Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 27-02-1998, AA7128, 96/01570
Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 27-02-1998, AA7128, 96/01570
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof 's-Hertogenbosch
- Datum uitspraak
- 27 februari 1998
- Datum publicatie
- 4 juli 2001
- Annotator
- ECLI
- ECLI:NL:GHSHE:1998:AA7128
- Zaaknummer
- 96/01570
Inhoudsindicatie
-
Uitspraak
BELASTINGKAMER
Nr. 96/01570
27 februari 1998
HET GERECHTSHOF TE 's-HERTOGENBOSCH
PROCES-VERBAAL MONDELINGE UITSPRAAK
Uitspraak van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch, derde enkelvoudige Belastingkamer, op het beroep van de heer
T te G tegen de uitspraak van het hoofd van de eenheid ondernemingen te Q van de rijksbelastingdienst (hierna: de Inspecteur) op het bezwaarschrift betreffende de hem opgelegde aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 1994.
De mondelinge behandeling
De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad in raadkamer ter zitting van het Hof van 13 februari 1998 te Venlo. Aldaar zijn verschenen en gehoord belanghebbende, belanghebbendes echtgenote en L, verbonden aan Belastingadvieskantoor L te B, als gemachtigde van belanghebbende, alsmede Mr. R en drs. J, namens de Inspecteur.
Na de behandeling van de zaak heeft het Hof heden, 27 februari 1998, de volgende monde-linge uitspraak gedaan.
De beslissing
Het Hof bevestigt de bestreden uitspraak.
De gronden voor de beslissing
1. Tussen partijen staat blijkens de gedingstukken en het verhandelde ter zitting het volgende vast.
1.1. Belanghebbende dreef in 1994 met zijn echtgenote een vennootschap onder firma. Aanvankelijk in en vanuit het tot het vennootschappelijke ondernemingsvermogen gerekende pand R-weg 00 te H (hierna: het pand). Eind 1993, begin 1994 verhuisde de onderneming van belanghebbende en zijn echtgenote naar een ander pand en in januari 1994 verzocht belanghebbende aan de inspecteur om een minnelijke waardering van het pand teneinde de waarde vast te stellen waartegen dit pand naar het privé-vermogen zou kunnen worden overgebracht.
1.2. Op 26 juli 1994 heeft de zogenaamde minnelijke waardering van het pand plaatsgevonden; de waarde in vrij op te leveren staat is daarbij vastgesteld op fl. 260.000,-.
Belanghebbende heeft vervolgens het pand per 31 januari 1994 overgebracht naar zijn privé-vermogen en het privé-vermogen van zijn echtgenote tegen een waarde van fl. 156.000,-, zijnde de waarde in bewoonde staat welke door belanghebbende is gesteld op 60 % van de waarde welke bij de minnelijke waardering was vastgesteld op fl 260.000,-.
1.3. Op 21 of 22 september 1994 heeft belanghebbende het pand ter verkoop aan een makelaar in portefeuille gegeven; de eerste contacten tussen de makelaar en de potentiële koper dateren van oktober/november 1994. Het pand is in in april 1995, nadat alle vergunningen om het betreffende pand te mogen verbouwen tot een chinees-indisch restaurant waren verkregen, tenslotte verkocht aan de huidige eigenaar voor een bedrag van fl. 333.888,-. Belanghebbende en zijn echtgenote zijn vervolgens na circa twee maanden verhuisd naar M, België.
2.1. In het arrest van de Hoge Raad van 18 november 1959, nr. 14.109, onder meer gepubliceerd in BNB 1960/4, is beslist - en in zijn arrest van 22 januari 1997, nr. 32.007, onder meer gepubliceerd in Vakstudie Nieuws 1997, pagina 2590, punt 8, heeft de Hoge Raad deze visie nogmaals bevestigd - dat, indien op het tijdstip, waarop een pand door de eigenaar uit zijn bedrijfsvermogen naar zijn privé-vermogen wordt overgebracht, de eigenaar dit pand zelf bewoont en niet voornemens is het eerlangs te verlaten, zodat het pand voor min of meer duurzame zelfbewoning blijft bestemd, zulks een omstandigheid vormt, welke de geldswaarde van het pand op het voormeld tijdstip kan beïnvloeden en waarmede derhalve bij het bepalen van die waarde rekening dient te worden gehouden.
2.2. Gelet op de onder 2.1 genoemde arresten dient belanghebbende aannemelijk te maken dat hij op 31 januari 1994 het voornemen had het pand duurzaam te blijven bewonen en niet voornemens was het pand eerlangs te verlaten.
2.3. Belanghebbende heeft binnen twee maanden na het tot stand komen van de minnelijke waardering, minder dan acht maanden na de datum waarop het pand naar het privé-vermogen is overgebracht, reeds opdracht aan een makelaar gegeven om gegadigden voor het pand te zoeken; de eerste contacten met de huidige eigenaar dateren van oktober/november 1994 en de verkoop is, nadat alle vereiste vergunningen waren verkregen, geëffectueerd in april 1995.
2.4. Naar het oordeel van het Hof slaagt belanghebbende, gelet op de onder 2.3 vermelde feiten niet in het op hem rustende bewijs aannemelijk te maken dat hij bij de overbrenging van het pand naar het privé-vermogen het voornemen had het pand duurzaam te blijven bewonen en niet voornemens was het pand eerlangs te verlaten. De andersluidende verklaringen ter zitting door belanghebbende en zijn echtgenote, die niet door enig feit zijn onderbouwd, kunnen hieraan niet afdoen.
Het gelijk is derhalve aan de Inspecteur.
2.5. De stelling van de Inspecteur, dat de waarde in bewoonde staat van het pand meer bedraagt dan 60 % van de getaxeerde waarde in vrij opleverbare staat en de stelling dat indien bij de overbrenging van het pand naar het privé-vermogen de waarde in bewoonde staat mag worden gehanteerd, het woongenot zijnde
40 % van de waarde in vrij opleverbare staat als onttrekking aan het bedrijfsvermogen dient te worden geboekt behoeven weliswaar geen behandeling meer, doch het Hof verwijst voor deze stellingen naar het arrest van de Hoge Raad van 14 mei 1980, nr. 19 911, gepubliceerd in Infobulletin 1998, nr. 3, pagina 155. .
De proceskosten
Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 5a van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken.
Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal.
Aldus vastgesteld op 27 februari 1998 door G.J. van Muijen, lid van voormelde kamer, in tegenwoordigheid van P.H.A. Calis, waarnemend-griffier, en op die dag in het openbaar uitgesproken.
Aangetekend in afschrift aan partijen verzonden op: 10 maart 1998