhaafd. Belanghebbende komt ingevolge art. 7:15 lid 3 Awb in aanmerking voor kostenvergoeding.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE

Sector belasting

Nummer BK-11/00802

Uitspraak van de derde meervoudige belastingkamer d.d. 5 december 2012

in het geding tussen:

[X] te [Z], hierna: belanghebbende,

en

de heffingsambtenaar van de gemeente Delft, hierna: de Inspecteur,

op het hoger beroep van belanghebbende tegen de mondelinge uitspraak van de rechtbank ‘s-Gravenhage van 22 september 2011, nr. AWB 11/2483, betreffende de hierna vermelde beschikking en aanslag.

Aanslag, beschikking, bezwaar en geding in eerste aanleg

1.1. De Inspecteur heeft bij beschikking van 28 februari 2010 (hierna: de beschikking) de waarde van de onroerende zaak, plaatselijk bekend als [a-straat 1], te [Z] (hierna: de woning), op de voet van artikel 22 van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: de Wet WOZ) op waardepeildatum 1 januari 2009 (hierna: de waardepeildatum) voor het kalenderjaar 2010 vastgesteld op € 1.964.000.

1.2. Met de beschikking is in één geschrift bekendgemaakt en verenigd de aan belanghebbende opgelegde aanslag onroerendezaakbelastingen voor het jaar 2010 (hierna: de aanslag).

1.3 Belanghebbende heeft tegen de beschikking en de aanslag bezwaar gemaakt. Bij uitspraak op bezwaar heeft de Inspecteur het bezwaar dat belanghebbende tegen de beschikking heeft gemaakt gegrond verklaard en de vastgestelde waarde van de woning verminderd tot € 1.849.000. De Inspecteur heeft een vergoeding voor de kosten van bezwaar toegekend van € 356,59 welk bedrag als volgt is samengesteld:- € 109 voor de kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, als volgt berekend: € 218 voor het indienen van het bezwaarschrift met een wegingsfactor van 0,5 (licht);

- € 241,69 voor de kosten van het taxatierapport dat eiser heeft laten opstellen;

- € 5,90 voor de kosten van kadastrale uittreksels.

1.4. Belanghebbende heeft beroep ingesteld bij de rechtbank. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.

Loop van het geding in hoger beroep

2.1. Belanghebbende is van de uitspraak van de rechtbank in hoger beroep gekomen bij het Hof. In verband daarmee is door de griffier een griffierecht geheven van € 112. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

2.2. De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Hof van 24 oktober 2012, gehouden te ’s-Gravenhage. Beide partijen zijn ter zitting verschenen.

Van het verhandelde ter zitting is door de griffier een proces-verbaal opgemaakt.

Vaststaande feiten

Op grond van de stukken van het geding is in hoger beroep, als tussen partijen niet in geschil, dan wel door één van hen gesteld en door de wederpartij niet of onvoldoende weersproken, het volgende komen vast te staan:

3.1. De waarde van de woning is bij de uitspraak op bezwaar vastgesteld op een bedrag van € 1.849.000 en is tussen partijen niet langer in geschil.

3.2. De ingeschakelde taxateur heeft vijf uren besteed aan het taxeren van de woning van belanghebbende.

3.3. Belanghebbende heeft een ‘Overeenkomst van opdracht’ gesloten met [A]. Deze overeenkomst behoort tot de gedingstukken. In deze overeenkomst is – voor zover van belang – het volgende vermeld:

” (…)

Artikel 1: Onderwerp van de overeenkomst

Opdrachtnemer (Hof: [A]) controleert voor opdrachtgever (Hof: belanghebbende) de WOZ-waarden van de hieronder benoemde objecten of aanslagbiljetten. Indien deze WOZ-waarden te hoog blijken te zijn zal opdrachtnemer handelingen verrichten deze WOZ-waarden te verlagen. Hiervoor machtigt opdrachtgever opdrachtnemer middels bijgevoegde machtiging (bijlage 1)

(…)

Artikel 3: Kosten

Op basis van de ‘quick-scan’ kan een opdracht worden afgewezen. Bij een afwijzing van de opdracht is opdrachtgever aan [A] niets verschuldigd.

Indien de opdracht niet wordt afgewezen zijn de kosten van dienstverlening 25% van de totale gerealiseerde lokale lastenvermindering (excl. BTW) voor zover [A] door de gemeente of de rechterlijke macht in het gelijk wordt gesteld (‘no cure no pay’-beginsel). De kosten die door [A] en de externe deskundige worden gemaakt, worden door [A] aan de opdrachtgever gecommuniceerd en zullen conform de wettelijke bepalingen op de gemeente worden verhaald. Ook hier geldt het ‘no cure no pay’-beginsel.

Artikel 4: Betaling

De factuur voor de proceskostenvergoeding wordt opgesteld op naam van de belastingplichtige maar betaalbaar gesteld door de gemeente. Indien de gemeente deze factuur niet rechtstreeks voldoet aan [A] maar aan de belastingplichtige dient opdrachtgever na ontvangst hiervan dit bedrag in volle omvang betaalbaar te stellen aan [A] op ING bank rekening [xxxxxxx] onder vermelding van het objectadres en naam van de belastingplichtige.

