Home

Gerechtshof 's-Gravenhage, 05-12-2012, ECLI:NL:GHSGR:2012:5616 BZ5479, BK-12/00008, BK-12/00009, BK-12/00010, BK-12/00011, BK-12/00012, BK-12/00013

Gerechtshof 's-Gravenhage, 05-12-2012, ECLI:NL:GHSGR:2012:5616 BZ5479, BK-12/00008, BK-12/00009, BK-12/00010, BK-12/00011, BK-12/00012, BK-12/00013

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Datum uitspraak
5 december 2012
Datum publicatie
25 maart 2013
ECLI
ECLI:NL:GHSGR:2012:BZ5479
Zaaknummer
BK-12/00008, BK-12/00009, BK-12/00010, BK-12/00011, BK-12/00012, BK-12/00013

Inhoudsindicatie

Objectafbakening. Het hoger beroep is niet-ontvankelijk, omdat gegrondbevinding in hoger beroep niet tot een voor belanghebbende gunstiger resultaat kan leiden. Anders dan belanghebbende meent, leidt een eventueel nog op te leggen aanslag in de gebruikersheffing, niet tot een andere conclusie. Tegen een dergelijke aanslag kan belanghebbende zelfstandig rechtsmiddelen aanwenden. Een dergelijke aanslag betekent dan ook niet dat in de onderhavige aanslag een belang bij het hoger beroep ontstaat.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE

Sector belasting

Nummers BK-12/00008, BK-12/00009, BK-12/00010, BK-12/00011, BK-12/00012, BK-12/00013

Uitspraak van de derde meervoudige belastingkamer d.d. 5 december 2012

in het geding tussen:

[X] te [Z], hierna: belanghebbende,

en

de heffingsambtenaar van de gemeente Waddinxveen, hierna: de Inspecteur,

op het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraken van de rechtbank ’s-Gravenhage van 17 november 2011, nummers AWB 11/4843, AWB 11/4844, AWB 11/4845, AWB 11/4846, AWB11/4847 en AWB 11/7349, betreffende na te vermelden beschikkingen en aanslagen.

Aanslagen, beschikkingen, bezwaar en geding in eerste aanleg

1.1. De Inspecteur heeft bij beschikkingen als bedoeld in artikel 22 van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: de Wet WOZ) de waarde van de onroerende zaken, plaatselijk bekend als [a-straat 1a], [a-straat 1b], [a-straat 1c], [a-straat 1d], [a-straat 1e] en [a-straat 1f] (hierna tezamen: de objecten), naar de waardepeildatum

1 januari 2010 en de toestandsdatum 1 januari 2011 (hierna: de toestandsdatum) en voor het kalenderjaar 2011 vastgesteld.

1.2. In één geschrift verenigd met de beschikkingen is voor het jaar 2011 aan belanghebbende aanslagen in de onroerendezaakbelastingen en in de rioolheffing opgelegd.

1.3. Bij uitspraak op bezwaar heeft de Inspecteur belanghebbendes bezwaren afgewezen.

1.4. Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep bij de rechtbank ingesteld.

1.5. De rechtbank heeft de beroepen gegrond verklaard, de uitspraak op bezwaar vernietigd, de beschikkingen en de aanslagen vernietigd, de Inspecteur veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van € 1.311 en gelast dat de Inspecteur het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 451 aan hem vergoedt.

Loop van het geding in hoger beroep

2.1. Belanghebbende is van de uitspraak van de rechtbank in hoger beroep gekomen bij het Hof. In verband daarmee is door de griffier voor de zaken tezamen een griffierecht geheven van € 112.

2.2. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

2.3. Voorafgaand aan de zitting heeft het Hof van belanghebbende een nader stuk ontvangen waarvan een afschrift aan de wederpartij is gezonden.

2.4. De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Hof van 24 oktober 2012, gehouden te ’s-Gravenhage. Aldaar zijn beide partijen verschenen. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt.

Vaststaande feiten

Op grond van de stukken van het geding en het ter zitting verhandelde is in hoger beroep, als tussen partijen niet in geschil dan wel door een van hen gesteld en door de wederpartij niet of onvoldoende weersproken, het volgende komen vast te staan:

3. De objecten maken deel uit van het gebouwde eigendom [a-straat 1] (hierna: het gebouw). Het gebouw is een vrijstaand kantoorpand met een bruto vloeroppervlak van in totaal 1.460 m². Belanghebbende is eigenaar van het gebouw. Van de objecten waren bij aanvang van het kalenderjaar 2011 twee objecten verhuurd en een in gebruik bij de eigenaar.

