Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 04-04-2000, AA6077, 97/20728
Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 04-04-2000, AA6077, 97/20728
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof 's-Hertogenbosch
- Datum uitspraak
- 4 april 2000
- Datum publicatie
- 4 juli 2001
- Annotator
- ECLI
- ECLI:NL:GHSHE:2000:AA6077
- Zaaknummer
- 97/20728
Inhoudsindicatie
-
Uitspraak
BELASTINGKAMER
Nr. 97/20728
HET GERECHTSHOF TE 's-HERTOGENBOSCH
U I T S P R A A K
Uitspraak van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch, vierde enkelvoudige Belastingkamer, op het beroep van de heer
E, wonende te R, tegen de uitspraak van het hoofd van de eenheid ondernemingen te R van de rijksbelastingdienst (hierna: de Inspecteur) op het bezwaarschrift van belanghebbende betreffende na te melden aanslag.
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1. Aan belanghebbende is voor het jaar 1994 een aanslag in de inkom-stenbe-lasting/premie volksverzekeringen opgelegd naar een belastbaar inkomen van fl. 117.521,--. Deze aanslag is, na daartegen door belanghebbende gemaakt bezwaar, bij de bestreden uitspraak gehandhaafd.
1.2. Belanghebbende is van bovenvermelde uitspraak in beroep geko-men bij het Hof. De Inspecteur heeft het beroep bij vertoogschrift bestreden.
1.3. De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad in raadkamer ter zitting van het Hof van 17 september 1999, gehouden te Eindhoven. Daar zijn toen verschenen en gehoord belanghebbende, voorts de heer S, belastingadviseur te M, als gemachtigde van belanghebbende, alsmede namens de Inspecteur Mr R. Ter zitting heeft belanghebbende een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan de wederpartij en aan het Hof. De inhoud van die pleitnota moet als hier ingelast worden aangemerkt.
Buiten bezwaar van de wederpartij heeft belanghebbende bij zijn pleitnota één bijlage overgelegd, alsmede een fotocopie van een krantenknipsel.
1.4. Het Hof heeft op 1 oktober 1999 mondeling uitspraak gedaan, met betrekking tot welke uitspraak op 13 oktober 199 afschriften van het proces-verbaal aangetekend aan partijen zijn verzonden.
1.5. De Inspecteur heeft bij op 10 november 1998 binnengekomen faxbericht het Hof verzocht de mondelinge uitspraak te vervangen door een schriftelijke.
2. Vaststaande feiten
Het Hof stelt op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting, als tussen partijen niet in geschil dan wel door een der partijen gesteld en door de wederpartij niet of onvoldoen-de weersproken, de volgende feiten vast.
2.1. Belanghebbende heeft in 1994 zijn moeder met automatische maandelijkse betalingen van fl. 260,-- financieel ondersteund. Daarmee was in dat jaar in totaal fl. 3.120,-- (12 x fl. 260,-- gemoeid). Belanghebbendes moeder genoot in 1994 alleen een AOW-pensioen. Andere inkomsten had zij niet. Belanghebbendes moeder beschikte niet over een noemenswaardig vermogen.
2.2. In 1994 bedroeg het totale AOW-pensioen (inclusief vakantie-uitkering) van een ongehuwde netto fl. 15.862,90 (uitgaande van tariefgroep 2). Dit komt neer op een maandelijks netto-bedrag van gemiddeld fl. 1.321,90.
2.3. Belanghebbendes moeder, inmiddels overleden, is geboren op 25 oktober 1920. Zij werd in 1994 derhalve 74 jaar. Zij was al sedert 1969 weduwe. Zij was een alleenstaande, zelfstandig wonende vrouw. Belanghebbendes moeder had 5 kinderen en 7 kleinkinderen. Van de kinderen woonden er drie in Roermond, een in Harlingen en een in Nieuwerkerk a/d IJssel. Belanghebbendes moeder was hulpbehoevend in verband met een heupprothese. Zij nam niet deel aan het verenigingsleven.
2.4. De maandelijks terugkerende uitgaven voor belanghebbendes moeder bestonden ondermeer uit huurkosten, energiekosten, kosten centrale antenne, kosten telefoon, ziekenfondspremie, verzekeringspremie, gemeentelijke belastingen, kosten pedicure en kosten kapper. Jaarlijks terugkerende uitgaven bestonden ondermeer uit de omroepbijdrage, premie brandverzekering, premie wettelijke aansprakelijkheidsverzekering en zuiveringsschapslasten. Belanghebbendes moeder had voorts kosten van eten, drinken en kleding, kosten van onderhoud aan inboedel en woning (waaronder kosten van vervanging van elektrische apparaten), kosten van schoonmaak-, toilet- en sanitaire artikelen en kosten in verband met het bij haar thuis ontvangen van kinderen en kleinkinderen. Verder moest belanghebbendes moeder ook reiskosten maken om haar kinderen in Harlingen en Nieuwerkerk a/d Ijssel te kunnen bezoeken.
