Home

Gerechtshof 's-Gravenhage, 05-12-2012, ECLI:NL:GHSGR:2012:5600 BZ5649, BK-12/00029

Gerechtshof 's-Gravenhage, 05-12-2012, ECLI:NL:GHSGR:2012:5600 BZ5649, BK-12/00029

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Datum uitspraak
5 december 2012
Datum publicatie
27 maart 2013
ECLI
ECLI:NL:GHSGR:2012:BZ5649
Zaaknummer
BK-12/00029

Inhoudsindicatie

Wet WOZ. Vergoeding taxatiekosten.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE

Sector belasting

Nummer BK-12/00029

Uitspraak van de derde meervoudige belastingkamer d.d. 5 december 2012

in het geding tussen:

[X] te [Z], hierna: belanghebbende,

en

de heffingsambtenaar van de gemeente Boskoop, hierna: de Inspecteur,

op het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank Dordrecht van 2 december 2011, nr. AWB 11/694, betreffende de hierna vermelde beschikking en aanslag.

Aanslag, beschikking, bezwaar en geding in eerste aanleg

1.1. De Inspecteur heeft een beschikking als bedoeld in hoofdstuk IV van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: Wet WOZ), geldend voor het jaar 2010, met waardepeildatum

1 januari 2009 gegeven betreffende de onroerende zaak, plaatselijk bekend als [a-straat 1] te [Z] (hierna: de onroerende zaak), met dagtekening 28 februari 2010, naar een bedrag van € 253.000. Gelijktijdig en in één geschrift verenigd heeft de Inspecteur een aanslag in de onroerende-zaakbelasting opgelegd voor het jaar 2010 wegens het genot krachtens eigendom van de onroerende zaak naar een heffingsmaatstaf van € 253.000.

1.2. Belanghebbende heeft tegen de beschikking en de aanslag bezwaar gemaakt. Bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar heeft de Inspecteur de waarde verlaagd tot

€ 237.000, de aanslag dienovereenkomstig verminderd en een bezwaarkostenvergoeding toegekend.

1.3. Belanghebbende heeft tegen de uitspraken op bezwaar beroep bij de rechtbank ingesteld.

1.4. De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, de uitspraak op bezwaar vernietigd voor zover het betreft de kostenvergoeding (uitgezonderd de taxatiekosten) en de uitspraak voor het overige in stand gelaten, bepaald dat de Inspecteur de proceskosten van belanghebbende in de bezwaarfase dient te vergoeden ten bedrage van € 436 minus het reeds betaalde, bepaald dat deze uitspraak in de plaats treedt van de uitspraak op bezwaar voor zover die is vernietigd, de Inspecteur veroordeeld in de proceskosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken, welke kosten worden begroot op € 62,43 ter zake van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, en de Inspecteur gelast het betaalde griffierecht van € 41 aan belanghebbende te vergoeden.

Loop van het geding in hoger beroep

2.1. Belanghebbende is van de uitspraak van de rechtbank in hoger beroep gekomen bij het Hof. In verband daarmee is door de griffier een griffierecht geheven van € 112. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

2.2. De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Hof van 24 oktober 2012, gehouden te ’s-Gravenhage. Beide partijen zijn ter zitting verschenen. Ter zitting is tevens behandeld het hoger beroep met nummers BK-12/00037, BK-12/00028, BK-12/00033, BK-12/00031, BK-12/00040, BK-12/00041, BK-12/00045, BK-12/00046, BK-12/00047, BK-12/00048, BK-12/00042, BK-12/00030, BK-12/00032, BK-12/00035, BK-12/00034, BK-12/00036, BK-12/00038, BK-12/00043, BK-12/00039 en BK-12/00044. Voor zover in die zaken door partijen stukken zijn overgelegd, worden die stukken geacht ook in de onderhavige procedure te zijn overgelegd. Tevens wordt hetgeen door partijen in die zaken voor het overige is aangevoerd, aangemerkt als te zijn aangevoerd in de onderhavige zaak. Van het verhandelde ter zitting is door de griffier één proces-verbaal opgemaakt.

Vaststaande feiten

Op grond van de stukken van het geding is in hoger beroep, als tussen partijen niet in geschil, dan wel door één van hen gesteld en door de wederpartij niet of onvoldoende weersproken, het volgende komen vast te staan:

3.1. De onroerende zaak betreft een in 1929 gebouwde twee-onder-een-kap woning met een inhoud van 262 m³, en een schuur op een perceel van 297 m². De Inspecteur heeft bij beschikking de waarde van de onroerende zaak vastgesteld op € 253.000.

