Home

Gerechtshof 's-Gravenhage, 31-10-2012, BZ9539, BK-12/00267

Gerechtshof 's-Gravenhage, 31-10-2012, BZ9539, BK-12/00267

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Datum uitspraak
31 oktober 2012
Datum publicatie
6 mei 2013
ECLI
ECLI:NL:GHSGR:2012:BZ9539
Zaaknummer
BK-12/00267

Inhoudsindicatie

Afvalstoffenheffing. De met belanghebbende gemaakte afspraak om niet betrokken te worden in de reinigingsrechten of de afvalstoffenheffing is nog steeds niet geldig opgezegd. Belanghebbende kon nog steeds op de afspraak vertrouwen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE

Sector belasting

Nummer BK-12/00267

Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de zesde enkelvoudige belastingkamer d.d. 31 oktober 2012

in het geding tussen:

[X] te [Z], hierna: belanghebbende,

en

de voorzitter van het dagelijks bestuur van de Regionale Afvalstoffendienst Hoeksche Waard (de heffingsambtenaar van de gemeente Binnenmaas), hierna: de Inspecteur,

inzake het hoger beroep van de Inspecteur tegen de uitspraak van de rechtbank Dordrecht van 24 februari 2012, nummer AWB 11/451, betreffende de aan belanghebbende voor het jaar 2010 opgelegde aanslag in de afvalstoffenheffing van de gemeente Binnenmaas alsmede inzake het incidenteel hoger beroep van belanghebbende tegen die uitspraak.

De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Gerechtshof van 17 oktober 2012, gehouden te ’s-Gravenhage. Aldaar zijn beide partijen verschenen. De griffier heeft van het verhandelde ter zitting een proces-verbaal opgemaakt.

Beslissing

Het Gerechtshof:

vernietigt de uitspraak van de rechtbank,

vernietigt de uitspraak op bezwaar en de aanslag,

veroordeelt de Inspecteur in de proceskosten aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op € 1.611,

gelast de gemeente Binnenmaas aan belanghebbende een bedrag van € 41 aan griffierecht te vergoeden.

Gronden

1. Belanghebbende heeft ter zitting bij het Hof gesteld dat hij voor het aanbieden van het afval van zijn bloemenzaak in 1987 is overgegaan op een container van 1.100 liter en dat hij in dat jaar met de gemeente ’s-Gravendeel, waarvan de gemeente Binnenmaas de rechtsopvolger is, heeft afgesproken dat hij in die containers tevens het huisvuil van hem en zijn gezin zou aanbieden en dat hij daarom geen afvalstoffenheffing voor zijn huishouden zou betalen. Belanghebbende heeft totdat aan hem door het Samenwerkingsverband Vastgoedinformatie Heffing en Waardebepaling op 28 februari 2009 voor het jaar 2009 een aanslag in de afvalstoffenheffing werd opgelegd geen aanslag in de reinigingsrechten of de afvalstoffenheffing gehad. Het huishoudelijk afval wordt door belanghebbende nog steeds op dezelfde wijze aangeboden.

2. Het Hof hecht geloof aan hetgeen belanghebbende heeft gesteld omtrent de reden van het gedurende zo vele jaren achterwege blijven van een heffing. De Inspecteur heeft daartegenover geen geldige reden aangevoerd waarom belanghebbende gedurende die tijd buiten de heffing is gebleven. Feiten en of omstandigheden op grond waarvan belanghebbende moest begrijpen dat hij ten onrechte buiten de heffing is gebleven, zijn gesteld noch gebleken.

De rechtbank heeft bij uitspraak van 11 februari 2011, AWB 09/1613, geoordeeld dat belanghebbende voor het belastingjaar 2009 nog steeds op de afspraak kon vertrouwen. De Inspecteur heeft tegen die uitspraak geen hoger beroep ingesteld. Onder deze omstandigheden lag het in de rede dat de Inspecteur, die zich voor het jaar 2010 op het standpunt stelt dat aan de afspraak een einde is gekomen, deze zou opzeggen. Uit het dossier komt niet naar voren dat dit is geschied.

3. Het vorenstaande leidt tot de slotsom dat het hoger beroep van de Inspecteur ongegrond is.

4. Het Hof heeft geen reden te twijfelen aan de juistheid van de stellingen van belanghebbende dat hij een leek is in het voeren van fiscale procedures en dat hij zich in beroep, hoger beroep en incidenteel hoger beroep heeft laten bijstaan door een derde die beroepshalve rechtsbijstand verleent en dat deze het beroepschrift, het verweerschrift en het incidenteel appel heeft opgesteld en dat belanghebbende deze geschriften heeft ondertekend. In beginsel dient de rechter ervan uit te gaan dat aan rechtsbijstand kosten zijn verbonden indien die bijstand door een derde beroepsmatig is verleend. Voor een uitzondering is plaats indien de Inspecteur het tegendeel stelt en in geval van betwisting aannemelijk maakt. De Inspecteur heeft niet aannemelijk gemaakt dat aan de rechtsbijstand in beroep geen kosten zijn verbonden. De omstandigheid dat aanvankelijk een factuur is opgemaakt waarin een onjuiste periode is genoemd waarin voor het beroep bijstand is verleend, is onvoldoende om ervan uit te gaan dat aan de bijstand geen kosten voor belanghebbende zijn verbonden. De factuur is gecorrigeerd in hoger beroep en niet aannemelijk is geworden dat belanghebbende het in rekening gebrachte bedrag niet zou hoeven te betalen.

5. Zowel in het principaal ingestelde als in het incidenteel hoger beroep acht het Hof termen aanwezig de Inspecteur te veroordelen in de door belanghebbende gemaakte proceskosten. Het Hof stelt deze kosten, op de voet van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht in verbinding met het Besluit proceskosten bestuursrecht en de daarbij behorende bijlage, vast op € 1.311 wegens beroepsmatig verleende rechtsbijstand voor de rechtbank en voor het Hof in appel en incidenteel appel (3 punten à € 437 x 1 (gewicht van de zaak)) en € 300 wegens verletkosten van belanghebbende voor de rechtbank en het Hof, in totaal derhalve op € 1.611. Voor een hogere vergoeding acht het Hof geen termen aanwezig.

Deze uitspraak is vastgesteld door mr. J.W. baron van Knobelsdorff, in tegenwoordigheid van de griffier mr. Y. Postema. De beslissing is op 31 oktober 2012 in het openbaar uitgesproken.

aangetekend aan

partijen verzonden:

Zowel de belanghebbende als het daartoe bevoegde bestuursorgaan kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1. Bij het beroepschrift wordt een kopie van deze uitspraak gevoegd.

2. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:

- de naam en het adres van de indiener;

- de dagtekening;

- de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is

gericht.

Het beroepschrift moet worden gezonden aan de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag.

Tenzij de Hoge Raad anders bepaalt, zal het gerechtshof de mondelinge uitspraak vervangen door een schriftelijke. In dat geval krijgt u de gelegenheid de gronden van het beroep in cassatie alsnog te verstrekken of aan te vullen. De partij die beroep in cassatie instelt is griffierecht verschuldigd en zal daarover bericht ontvangen van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan worden verzocht de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.