De factuur welke ziet op de succesfee van 25% (excl. BTW) van de totale lokale lastenvermindering wordt na ontvangst van de toewijzende uitspraak aan de opdrachtgever verzonden.

(…)”

Omschrijving geschil en standpunten van partijen

4.1. Partijen houdt verdeeld de vraag of een hogere proceskostenvergoeding moet worden toegekend, meer in het bijzonder naar welk tarief en het aantal uren de werkzaamheden van de taxateur moeten worden vergoed alsmede welke gewichtsfactor in aanmerking moet worden genomen.

4.2. Voor een uiteenzetting van de standpunten van partijen en de gronden waarop zij deze doen steunen verwijst het Hof naar de gedingstukken.

Conclusies van partijen

5.1. Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank en van de uitspraak op bezwaar en tot het toekennen van een hogere, niet nader becijferde, proceskostenvergoeding en tot het toekennen van een proceskostenvergoeding voor het instellen van beroep en hoger beroep.

5.2. De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de rechtbank.

Oordeel van de rechtbank

De rechtbank heeft – voor zover in hoger beroep nog van belang – het volgende overwogen, waarbij voor “eiser” respectievelijk “verweerder” dient te worden gelezen belanghebbende onderscheidenlijk de Inspecteur:

“5. De wegingsfactor dient in overeenstemming te zijn met de bewerkelijkheid en de gecompliceerdheid van de zaak en de daarmee verband houdende werkbelasting van de rechtsbijstandverlener. Het gaat om een summier bezwaarschrift, waarbij het taxatieverslag werd opgevraagd. De aanvulling van het bezwaarschrift is volledig gebaseerd op de opvatting van de ingeschakelde taxateur en verwijst naar diens taxatierapport. Er is geen sprake van een bezwaarschrift met fiscaal juridische aspecten en derhalve is het aanmerken van de werkzaamheden als licht en de matiging van de vergoeding op zijn plaats.

6. Het bedrag van de kosten van een deskundigenverslag wordt ingevolge artikel 2, eerste lid, aanhef en onderdeel b, van het Besluit proceskosten bestuursrecht (hierna: het Besluit), gelezen in samenhang met artikel 6 van het Besluit tarieven in strafzaken 2003, naar gelang de werkzaamheden niet of in meer of mindere mate van wetenschappelijke of bijzondere aard zijn, vastgesteld op ten hoogste € 81,23 per uur.

7. De rechtbank acht de in het kader van het opstellen van het taxatierapport uitgevoerde werkzaamheden niet van wetenschappelijke of bijzondere aard. Dat volgens eiser met het opstellen van het taxatierapport ook een grote verantwoordelijkheid is gemoeid, maakt, wat daar overigens van zij, niet dat daardoor sprake is van werkzaamheden van bijzondere aard. Een vergoeding voor deze werkzaamheden van in totaal ruim € 240 inclusief BTW, zoals verweerder heeft toegekend, acht de rechtbank daarom redelijk. Dat een hoger bedrag aan eiser in rekening is gebracht doet hier niet aan af gezien het forfaitaire karakter van de bedragen in het Besluit proceskosten bestuursrecht.

8. Het beroep is ongegrond.

9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.”

Overwegingen omtrent het geschil

7.1. Artikel 7:15, tweede lid, Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) bepaalt – voor zover hier van belang – dat de kosten, die de belanghebbende in verband met de behandeling van het bezwaar redelijkerwijs heeft moeten maken, door het bestuursorgaan uitsluitend worden vergoed op verzoek van de belanghebbende voor zover het bestreden besluit wordt herroepen wegens aan het bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid.

7.2. Voor zover de Inspecteur betoogt dat het redelijkerwijs niet nodig was een taxatierapport op te laten maken omdat de waarde onafhankelijk hiervan is verminderd heeft hij deze stelling niet met feiten en omstandigheden aannemelijk gemaakt. Belanghebbende heeft in bezwaar het standpunt ingenomen dat de waarde van de woning per de waardepeildatum verminderd diende te worden tot op € 1.450.000. Het door de taxateur uitgebrachte taxatierapport is door belanghebbende overgelegd en ondersteunde zijn standpunt dat hij gedurende de gehele bezwaarfase heeft gehandhaafd. In lijn met hetgeen de Hoge Raad heeft geoordeeld in zijn arrest van 16 november 2012 (nr. 11/02517, LJN BY2770) is het Hof van oordeel dat indien een deskundige een rapport aan een belanghebbende heeft uitgebracht dat het standpunt van die belanghebbende ondersteunt, aan de toekenning van een vergoeding voor de kosten van dat rapport niet de eis mag worden gesteld dat het een bijdrage heeft geleverd aan de beslissing van de Inspecteur over dat geschilpunt. Nu niet in geschil is dat belanghebbende kosten heeft gemaakt voor het taxatierapport komt hij ingevolge het derde lid van artikel 7:15 Awb in aanmerking voor kostenvergoeding.