3.2. Belanghebbende heeft een ‘Overeenkomst van opdracht’ gesloten met [A]. In deze overeenkomst is – voor zover van belang – het volgende vermeld:

” (…)

Artikel 1: Onderwerp van de overeenkomst

Opdrachtnemer (Hof: [A]) controleert voor opdrachtgever (Hof: belanghebbende) de WOZ-waarden van de hieronder benoemde objecten of aanslagbiljetten. Indien deze WOZ-waarden te hoog blijken te zijn zal opdrachtnemer handelingen verrichten deze WOZ-waarden te verlagen. Hiervoor machtigt opdrachtgever opdrachtnemer middels bijgevoegde machtiging (bijlage 1).

(…)

Artikel 3: Kosten

Op basis van de ‘quick-scan’ kan een opdracht worden afgewezen. Bij een afwijzing van de opdracht is opdrachtgever aan [A] niets verschuldigd.

Indien de opdracht niet wordt afgewezen zijn de kosten van dienstverlening 25% van de totale gerealiseerde lokale lastenvermindering (excl. BTW) voor zover [A] door de gemeente of de rechterlijke macht in het gelijk wordt gesteld (‘no cure no pay’-beginsel). De kosten die door [A] en de externe deskundige worden gemaakt, worden door [A] aan de opdrachtgever gecommuniceerd en zullen conform de wettelijke bepalingen op de gemeente worden verhaald. Ook hier geldt het ‘no cure no pay’-beginsel.

Artikel 4: Betaling

De factuur voor de proceskostenvergoeding wordt opgesteld op naam van de belastingplichtige maar betaalbaar gesteld door de gemeente. Indien de gemeente deze factuur niet rechtstreeks voldoet aan [A] maar aan de belastingplichtige dient opdrachtgever na ontvangst hiervan dit bedrag in volle omvang betaalbaar te stellen aan [A] op ING bank rekening [xxxxxxx] onder vermelding van het objectadres en naam van de belastingplichtige.

De factuur welke ziet op de succesfee van 25% (excl. BTW) van de totale lokale lastenvermindering wordt na ontvangst van de toewijzende uitspraak aan de opdrachtgever verzonden.

(…)”

3.3. Op 28 juli 2010 heeft mr. [B], gediplomeerd WOZ taxateur, verbonden aan [C], de woning in opdracht van belanghebbende getaxeerd. De kosten van deze taxatie bedragen 4 uur à € 80, te verhogen met 19% omzetbelasting (totaal: € 380,80). Daarnaast zijn kosten voor uittreksels uit het kadastrale register in rekening gebracht tot een bedrag van € 10,10.

3.4. Bij uitspraak op bezwaar heeft de heffingsambtenaar de waarde verlaagd tot € 237.000 en een bezwaarkostenvergoeding van € 520,35 toegekend. Dit bedrag is als volgt opgebouwd:

kosten rechtsbijstand: € 109 (1 punt x 0,5 x € 218)

kosten taxatierapport: € 193,35 (4 uur x € 40,62 x 1,19 (BTW))

kosten hoorzitting: € 218.

Omschrijving geschil in hoger beroep en standpunten van partijen

4.1. Tussen partijen is in geschil of de rechtbank de kosten in verband met de behandeling van het bezwaar juist heeft vastgesteld. Het geschil spitst zich toe op de vraag of de taxatiekosten voor vergoeding in aanmerking komen en zo ja, tot welk bedrag.

4.2. Belanghebbende stelt dat de taxatie door een onpartijdige en deskundige taxateur is gebeurd en dat de taxatiekosten wel voor vergoeding in aanmerking komen. Tijdens de mondelinge behandeling heeft hij verklaard zich te zullen conformeren aan de richtlijn van de hoven ten aanzien van de uurvergoeding voor de taxatiekosten.

