Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 15-04-1999, BH1576, 96/01001
Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 15-04-1999, BH1576, 96/01001
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof 's-Hertogenbosch
- Datum uitspraak
- 15 april 1999
- Datum publicatie
- 2 februari 2009
- ECLI
- ECLI:NL:GHSHE:1999:BH1576
- Zaaknummer
- 96/01001
Inhoudsindicatie
De inspecteur heeft de boekhouding van belanghebbende, exploitant van een horecabedrijf, verworpen en op het aangegeven inkomen van fl 59.287,- een correctie aangebracht van fl 46.693,-.
Het Hof loopt tijdens de drie zittingen die aan deze zaak worden gewijd(!) alle argumenten van de Inspecteur zorgvuldig na. De kasadministratie voldoet wellicht niet aan de daaraan te stellen eisen, maar op grond van een eerder ingesteld onderzoek voor de omzetbelasting mocht belanghebbende denken dat hij e.e.a. correct bijhield. De emballagerekening levert onwaarschijnlijke uitkomsten op, maar het Hof acht aannemelijk dat die onwaarschijnlijkheden voortkomen uit in eerdere jaren gemaakte fouten.
Het becijferd brutowinstpercentage is, na toelichtende stukken van belanghebbende, ook niet zodanig laag dat op grond daarvan de administratie kan worden verworpen. De Inspecteur voert nog meer ondersteunend bewijs aan voor zijn stelling dat de administratie moet worden verworpen, maar alles bijeengenomen acht het Hof de zaak niet zo ernstig dat het zware middel van het verwerpen van de boekhouding is gerechtvaardigd.
De uitspraak wordt vernietigd, de correctie dient te vervallen.
Uitspraak
BELASTINGKAMER
Nr. 96/01001
HET GERECHTSHOF TE 's-HERTOGENBOSCH
U I T S P R A A K
Uitspraak van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch, eerste meervoudige Belastingkamer, op het beroep van de heer X te Z, tegen de uitspraak van het hoofd van de eenheid particulieren/ondernemingen te Y van de rijksbelastingdienst (hierna: de Inspecteur) op het bezwaarschrift betreffende de hem opgelegde aanslag in de inkomstenbelasting voor het jaar 1993.
1. Ontstaan en loop van het geding
De aanslag is berekend naar een belastbaar inkomen van fl. 101.534,--.
Na bezwaar heeft de Inspecteur de aanslag bij de bestreden uitspraak gehandhaafd.
Belanghebbende is van deze uitspraak in beroep gekomen bij het Hof.
De Inspecteur heeft een vertoogschrift ingediend.
De eerste mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad in raadkamer ter zitting van de tweede enkelvoudige Belastingkamer van het Hof van 13 mei 1998 te
's-Hertogenbosch. Aldaar zijn verschenen en gehoord belanghebbende, alsmede de Inspecteur.
Belanghebbende heeft bij schrijven van 7 mei 1998 een pleitnota met twee bijlagen naar het Hof en de Inspecteur gezonden. Deze pleitnota wordt met goedvinden van partijen geacht ter zitting te zijn voorgedragen. De Inspecteur heeft ter zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan, met vier bijlagen, overgelegd aan het Hof en aan de wederpartij. De inhoud van deze pleitnota's moet als hier ingelast worden aangemerkt.
De bijlagen bij de pleitnota's behoren tot de stukken van het geding.
Naar aanleiding van het ter zitting door het Hof tot de Inspecteur gerichte verzoek om schriftelijk nadere inlichtingen te verstrekken, heeft tussen het Hof en partijen een briefwisseling plaatsgevonden, waarbij het bepaalde in de artikelen 14, lid 1, aanhef en onderdeel 2?, en 16 van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken overeenkomstige toepassing heeft gevonden.
De tweede mondelinge behandeling heeft plaatsgehad in raadkamer ter zitting van de tweede enkelvoudige Belastingkamer van het Hof van 13 januari 1999 te
's-Hertogenbosch. Aldaar zijn dezelfde personen verschenen en gehoord als bij de zitting van 13 mei 1998.