7.3. In zijn arrest van 13 juli 2012, nr. 11/02035, LJN BX0904, heeft de Hoge Raad overwegingen gewijd aan de hoogte van de kostenvergoeding voor het uitbrengen van een taxatierapport. Het arrest bevat de volgende slotoverweging:

”4.3.12. De vaststelling van de hoogte van de vergoeding voor een taxatieverslag blijkt in de praktijk in procedures over de toepassing van de Wet WOZ regelmatig aanleiding te geven tot geschillen. In aanmerking genomen dat de beslissing over het te hanteren uurtarief vooral van feitelijke aard is, is het wenselijk dat de gerechten in feitelijke instantie beleid ontwikkelen voor een uniforme toepassing van bij de vaststelling van een vergoeding te hanteren uurtarieven. Deze zullen zich, gelet op hetgeen hiervoor (...) is overwogen, moeten richten naar de aard van de te taxeren objecten. ”

7.4. In aansluiting op dit arrest zullen de hoven voor een uniforme toepassing bij het vaststellen van een uurvergoeding voor taxatiekosten de volgende richtlijn hanteren:

- voor woningtaxaties: € 50;

- voor taxaties van courante niet-woningen: € 65.

Het aantal uren wordt gesteld op:

- voor niet-inpandige woningtaxaties op 2;

- voor woningtaxaties met inpandige opname op 4.

Indien in (hoger) beroep uitsluitend (nog) de proceskosten in geschil zijn, kan als wegingsfactor worden uitgegaan van 0,5 voor het gewicht van de zaak.

In voorkomende gevallen wordt het uurtarief verhoogd met het bedrag van de verschuldigde omzetbelasting

7.7. Het Hof ziet in de voorliggende procedure geen reden af te wijken van de hiervoor weergegeven richtlijn en neemt hierbij in aanmerking dat niet is gesteld noch is het Hof anderszins gebleken dat geen sprake is geweest van een inpandige opname. In het onderhavige geval moet voor de taxatie van 4 uur worden uitgegaan. De kosten van het te vergoeden bedrag stelt het Hof dan ook op 4 x € 50 is € 200, vermeerderd met negentien percent omzetbelasting, uitkomende op € 238.

7.8. Ten aanzien van het gewicht van de zaak is het Hof van oordeel dat in de bezwaarprocedure de waarde van de onroerende zaak onderwerp van geschil was. Het Hof is van oordeel dat de zwaarte van een dergelijke zaak als gemiddeld kan worden bestempeld en stelt deze op 1. De totale kosten voor bezwaar worden gesteld op € 461,90 (€ 218 + € 5,90 + € 238).

In beroep en hoger beroep gaat het nog slechts om de proceskostenvergoeding. Gelet op de onder 7.4 vermelde richtlijn stelt het Hof de wegingsfactor vast op 0,5.

7.9. De slotsom is dat het hoger beroep gegrond is en dat de uitspraak van de rechtbank dient te worden vernietigd.

 

Proceskosten en griffierecht

8.1. Het Hof stelt de te vergoeden proceskosten, op de voet van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht in verbinding met het Besluit proceskosten bestuursrecht en de daarbij behorende bijlage vast op € 437 wegens beroepsmatig verleende rechtsbijstand voor de rechtbank (2 punten à € 437 x 0,5 (gewicht van de zaak)) en € 437 wegens beroepsmatig verleende rechtsbijstaand voor het Hof (2 punten à € 437 x 0,5 (gewicht van de zaak)).

8.2. Voorts dient aan belanghebbende het voor de behandeling voor de rechtbank gestorte griffierecht van € 41, alsmede het voor de behandeling in hoger beroep gestorte griffierecht van € 112 te worden vergoed.

 

Beslissing

 

Het Gerechtshof :

- vernietigt de uitspraak van de rechtbank,

- vernietigt de uitspraak op bezwaar voor zover deze betrekking hebben op de vergoeding van de kosten van bezwaar,

- veroordeelt de Inspecteur in de kosten van bezwaar tot een bedrag van € 461,90,

- veroordeelt de Inspecteur in de proceskosten aan de zijde van belanghebbende voor het beroep en hoger beroep, vastgesteld op in totaal € 874 en

- gelast de Inspecteur aan belanghebbende een bedrag van € 153 aan griffierecht te vergoeden.

Deze uitspraak is vastgesteld door mr. B. van Walderveen, mr. J.J.J. Engel en mr. drs. T.A. Gladpootjes, in tegenwoordigheid van de griffier mr. D.J. Jansen. De beslissing is op 5 december 2012 in het openbaar uitgesproken.

aangetekend aan

partijen verzonden:

Zowel de belanghebbende als het daartoe bevoegde bestuursorgaan kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1. Bij het beroepschrift wordt een kopie van deze uitspraak gevoegd.

2. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:

- de naam en het adres van de indiener;

- de dagtekening;

- de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is

gericht;

- de gronden van het beroep in cassatie.

Het beroepschrift moet worden gezonden aan de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag.

De partij die beroep in cassatie instelt is griffierecht verschuldigd en zal daarover bericht ontvangen van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan worden verzocht de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.