4.3. De Inspecteur stelt dat de beslissing van de rechtbank ten aanzien van de taxatiekosten, juist is. Hij voert daartoe het volgende aan:

(i) het hoger beroep is niet-ontvankelijk omdat belanghebbende bij de uitkomst van de procedure geen enkel belang heeft;

(ii) de taxatiekosten komen niet voor vergoeding in aanmerking. Het taxatierapport heeft niet bijgedragen aan de uiteindelijke vastgestelde waarde omdat de waarde onafhankelijk van de door belanghebbende overgelegde taxatierapport is verminderd. Voorts twijfelt hij aan de onpartijdigheid en deskundigheid van de taxateur.

Zijn subsidiaire stelling is dat de vergoeding voor taxatiekosten moet worden vastgesteld met inachtneming van een uurtarief van € 50, te vermeerderen met 19 percent omzetbelasting.

De proceskostenvergoeding in hoger beroep dient bepaald te worden met inachtneming van een wegingsfactor van 0,5.

4.4. Voor een verdere uiteenzetting van de standpunten van partijen en de gronden waarop zij deze doen steunen verwijst het Hof naar de gedingstukken.

Conclusies van partijen

5.1. Het hoger beroep van belanghebbende strekt tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank, tot vernietiging van de uitspraak op bezwaar voor zover het betreft de toegekende kosten van taxatie en vaststelling van de deze kosten conform de richtlijn van de hoven ten aanzien van de uurvergoeding voor de taxatiekosten.

5.2. De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de rechtbank.

Oordeel van de rechtbank

6. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard en daartoe het volgende overwogen, waarbij voor “eiser” respectievelijk “verweerder” dient te worden gelezen belanghebbende onderscheidenlijk de Inspecteur:

“ 2.4. Het oordeel van de rechtbank

 

(…)

2.4.2. Verweerder heeft bij de berekening van eisers kosten in bezwaar een te lage wegingsfactor toegepast. Het beroep is daarom gegrond. De rechtbank ziet aanleiding zelf in de zaak te voorzien met gebruikmaking van haar bevoegdheid van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb. In bezwaar betrof het een procedure waarbij eiser de door verweerder vastgestelde WOZ-waarde inhoudelijk bestreed. Verweerder heeft in bezwaar het primaire besluit heroverwogen en de waarde van de woning lager vastgesteld. Op grond van de aard van de zaak, het belang en de ingewikkeldheid ervan en de omvang van de verrichte werkzaamheden in het kader van de verleende rechtsbijstand in de bezwaarfase, beoordeelt de rechtbank deze als van gemiddeld gewicht, waarvoor een wegingsfactor 1 geldt. Dat de motivering van het bezwaarschrift zou zijn ontleend aan een taxatierapport en dat daarbij gebruik zou zijn gemaakt van standaardteksten, doet hieraan niet af.

 

2.4.3.1. Anders dan verweerder meent kan in deze zaak niet worden vastgesteld dat de C.V. [D], welke als tussenpersoon is opgetreden tussen [A] en makelaarskantoor [C] te [Z] waarvan taxateur [B] de taxatie heeft verricht, gelieerd is aan de C.V. [A]. De vennootschappen zijn niet met elkaar verbonden. Voor zover de namen van de vennoten bekend zijn gaat het om verschillende personen. Voor zover de namen niet bekend zijn kan het ontbreken van die gegevens niet ten nadele van eiser worden uitgelegd. Dat laat echter onverlet dat de taxatiekosten niet voor vergoeding in aanmerking komen, namelijk om de navolgende reden.

 