Omschrijving geschil in hoger beroep en standpunten van partijen

4.1. Tussen partijen is in geschil of de objectafbakening juist is en of de waarde van de objecten op waardepeildatum niet te hoog is vastgesteld.

4.2. Belanghebbende stelt dat de objectafbakening niet juist is en dat sprake is van vier objecten. De Inspecteur stelt daartegenover dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat de objecten geen afzonderlijke onroerende zaken zijn en dat sprake is van één object.

4.3. Voor de overige standpunten van partijen en de gronden waarop zij deze doen steunen, verwijst het Hof verder naar de gedingstukken.

Conclusies van partijen

5.1. Het hoger beroep van belanghebbende strekt tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en - naar het Hof begrijpt - tot wijziging van de beschikkingen aldus dat het gebouw in vier objecten wordt afgebakend en de waarde wordt vastgesteld op € 1.525.000 voor het gebouw en de objecten naar rato van de bruto vloeroppervlakten.

5.2. De Inspecteur heeft geconcludeerd tot bevestiging van de uitspraak van de rechtbank.

Oordeel van de rechtbank

6. De rechtbank heeft – voor zover van belang – het volgende overwogen, waarbij de rechtbank belanghebbende als eiser en de Inspecteur als verweerder heeft aangeduid.

”Met betrekking tot het geschilpunt ad a.

6. Ingevolge artikel 16, aanhef en onderdeel c, van de Wet WOZ dient voor de toepassing van de Wet WOZ als een onroerende zaak te worden aangemerkt een gedeelte van een gebouwd eigendom dat blijkens zijn indeling is bestemd om als afzonderlijk geheel te worden gebruikt. Naar het oordeel van de rechtbank dient een deel van een kantoorgebouw als onderhavige als een zelfstandig gedeelte in de zin van artikel 16, aanhef en onderdeel c, van de Wet WOZ te worden aangemerkt indien het voldoet aan de volgende eisen:

a. het is afsluitbaar ten opzichte van de overige delen van het kantoorgebouw;

b. het beschikt over de voorzieningen die noodzakelijk zijn in om het zelfstandig, dat wil zeggen zonder dat op voorzieningen elders in het kantoorgebouw behoeft te worden teruggevallen, als kantoorruimte te gebruiken (hierna: de minimumvoorzieningen)

De minimumvoorzieningen van een zelfstandige kantoorruimte bestaan naar het oordeel van de rechtbank uit een toilet en een (eenvoudige) pantry.

 

7. Tussen partijen is niet in geschil dat de objecten afsluitbaar zijn en dat zij niet elk afzonderlijk beschikken over de onder 7. (Hof: bedoeld zal zijn 6.) genoemde minimumvoorzieningen. Derhalve zijn de objecten geen afzonderlijke onroerende zaken.

8.Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, kunnen de beschikkingen en aanslagen niet in stand blijven. Het geschilpunt ad b. behoeft geen behandeling meer. Derhalve heeft de rechtbank het beroep gegrond verklaard en de uitspraak op bezwaar, de beschikkingen en de aanslagen vernietigd.”

Beoordeling van het hoger beroep

7. In de onderhavige zaak heeft de rechtbank de primaire beschikkingen en aanslagen vernietigd. Het hoger beroep is niet ontvankelijk, omdat gegrondbevinding in hoger beroep niet tot een voor belanghebbende gunstiger resultaat kan leiden. Anders dan belanghebbende meent, leidt een eventueel nog op te leggen aanslag in de gebruikersheffing, niet tot een andere conclusie. Tegen een dergelijke aanslag kan belanghebbende zelfstandig rechtsmiddelen aanwenden. Een dergelijke aanslag betekent dan ook niet dat in de onderhavige aanslag een belang bij het hoger beroep ontstaat.

Proceskosten en griffierecht

Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.

Beslissing

Het Gerechtshof verklaart het hoger beroep in de zaken niet-ontvankelijk.

Deze uitspraak is vastgesteld door mr. B. van Walderveen, mr. J.J.J. Engel en mr. drs. T.A. Gladpootjes, in tegenwoordigheid van de griffier mr. D.J. Jansen. De beslissing is op 5 december 2012 in het openbaar uitgesproken.

aangetekend aan

partijen verzonden:

Zowel de belanghebbende als het daartoe bevoegde bestuursorgaan kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1. Bij het beroepschrift wordt een kopie van deze uitspraak gevoegd.

2. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:

- de naam en het adres van de indiener;

- de dagtekening;

- de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;

- de gronden van het beroep in cassatie.

Het beroepschrift moet worden gezonden aan de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag.

De partij die beroep in cassatie instelt is griffierecht verschuldigd en zal daarover bericht ontvangen van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan worden verzocht de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.