Home

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 05-06-2000, AA6252, 98/01098

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 05-06-2000, AA6252, 98/01098

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Datum uitspraak
5 juni 2000
Datum publicatie
4 juli 2001
Annotator
ECLI
ECLI:NL:GHSHE:2000:AA6252
Zaaknummer
98/01098

Inhoudsindicatie

-

Uitspraak

BELASTINGKAMER

Nr. 98/1098

HET GERECHTSHOF TE 's-HERTOGENBOSCH

U I T S P R A A K

Uitspraak van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch, vijfde enkelvoudige Belastingkamer, op het beroep van X, wonende te Y (België), tegen de uitspraak van het hoofd van de eenheid particulieren/ondernemingen buitenland te P van de rijksbelastingdienst (hierna: de Inspecteur) op het bezwaarschrift van belanghebbende tegen na te melden, als premie volksverzekeringen ingehouden bedrag.

1. Ontstaan en loop van het geding

1.1. Aan belanghebbende is op een door hem over de maand januari 1998 genoten salaris een bedrag van fl. xy als loonheffing ingehouden, bestaande uit fl. x aan loonbelasting en fl. y aan premie volksverzekeringen. Belanghebbende heeft tegen het bedrag van fl. y dat als premie volksverzekeringen is ingehouden, een bezwaarschrift ingediend. Bij de bestreden uitspraak heeft de Inspecteur belanghebbendes bezwaar afgewezen.

1.2. Belanghebbende is van bovenvermelde uitspraak in beroep gekomen bij het Hof. De Inspecteur heeft het beroep bij vertoogschrift bestreden.

1.3. De mondelinge behandeling van het beroep heeft plaatsgehad in raadkamer ter zitting van het Hof van 24 november 1999, gehouden te Maastricht. Daar zijn toen verschenen en gehoord belanghebbende, vergezeld van zijn echtgenote, en de Inspecteur. Belanghebbende heeft ter zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan de weder-partij en aan het Hof. De inhoud van die pleitnota moet als hier ingelast worden aangemerkt. Buiten bezwaar van de wederpartij heeft belanghebbende bij zijn pleitnota één bijlage overgelegd.

1.4. Het Hof heeft op 8 december 1999 mondeling uitspraak gedaan, met betrekking tot welke uitspraak op 21 december 1999 afschriften van het proces-verbaal aangetekend aan partijen zijn verzonden.

1.5. Belanghebbende heeft bij brief van 11 januari 2000, bij het Hof op diezelfde dag binnengekomen, het Hof verzocht de mondelinge uitspraak te vervangen door een schriftelijke.

2. Vaststaande feiten

Het Hof stelt op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting, als tussen partijen niet in geschil dan wel door een der partijen gesteld en door de wederpartij niet of onvoldoen-de weersproken, de volgende feiten vast.

2.1. Belanghebbende was voorheen als ambtenaar in dienstbetrekking werkzaam bij het Ubedrijf van de gemeente Z. Als gevolg van een reorganisatie, waarbij het Ubedrijf opging in het Qbedrijf Z, kwam de functie van belanghebbende te vervallen. Herplaatsing van belanghebbende bij de gemeente Z bleek niet mogelijk.

2.2. Belanghebbende en een plaatsingscommissie die daarover ging, kwamen een afvloeiingsregeling overeen. Die bestond hierin dat belanghebbende van 14 november 1996 tot 1 maart 2000 met buitengewoon verlof ging. Gedurende dat verlof zou belanghebbende niet worden uitgeroepen om werkzaamheden te verrichten. Zijn dienstbetrekking bleef formeel wel bestaan, met behoud van salaris. Tegen het einde van die periode zou aan belanghebbende op eigen verzoek ontslag worden verleend, waarbij de dienstbetrekking aansluitend aan het einde van de periode een einde zou nemen. Vanaf dat tijdstip zou belanghebbende gebruik maken van de zogenoemde FPU-regeling (Flexibel Pensioen en Uittreden).