Beide partijen hebben tijdens die zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan het Hof en aan de wederpartij. De inhoud van die pleitnota's moet als hier ingelast worden beschouwd. Partijen hebben bij hun pleitnota's ieder twee bijlagen gevoegd. Deze bijlagen behoren tot de stukken van het geding.
Aan het slot van de behandeling van de zaak op 13 januari 1999 heeft het Hof partijen meegedeeld de zaak te verwijzen naar de meervoudige kamer van het Hof. Partijen hebben daarop verklaard af te zien van een nadere mondelinge of schriftelijke behandeling.
2. Feiten
Het Hof stelt op grond van de stukken en het verhandelde ter zittingen, als tussen partijen niet in geschil dan wel door een der partijen gesteld en door de wederpartij niet of onvoldoende weersproken, de volgende feiten vast.
2.1. Belanghebbende dreef in het hier aan de orde zijnde jaar een horecabedrijf in de vorm van een eenmanszaak. Hij heeft deze onderneming in 1987 van zijn moeder overgenomen, bij wie hij daarvoor in de zaak werkte.
2.2. Belanghebbende deed voor dit jaar aangifte van een belastbaar inkomen van fl. 59.287,--. Naar aanleiding van een bij belanghebbende in de loop van 1995 ingesteld boekenonderzoek over de jaren 1989 tot en met 1993 heeft de Inspecteur bij het opleggen van de aanslag de aangegeven winst verhoogd met een bedrag van fl. 46.693,-- en het belastbare inkomen vastgesteld op fl. 101.534,--.
3. Geschil, standpunten en conclusies van partijen
3.1. Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat de Inspecteur de aangegeven winst ten onrechte met het bedrag van fl. 46.693,-- heeft verhoogd. De Inspecteur verdedigt de juistheid van de correctie.
3.2. Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken. Zij hebben daaraan ter zittingen geen argumenten toegevoegd.
3.3. Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de bestreden uitspraak en - naar hij tijdens de zitting van 13 januari 1999 heeft verklaard - vermindering van de aanslag tot een naar een belastbaar inkomen van fl. 59.287,--.
De Inspecteur concludeert tot bevestiging van zijn uitspraak.
4. Overwegingen omtrent het geschil
4.1. De Inspecteur heeft zich op het standpunt gesteld dat de boekhouding van belanghebbende moet worden verworpen en daarvoor in de eerste plaats aangevoerd dat de kasadministratie ondeugdelijk is bijgehouden. Hij heeft daarbij gewezen op het feit dat in het kasboek de ontvangsten worden afgerond op bedragen van fl. 50,-- en fl. 100,--.
4.2. Het Hof is het met de Inspecteur eens dat een op die wijze bijgehouden kasadministratie in een onderneming als die van belanghebbende, waarin de kas bij het bepalen van de omzet en winst een centrale rol speelt, niet beantwoordt aan de daaraan te stellen eisen.
Niettemin verbindt het Hof in dit geval aan de wijze waarop belanghebbende de kas heeft bijgehouden, geen gevolgen en wel om de volgende reden.
In 1989 is bij de moeder van belanghebbende door de inspectie van de omzetbelasting te Y een onderzoek ingesteld over 1984 tot en met 1 mei 1987. In het rapport wordt voor wat betreft de kasadministratie onder meer het volgende opgemerkt: "Er werd dagelijks een bedrag aan ontvangsten geboekt. Dit betrof een afgerond bedrag, daar het klein geld in de "lade" bleef.".
In aanmerking genomen
- dat belanghebbende op het moment van de controle de zaak reeds van zijn moeder had overgenomen, terwijl hij voor de overname steeds in de zaak heeft meegewerkt
- dat niet is gesteld of gebleken dat de afrondingen in de in het rapport genoemde periode op andere wijze of tot andere bedragen plaatsvond
- dat een correct bijgehouden kasadministratie voor de heffing van omzetbelasting van even groot belang is als voor de heffing van de inkomstenbelasting komt het Hof tot de conclusie dat belanghebbende er redelijkerwijze op mocht vertrouwen dat de wijze waarop hij de kasadministratie bijhield, de toets der kritiek kon doorstaan.