2.4.3.2. [A] is opgericht met als doel het voeren van bezwaar- en beroepsprocedures. Dit gebeurt kosteloos, dan wel, volgens de uitleg dienaangaande op de website van [A] ‘niets verschuldigd’. De rechtbank begrijpt hieruit dat alleen bij een gegrond bezwaar of beroep kosten worden doorberekend aan een cliënt. Deze kosten zijn gelijk aan de proceskostenvergoeding. Hieruit volgt dat eisers gemachtigde financieel belang heeft bij de uitkomst van de procedure. Immers, slechts bij een gegrond bezwaar/beroep kunnen de gemaakte kosten (gedeeltelijk) in rekening worden gebracht. Onder deze kosten vallen – er is niet anderszins gesteld of gebleken – ook de kosten die in rekening worden gebracht door een door eisers gemachtigde als deskundige ingeschakelde taxateur. Al deze feiten en omstandigheden, tezamen en in onderling verband bezien, leiden de rechtbank tot geen andere conclusie dan dat de in de onderhavige zaak ingeschakelde taxateur eenzelfde financieel belang heeft bij de uitkomst van de procedure als eisers gemachtigde. Eiser geeft ook zelf aan dat de taxateur alleen betaald krijgt als het taxatierapport tot waardeverlaging leidt. De aanwezigheid van dit belang verdraagt zich niet met het voorschrift van artikel 8:34, eerste lid, van de Awb dat een deskundige verplicht is zijn opdracht onpartijdig te vervullen (zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 30 november 2005, LJN AU7190). Dit kan anders zijn indien uit het overgelegde taxatierapport en het verhandelde ter zitting duidelijk blijkt dat ondanks de geschetste omstandigheden van het geval sprake is van een kenbaar objectiveerbare expertise van de taxateur die de ontstane schijn van partijdigheid wegneemt. Daarbij kan worden gedacht aan het geval dat de inhoud van het rapport heeft bijgedragen aan de onderbouwing van de uiteindelijk vastgestelde waarde. In de onderhavige zaak is dit evenwel gesteld noch gebleken. De taxatiekosten komen daarom niet voor vergoeding in aanmerking. Steun voor deze opvatting vindt de rechtbank in hetgeen zij eerder heeft overwogen in haar uitspraak van 11 november 2011 (LJN: BU 4918).

 

2.4.4. Gelet op het voorgaande zijn de te vergoeden proceskosten op basis van het Bpb, toe te rekenen aan de bezwaarfase, als volgt:

Ter zake van de kosten van beroepsmatig verleende rechtsbijstand: € 436,- (1 punt voor de indiening van het bezwaarschrift en 1 punt voor de hoorzitting, met een waarde per punt van € 218,- en wegingsfactor 1) minus het reeds toegekende bedrag ad € 327,-. Voor zover verweerder in zijn uitspraak op bezwaar een bedrag heeft toegekend van € 193,35 voor kosten taxateur dient deze toekenning in stand te blijven nu een betrokkene met het instellen van bezwaar/beroep niet in een nadeliger positie mag geraken (reformatio in peius).

 

2.4.5. Nu het beroep gegrond wordt verklaard, dient verweerder op grond van het bepaalde in artikel 8:74, eerste lid, van de Awb het door eiser betaalde griffierecht te vergoeden.

 

2.4.6. De rechtbank ziet voorts aanleiding verweerder op grond van het bepaalde in artikel 8:75, eerste lid, van de Awb te veroordelen in de kosten die eiser in verband met de behandeling van het beroep bij de rechtbank redelijkerwijs heeft moeten maken. De kosten in verband met de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand zijn op grond van het Bpb vastgesteld op € 1.311,- (1 punt voor de indiening van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 437,- en wegingsfactor 1, verhoogd naar wegingsfactor 1,5 in verband met 21 samenhangende zaken). De rechtbank is hierbij van oordeel dat de onderhavige zaak in de zin van het Bpb dient te worden beschouwd als een samenhangende zaak met de zaken met kenmerk (…) nu in deze zaken nagenoeg gelijktijdig door een belanghebbende tegen een wat de proceskosten betreft nagenoeg identiek besluit op vergelijkbare gronden beroep is ingesteld en daarbij rechtsbijstand is verleend door dezelfde gemachtigde, van wie de werkzaamheden in elk van de zaken nagenoeg identiek konden zijn. De rechtbank ziet daarom aanleiding om de in beroep gemaakte proceskosten gelijkelijk te verdelen over het onderhavige beroep en de zaken met kenmerk (…) (per zaak € 62,43). ”

Beoordeling van het hoger beroep

7.1.1. Ten aanzien van de ontvankelijkheid van het hoger beroep overweegt het Hof als volgt. De gemachtigde van belanghebbende heeft aan belanghebbende op basis van de overeenkomst vermeld in 3.2 rechtsbijstand verleend op basis van “no cure no pay”. Belanghebbende heeft in dat kader ermee ingestemd dat het bedrag van een eventueel door de rechter toe te kennen proceskostenvergoeding rechtstreeks aan de gemachtigde wordt uitbetaald. Het Hof is van oordeel dat de privaatrechtelijke afspraak tussen belanghebbende en de rechtsbijstandverlener over de wijze van honorering van de verleende rechtsbijstand niet aan afdoet dat belanghebbende partij is in de procedure en daarbij belang heeft.