2.3. Belanghebbende is met ingang van 1 mei 1997 met zijn echtgenote in België gaan wonen. Op zijn salaris over de maand januari 1998, dat bruto fl. z,00 (exclusief overhevelingstoeslag) bedroeg, heeft het Qbedrijf Z een bedrag van fl. xy als loonheffing ingehouden, bestaande uit fl. x aan loonbelasting en fl. y aan premie volksverzekeringen.

3. Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen

3.1. Tussen partijen is in geschil of op belanghebbendes salaris over de maand januari 1998 terecht fl. y aan premie volksverzekeringen is ingehouden. Belanghebbende beantwoordt die vraag ontkennend. De Inspecteur beantwoordt die vraag bevestigend.

3.2. Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken. Zij hebben daaraan ter zitting geen argumenten toegevoegd.

3.3. Belanghebbende concludeert, naar het Hof begrijpt tot vernietiging van de bestreden uitspraak en teruggaaf van voormelde, over de maand januari 1998 ingehouden en afgedragen premie volksverzekeringen ad fl. y. De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de bestreden uitspraak.

4. Overwegingen omtrent het geschil

4.1. De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 24 september 1997

(nr. 32 591), ondermeer gepubliceerd in BNB 1997/389, in een met de zaak van belanghebbende vergelijkbare zaak overwogen dat voor de vraag of of sprake is van een publiekrechtelijke dienstbetrekking in de zin van artikel 2, lid 2, van de Wet op de inkomstenbelasting 1964, niet doorslaggevend is of is voldaan aan de voor een burgerrechtelijke arbeidsovereenkomst geldende criteria, doch alleen of sprake is van een ambtelijke aanstelling. In die zaak heeft de Hoge Raad vervolgens geoordeeld dat sprake was van een ambtelijke aanstelling, "ook gedurende de periode van het buitengewone verlof", en in verband daarmee beslist dat de betreffende belanghebbende in de periode van het buitengewone verlof geacht moest worden in Nederland te hebben gewoond.

4.2. Evenals de belanghebbende in de zaak waarin de Hoge Raad heeft beslist, was bij belanghebbende sprake van een ambtelijke aanstelling bij een Nederlandse publiekrechtelijke rechtspersoon, was aan belanghebbende buitengewoon verlof verleend waarbij niet meer behoefde te worden gewerkt en was belanghebbende in België gaan wonen.

4.3. Gelet op het vorenstaande moet belanghebbende in de gehele periode van het buitengewone verlof geacht worden in Nederland te hebben gewoond, c.q. te wonen. Dit leidt er toe dat hij in die periode in Nederland verzekerd was c.q. is. Op het salaris over de maand januari 1998, toen belanghebbende al in België woonde, zijn derhalve terecht premies volksverzekeringen, tot een totaalbedrag van fl. y, ingehouden. Het gelijk is aan de zijde van de Inspecteur. Voor dat geval is niet in geschil dat de bestreden uitspraak moet worden bevestigd.

Proceskosten

Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 5a van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken.

5. Beslissing

Het Hof bevestigt de bestreden uitspraak.

Aldus vastgesteld op 5 juni 2000 door P.J.M. Bongaarts, lid van voormelde Kamer, in tegenwoordigheid van P.H.A. Calis, waarnemend-griffier, en op die datum in het openbaar uitgesproken.

Aangetekend in afschrift aan partijen verzonden op 5 juni 2000.

Het aanwenden van een rechtsmiddel:

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1. Het instellen van beroep in cassatie geschiedt door het indienen van een beroepschrift bij dit gerechtshof (Postadres: Postbus 70583, 5201 CZ 's-Hertogenbosch).

2. Bij het beroepschrift wordt een afschrift van de bestreden uitspraak overgelegd.

3. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. de dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;

d. de gronden van het beroep in cassatie.

Voor het instellen van beroep is een griffierecht verschuldigd.

Na het instellen van beroep ontvangt U een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. Indien U na een mondelinge uitspraak griffierecht hebt betaald ter verkrijging van de vervangende schriftelijke uitspraak van het gerechtshof, komt dit in mindering op het griffierecht dat is verschuldigd voor het indienen van beroep in cassatie.

In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.