2.5. Belanghebbende genoot in 1994 een persoonlijk inkomen van fl. 175.696,--. In verband met de omstandigheid dat hij een AOW-pensioen voor zijn moeder te weinig vond om van te leven, is hij tot de financiële ondersteuning als voormeld overgegaan.
2.6. In zijn aangifte inkomstenbelasting voor het jaar 1994 heeft belanghebbende ter zake van voormelde financiële ondersteuning, na aftrek van het in artikel 46, lid 1, van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 vermelde drempelbedrag van fl. 800,--, fl. 2.320,-- buitengewone lasten in aanmerking genomen. De Inspecteur heeft dat bedrag niet in aftrek toegelaten.
3. Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen
3.1. Tussen partijen is in geschil het antwoord op de vraag of de in 2.6 vermelde correctie terecht is aangebracht. Belanghebbende beantwoordt die vraag ontkennend. De Inspecteur beantwoordt die vraag bevestigend.
3.2. Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken. Zij hebben daaraan ter zitting geen argumenten toegevoegd.
3.3. Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de
be-streden uitspraak en vermindering van de aanslag tot een naar een belastbaar inkomen van fl. 117.502,--. De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de bestreden uitspraak.
4. Overwegingen omtrent het geschil
4.1. Bij het in 2.2 vermelde AOW-pensioen voor het jaar 1994 gaat het om het pensioen voor een ongehuwde, zoals belanghebbende moeder. Dat pensioen is op belanghebbendes moeder, in 1994 de leeftijd van 74 jaar bereikend en sedert 1969 weduwe, van toepassing. Het Hof gaat er derhalve van uit dat het AOW-pensioen van belanghebbendes moeder in 1994 in totaal netto fl. 15.862,90 bedroeg (inclusief de vakantie-uitkering). Dit komt neer op een maandelijks netto-bedrag van gemiddeld fl. 1.321,90.
4.2. Belanghebbendes moeder heeft in een opstelling de maandelijks terugkerende uitgaven becijferd op een totaalbedrag van fl. 627,90. Dat bedrag bestaat uit fl. 339,02 aan huur,
fl. 73,25 aan energiekosten en kosten centrale antenne,
fl. 59,63 aan ziekenfondspremies, fl. 62,55 aan telefoon,
fl. 15,95 aan Zilveren Kruis, fl. 30,-- aan gemeentelijke belastingen (fl. 310,80 per jaar), fl. 22,50 aan pedicure en
fl. 25,-- aan de kapper. Aan uitgaven per jaar heeft zij in die opstelling fl. 188,-- aan omroepbijdrage, fl. 95,85 aan premie brandverzekering, fl. 61,79 aan premie wettelijke aansprakelijkheidsverzekering en fl. 83,90 aan zuiveringschaplasten vermeld. Die uitgaven per jaar komen neer op een bedrag van [(fl. 188,-- + fl. 95,85 + fl. 61,79 + fl. 83,90) : 12 =] fl. 35,79 gemiddeld per maand. Vorenstaande cijfers gecombineerd komt dat neer op een bedrag van fl. 627,90 + fl. 35,79 = fl. 663,69 per maand (gemiddeld).
4.3. Belanghebbende heeft in een "financieel overzicht" een totaalbedrag aan bestedingen van zijn moeder (op jaarbasis) becijferd van fl. 8.064,--, exclusief de uitgaven aan eten, drinken en kleding, de uitgaven aan onderhoud inboedel en woning (waaronder vervanging elektrische apparaten), de uitgaven aan schoonmaak-, toilet- en sanitaire artikelen en aan uitgaven in verband met het bij haar thuis ontvangen van kinderen en kleinkinderen. De opgave van bestedingen vermeldt achtereenvolgens fl. 4.040,-- aan huur, fl. 880,-- aan energiekosten en kosten centrale antenne, fl. 351,-- aan gemeentelijke belastingen, fl. 728,-- aan ziekenfondspremies, fl. 368,-- aan verzekeringen, fl. 743,-- aan contributies, abonnementen, omroepbijdrage, waterzuiveringsschap en waterschap, fl. 384,-- aan telefoon, fl. 270,-- aan pedicure en fl. 300,-- aan de kapper. Vorenstaande komt neer op een bedrag van (fl. 8.064,-- : 12 =) fl. 672,-- per maand (gemiddeld).