7.1.2. Het Hof vindt steun voor dit oordeel in het arrest van de Hoge Raad van 16 november 2012, nr. 11/02517, LJN BY2770, waarin is beslist dat aan de toekenning van een vergoeding van kosten van beroepsmatig verleende rechtsbijstand niet in de weg staat dat die bijstand is verleend op basis van “no cure no pay”. Evenmin staat daaraan in de weg dat de belanghebbende ermee heeft ingestemd dat een eventuele proceskostenvergoeding aan de rechtsbijstandverlener wordt uitbetaald.

7.2.1. Artikel 7:15, tweede lid, Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) bepaalt – voor zover hier van belang – dat de kosten, die de belanghebbende in verband met de behandeling van het bezwaar redelijkerwijs heeft moeten maken, door het bestuursorgaan uitsluitend worden vergoed op verzoek van de belanghebbende voor zover het bestreden besluit wordt herroepen wegens aan het bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid.

7.2.2. Voor zover de Inspecteur betoogt dat het redelijkerwijs niet nodig was een taxatierapport op te laten maken omdat de waarde onafhankelijk hiervan is verminderd heeft hij deze stelling niet met feiten en omstandigheden aannemelijk gemaakt. Indien een deskundige een rapport aan een belanghebbende heeft uitgebracht dat het standpunt van die belanghebbende ondersteunt, mag aan toekenning van een vergoeding voor de kosten van dat rapport niet de eis worden gesteld dat het een bijdrage heeft geleverd aan de beslissing van de rechter over dat geschilpunt (vergelijk HR 16 november 2012, nr. 11/02517, LJN BY2770). Nu belanghebbende kosten heeft gemaakt voor het taxatierapport komt hij ingevolge het derde lid van artikel 7:15 Awb in aanmerking voor kostenvergoeding.

7.3.1. Het Hof is van oordeel dat het feit dat belanghebbendes gemachtigde werkt op basis van “no cure no pay” en dat dit ook geldt voor de door hem ingeschakelde taxateur, niet betekent dat geen sprake is van een onpartijdig deskundigenrapport.

7.3.2. De Inspecteur heeft - afgezien van het gestelde omtrent de vergoeding van de kosten voor het taxatierapport - geen andere feiten of omstandigheden naar voren gebracht, op grond waarvan de conclusie gerechtvaardigd zou zijn dat de taxateur over onvoldoende deskundigheid beschikt dan wel anderszins niet vanuit zijn professionele deskundigheid het taxatierapport heeft opgesteld.

7.4. Voormelde werkwijze van belanghebbendes gemachtigde staat zoals hiervoor is overwogen in 7.1.1 niet aan een veroordeling van de proceskosten in de weg. Aangezien het bezwaar gedeeltelijk is toegewezen, is het Hof van oordeel dat de rechtbank ten onrechte de Inspecteur niet heeft veroordeeld in de redelijkerwijs gemaakte taxatiekosten.

7.5. In zijn arrest van 13 juli 2012, nr. 11/02035, LJN BX0904, heeft de Hoge Raad overwegingen gewijd aan de hoogte van de kostenvergoeding voor het uitbrengen van een taxatierapport. Het arrest bevat de volgende slotoverweging:

”4.3.12. De vaststelling van de hoogte van de vergoeding voor een taxatieverslag blijkt in de praktijk in procedures over de toepassing van de Wet WOZ regelmatig aanleiding te geven tot geschillen. In aanmerking genomen dat de beslissing over het te hanteren uurtarief vooral van feitelijke aard is, is het wenselijk dat de gerechten in feitelijke instantie beleid ontwikkelen voor een uniforme toepassing van bij de vaststelling van een vergoeding te hanteren uurtarieven. Deze zullen zich, gelet op hetgeen hiervoor (...) is overwogen, moeten richten naar de aard van de te taxeren objecten. ”

7.6. In aansluiting op dit arrest zullen de hoven voor een uniforme toepassing bij het vaststellen van een uurvergoeding voor taxatiekosten de volgende richtlijn hanteren:

- voor woningtaxaties: € 50;

- voor taxaties van courante niet-woningen: € 65.

Het aantal uren wordt gesteld op:

- voor niet-inpandige woningtaxaties op 2;

- voor woningtaxaties met inpandige opname op 4.

Indien in (hoger) beroep uitsluitend (nog) de proceskosten in geschil zijn, kan als wegingsfactor worden uitgegaan van 0,5 voor het gewicht van de zaak.