4.3. De Inspecteur heeft ter onderbouwing van zijn stelling dat de administratie moet worden verworpen, gewezen op de onwaarschijnlijke uitkomsten van de door hem opgezette emballagerekening.
Aan de Inspecteur kan worden toegegeven dat die uitkomsten erop wijzen dat de gegevens in de emballagenota's niet juist of niet volledig zijn, maar gelet op het feit dat de beginvoorraad emballage fl. 10,-- en de beginvoorraad emballage fl. 9,-- op 1 januari 1993 uitkomen op de respectievelijk onwaarschijnlijke en onmogelijke aantallen van 76 en negatief 43, zonder dat bij deze beide emballagesoorten grote mutaties optreden in de loop van 1993, acht het Hof eerder aannemelijk dat die onvolledige of onjuiste gegevens betrekking hebben op de mutaties in de voorraad emballage in de jaren voorafgaand aan 1993 dan in het hier aan de orde zijnde jaar.
Ook de emballagerekening acht het Hof onvoldoende reden de boekhouding van belanghebbende te verwerpen.
4.4. De Inspecteur heeft voorts aangevoerd dat de brutowinstpercentages op bier en gedistilleerd grote schommelingen vertonen en overigens ook te laag zijn, gelet op de door hem overgelegde branchedocumentatie.
In aanmerking genomen dat uit de door belanghebbende bij zijn schrijven van 30 juli 1998 overgelegde gegevens blijkt dat de door hem in 1993 behaalde brutowinstmarge ongeveer overeenkomt met de marge die bij een onderneming als die van hem mag worden verwacht en verder dat de door de Inspecteur bij zijn schrijven van 11 juni 1998 overgelegde gegevens van de FIOD onvoldoende duidelijk maken dat het percentage van 158,8% op bier en gedistilleerd in 1993, berekend in bijlage 12 bij dat schrijven, zo laag is dat de aangegeven omzet op die artikelen niet als juist kan worden aanvaard, is het Hof van oordeel dat belanghebbende de stelling van de Inspecteur dat de boekhouding mede op grond van de uit die boekhouding blijkende brutowinstmarges moet worden verworpen, voldoende heeft weersproken.
4.5. Aangezien het Hof ook de overige door de Inspecteur aangevoerde punten voor verwerping van de boekhouding (het niet bewaard zijn van facturen voor feesten en partijen, het niet in de administratie opnemen van alle aan de hulpen betaalde bedragen en het niet bewaren van de agenda's met betrekking tot de feesten) onvoldoende acht om de conclusie te rechtvaardigen dat de boekhouding moet worden verworpen, ook niet in onderlinge samenhang bezien met de andere hiervoor genoemde argumenten van de Inspecteur, komt het Hof tot de slotsom dat de Inspecteur de boekhouding ten onrechte heeft verworpen en dat de door hem aangebrachte correctie niet in stand kan blijven, zodat moet worden beslist als hierna vermeld.
5. Proceskosten
Het Hof acht termen aanwezig de Inspecteur te veroordelen in de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van zijn beroep bij het Hof redelijkerwijs heeft moeten maken. Het Hof stelt deze kosten vast op 3 punten maal fl. 710,-- maal wegingsfactor 1,5 ofwel fl. 3.195,--.
6. Beslissing
Het Hof vernietigt de bestreden uitspraak, vermindert de aanslag tot een naar een belastbaar inkomen van fl. 59.287,--,gelast dat de Inspecteur aan belanghebbende vergoedt het door deze gestorte griffierecht ten bedrage van fl. 75,--, veroordeelt de Inspecteur in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van fl. 3.195,-- en wijst de Staat der Nederlanden aan als de rechtspersoon die de kosten moet vergoeden.
Aldus vastgesteld op 15 april 1999 door J.Th. Simons, voorzitter, J. Huiskes en A. Bijlsma, in tegenwoordigheid van A.W.J. Strik, waarnemend-griffier, en op die dag in het openbaar uitgesproken.
Aangetekend in afschrift aan partijen verzonden op: 15 april 1999