4.4. De resultaten van de becijferingen van belanghebbendes moeder en van belanghebbende, als weergegeven in 4.2 respectievelijk 4.3, komen vrijwel op hetzelfde neer. Het Hof gaat verder uit van de becijfering van belanghebbende in voormeld overzicht. In dat overzicht heeft belanghebbende voorts bedragen (op jaarbasis) vermeld van fl. 780,-- aan uitgaven in verband met hulp in de huishouding en kleine betalingen aan kleinkinderen in verband met boodschappen en hulp, van fl. 640,-- aan geschenken (Sint Nikolaas en verjaardagen van de 5 kinderen, 4 aangetrouwde kinderen en 7 kleinkinderen van belanghebbendes moeder) en van fl. 600-- aan kosten openbaar vervoer (waaronder het reizen naar de kinderen van belanghebbendes moeder in Harlingen en Nieuwerkerk a/d IJssel). Die nader vermelde bedragen komen neer op een bedrag van [(fl. 780,-- + fl. 640,-- + fl. 600,--) : 12 =] fl. 168,-- per maand (gemiddeld). Tezamen met het in 2.2 berekende gemiddelde maandbedrag van fl. 672,-- komt dat neer op een totaal gemiddeld maandbedrag van (fl. 672,-- + fl. 168,-- =) fl. 840,--. De Inspecteur, die ter zitting heeft aangevoerd dat voormeld overzicht van belanghebbende enigszins afwijkt van een eerdere verklaring van belanghebbendes moeder, heeft een bedrag in de orde van die grootte niet betwist als in 1994 gemiddeld per maand te zijn uitgegeven, exclusief de kosten van eten, drinken, kleding etc., een en ander als in 4.3 aangegeven.
4.5. Het AOW-pensioen (inclusief vakantie-uitkering) van belanghebbendes moeder bedroeg in 1994 netto gemiddeld
fl. 1.321,90 per maand. Na aftrek van het hiervoor berekende (gemiddelde) maandbedrag van fl. 840,-- resteerde voor belanghebbendes moeder een bedrag van
(fl. 1.321,90 - fl. 840,-- =) fl. 481,90 gemiddeld per maand te besteden aan kosten van eten, drinken en kleding, kosten van onderhoud aan inboedel en woning (waaronder kosten van vervanging van elektrische apparaten), kosten van schoonmaak-, toilet- en sanitaire artikelen en kosten in verband met het bij haar thuis ontvangen van kinderen en kleinkinderen.
4.6. De plaats in de samenleving van belanghebbendes moeder is omschreven in 2.3 en in de weergave van haar inkomens- en vermogenspositie. Die plaats in de samenleving impliceerde dat belanghebbendes moeder voor hulp en haar sociale contacten aangewezen was op haar kinderen en kleinkinderen. De behoefte van belanghebbendes moeder aan een regelmatig contact met haar kinderen en kleinkinderen moet, zeker in haar situatie, als een eerste levensbehoefte worden aangemerkt. Daarbij hoorde dat belanghebbendes moeder er verzorgd uit wilde zien en dat zij ook regelmatig reiskosten moest maken om haar kinderen in Harlingen en Nieuwerkerk a/d IJssel te bezoeken.
4.7. Gelet op het vorenstaande, in onderlinge samenhang bezien, was de door belanghebbende maandelijks verstrekte ondersteuning van fl. 260,-- noodzakelijk om zijn moeder in staat te stellen een redelijk bestaan te leiden overeenkomstig haar plaats in de samenleving. Anders dan de Inspecteur van oordeel is die in dat verband alleen heeft aangevoerd dat belanghebbendes moeder voldoende inkomen had om in haar levensbehoeften te voorzien, kon belanghebbende zich redelijkerwijs gedrongen voelen om zijn moeder met een maandelijks bedrag van fl. 260,-- te ondersteunen. Het Hof neemt hierbij mede in aanmerking dat belanghebbende in 1994 een persoonlijk inkomen genoot van
fl. 175.696,--.
4.8. Het gelijk is aan de zijde van belanghebbende. Voor dat geval is niet in geschil dat de aanslag moet worden verminderd tot een naar een belastbaar inkomen van fl. 115.202,--.
Proceskosten
Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 5a van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken.
5. Beslissing
Het Hof vernietigt de bestreden uitspraak, vermindert de aanslag tot een naar een belastbaar inkomen van fl. 115.202,--, gelast de Inspecteur aan belanghebbende het door deze gestorte griffierecht ten bedrage van fl. 80,-- te vergoeden, veroordeelt de Inspecteur in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van fl. 710,-- en wijst de Staat der Nederlanden aan als de rechtspersoon die de kosten moet vergoeden.
Aldus vastgesteld op 4 april 2000 door G.J. van Muijen, lid van voormelde Kamer, in tegenwoordigheid van P.H.A. Calis, waarne-mend-grif-fier, en op die datum in het openbaar uitgesproken.
Aangetekend in afschrift aan partijen verzonden op: 4 april 2000
Het aanwenden van een rechtsmiddel:
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. Het instellen van beroep in cassatie geschiedt door het indienen van een
beroepschrift bij dit gerechtshof (Postadres: Postbus 70583, 5201 CZ
's-Hertogenbosch).
2. Bij het beroepschrift wordt een afschrift van de bestreden uitspraak overgelegd.
3. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep is een griffierecht verschuldigd.
Na het instellen van beroep ontvangt U een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. Indien U na een mondelinge uitspraak griffierecht hebt betaald ter verkrijging van de vervangende schriftelijke uitspraak van het gerechtshof, komt dit in mindering op het griffierecht dat is verschuldigd voor het indienen van beroep in cassatie.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.