In voorkomende gevallen wordt het uurtarief verhoogd met het bedrag van de verschuldigde omzetbelasting

7.7. Het Hof ziet in de voorliggende procedure geen reden af te wijken van de hiervoor weergegeven richtlijn en neemt hierbij in aanmerking dat sprake is geweest van een inpandige opname. In het onderhavige geval moet het aantal uur voor de taxatie op 4 worden gesteld. De kosten van het te vergoeden bedrag stelt het Hof dan ook op 4 x € 50 is € 200, vermeerderd met 19 percent omzetbelasting, uitkomende op € 238. Het Hof zal de kostenvergoeding voor de bezwaarfase vaststellen op € 684,10 (€ 436 + € 10,10 + € 238).

7.8. Ter zitting van 24 oktober 2012 is tevens behandeld het hoger beroep met nummer

BK-12/00050. Naar ’s Hofs oordeel is die zaak inhoudelijk identiek aan de hiervoor onder 2.2 vermelde zaken, zodat voor de toepassing van artikel 3 Besluit proceskosten bestuursrecht sprake is van 22 samenhangende zaken. Beide partijen hebben tijdens de mondelinge behandeling van het hoger beroep met ’s Hofs oordeel ingestemd.

7.9. De slotsom is dat het hoger beroep gegrond is en dat de uitspraak van de rechtbank dient te worden vernietigd.

Proceskosten en griffierecht

8.1. Het Hof acht termen aanwezig de Inspecteur te veroordelen in de door belanghebbende gemaakte proceskosten, waarbij het Hof, gelet op de inhoud van de desbetreffende dossiers, de onderhavige zaak en de zaken met de nummers BK-12/00037, BK-12/00028, BK-12/00033, BK-12/00031, BK-12/00040, BK-12/00041, BK-12/00045, BK-12/00046, BK-12/00047, BK-12/00048, BK-12/00042, BK-12/00030, BK-12/00032, BK-12/00035, BK-12/00034, BK-12/00036, BK-12/00038, BK-12/00043, BK-12/00039, BK-12/00044 en BK-12/00050 aanmerkt als met elkaar samenhangende zaken in de zin van artikel 3 van het Besluit proceskosten bestuursrecht.

Ingevolge artikel 2, eerste lid, aanhef en onderdeel a, van het Besluit proceskosten bestuursrecht stelt het Hof het bedrag voor de kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand overeenkomstig het in de bijlage bij het Besluit opgenomen tarief op € 655,50 (2 punten (hoger beroepschrift en verschijnen ter zitting) x 0,5 (wegingsfactor) x € 437 vermenigvuldigd met factor 1,5 in verband met 22 samenhangende zaken. Per zaak

bedraagt de vergoeding derhalve € 29,80.

8.2. Voorts dient aan belanghebbende het voor de behandeling in hoger beroep gestorte griffierecht van € 112 te worden vergoed.

Beslissing

Het Hof:

- vernietigt de uitspraak van de rechtbank behoudens de beslissing inzake de proceskostenvergoeding in beroep en de beslissing inzake het griffierecht,

- vernietigt de uitspraak op bezwaar voor zover het betreft de proceskostenvergoeding,

- veroordeelt de Inspecteur in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van

€ 713,90 (€ 684,10 in bezwaar en € 29,80 in hoger beroep) en

- gelast de heffingsambtenaar aan belanghebbende het in hoger beroep betaalde griffierecht van € 112 te vergoeden.

Deze uitspraak is vastgesteld door mr. B. van Walderveen, mr. J.J.J. Engel en mr. drs.

T.A. Gladpootjes, in tegenwoordigheid van de griffier J.M. Visser. De beslissing is op 5 december 2012 in het openbaar uitgesproken.

aangetekend aan

partijen verzonden:

Zowel de belanghebbende als het daartoe bevoegde bestuursorgaan kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1. Bij het beroepschrift wordt een kopie van deze uitspraak gevoegd.

2. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:

- de naam en het adres van de indiener;

- de dagtekening;

- de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;

- de gronden van het beroep in cassatie.

Het beroepschrift moet worden gezonden aan de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag.

De partij die beroep in cassatie instelt is griffierecht verschuldigd en zal daarover bericht ontvangen van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan worden verzocht de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.