Home

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 22-06-2000, AA6413, 97/00660

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 22-06-2000, AA6413, 97/00660

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Datum uitspraak
22 juni 2000
Datum publicatie
4 juli 2001
Annotator
ECLI
ECLI:NL:GHSHE:2000:AA6413
Zaaknummer
97/00660

Inhoudsindicatie

-

Uitspraak

BELASTINGKAMER

Nr. 97/0660

HET GERECHTSHOF TE 's-HERTOGENBOSCH

U I T S P R A A K

Uitspraak van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch, derde meervoudige Belastingkamer, op het beroep van P te T tegen de uitspraak van het hoofd van de eenheid Particulieren/Ondernemingen te B van de rijksbelastingdienst op het bezwaarschrift betreffende de hem opgelegde aanslag in de inkomstenbelasting voor het jaar 1992.

1. Ontstaan en loop van het geding

De aanslag is berekend naar een belastbaar inkomen van ƒ 100.000,--.

Na bezwaar heeft het Hoofd van voornoemde eenheid de aanslag bij de bestreden uitspraak verminderd tot een naar een belastbaar inkomen van ƒ 99.000,--.

Belanghebbende is van deze uitspraak in beroep gekomen bij het Hof.

Het hoofd van de eenheid Ondernemingen te Tilburg van de rijksbelastingdienst, thans de bevoegde Inspecteur (hierna te noemen: de Inspecteur), heeft een vertoogschrift ingediend.

De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad in raadkamer ter zitting van het Hof van 1 maart 2000 te 's-Hertogenbosch. Aldaar zijn verschenen en gehoord, de heer drs. I, verbonden aan X belastingadviseurs te Y, als gemachtigde van belanghebbende, alsmede de heer drs. H, namens de Inspecteur, bijgestaan door de heer W.

Belanghebbende heeft ter zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan het Hof en aan de wederpartij. De inhoud van deze pleitnota's moet als hier ingelast worden aangemerkt.

2. Feiten

Het Hof stelt op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting, als tussen partijen niet in geschil dan wel door een der partijen gesteld en door de wederpartij niet of onvoldoende weersproken, de volgende feiten vast.

2.1. Belanghebbende, geboren in 1944, drijft te zamen met zijn echtgenote in maatschapsverband een agrarische onderneming. Belanghebbende en zijn echtgenote zijn in gemeenschap van goederen gehuwd.

2.2. In het onderhavige jaar hebben belanghebbende en zijn echtgenote in het kader van een minnelijke verkoop ter voorkoming van onteigening de bedrijfslocatie, bestaande uit grond en gebouwen, verkocht aan de gemeente T voor een bedrag van f 3.000.000,--.

2.3. De verkoopprijs is als volgt samengesteld:

Pachtbeëindigingsvergoeding/vergoeding

duurdere grond f 413.000

Grond (inclusief ondergrond van woning en

bedrijfsgebouwen) f 1.095.000

Bedrijfsgebouwen f 650.000

Woning f 250.000

Vermogensschadevergoeding f 2.408.000

Overige schadevergoedingen f 592.000

Totale verkoopprijs f 3.000.000

2.4. Eveneens in 1992 hebben belanghebbende en zijn echtgenote hun onderneming verplaatst naar een nieuw aangekochte bedrijfslocatie. De aankoopprijs voor deze nieuwe bedrijfslocatie bedroeg in totaal f 2.150.000,--.

2.5. Deze aankoopprijs is als volgt samengesteld:

Grond (inclusief ondergrond van gebouwen) f 1.250.000

Bedrijfsgebouwen f 600.000

Woning f 300.000

2.6. De nieuw verworven grond, bedrijfsgebouwen en woning vervullen in de onderneming dezelfde economische functie als achtereenvolgens de vervreemde grond, bedrijfsgebouwen en woning.

3. Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen

3.1. Tussen partijen is in geschil de toepassing van de resolutie van 25 augustus 1992, nr. DB 92/3157, BNB 1992/313, inzake de toepassing van de vervangingsreserve en de ruilarresten bij overheidsingrijpen (verder: de Resolutie).

De Inspecteur stelt zich op het standpunt dat de vervangingsreserve ter zake van een vervreemd bedrijfsmiddel moet worden afgeboekt van de bedrijfsmiddelen die functioneel en economisch een vergelijkbare plaats innemen in de onderneming en dat alleen het restant naar willekeur van de boekwaarde van andere bedrijfsmiddelen mag worden afgeboekt.

Belanghebbende bepleit daarentegen dat zij bij toepassing van de resolutie naar willekeur de vervangingsreserve mag afboeken van de kostprijs van nieuwe bedrijfsmiddelen.

3.2. Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken. Zij hebben daaraan ter zitting geen argumenten toegevoegd.

3.3. Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de bestreden uitspraak en vermindering van de aanslag tot een naar een belastbaar inkomen van ƒ 94.000,--.

De Inspecteur concludeert tot bevestiging van zijn uitspraak.

4. Overwegingen omtrent het geschil

4.1. Niet in geschil is dat sprake is van vervreemding van bedrijfsmiddelen ten gevolge van overheidsingrijpen in de zin van onderdeel 3 van de Resolutie. In dit onderdeel van de Resolutie wordt voor dat geval goedgekeurd (voor zover hier van belang) dat de boekwinst wordt afgeboekt op de kostprijs van het vervangende bedrijfsmiddel ook indien sprake is van een bedrijfsmiddel dat niet eenzelfde economische functie vervult als het vervangende bedrijfsmiddel.

4.2. Blijkens het vermelde in onderdeel 1 (inleiding) van de Resolutie strekt deze ertoe om op basis van de hardheidsclausule goed te keuren dat in geval van een door overheidsingrijpen veroorzaakte dwangpositie ook gebruik kan worden gemaakt van de vervangingsreserve en de ruilarresten als niet aan alle voorwaarden daartoe is voldaan.

4.3. Gelet op deze strekking van de Resolutie kan de daarin goedgekeurde uitbreiding van de toepassing van de vervangingsreserve eerst aan de orde komen indien en voor zover een reguliere toepassing van de vervangingsreserve niet mogelijk is.

4.4. Nu niet in geschil is dat belanghebbende de verkochte bedrijfsmiddelen heeft vervangen door bedrijfsmiddelen die in zijn onderneming eenzelfde economische functie vervullen, moet overeenkomstig de reguliere toepassing van de vervangingsreserve de ter zake van elk vervreemde bedrijfsmiddel gerealiseerde boekwinst eerst worden afgeboekt op het vervangende bedrijfsmiddel met in economisch opzicht dezelfde functie. Eerst indien en voor zover de boekwinst de kostprijs van het vervangende bedrijfsmiddel overtreft kan het overschot op grond van de Resolutie worden afgeboekt van de kostprijs van een ander nieuw bedrijfsmiddel.

4.5. Het voorgaande brengt mee dat het gelijk aan de zijde van de Inspecteur is. Voor dat geval is niet in geschil dat diens uitspraak moet worden bevestigd.

5. Proceskosten

Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 5a van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken

6. Beslissing

Het Hof bevestigt de bestreden uitspraak.

Aldus vastgesteld op 22 juni 2000 door A.J. van Soest, voorzitter, P.J.M. Bongaarts en R.J. Koopman, in tegenwoordigheid van D.G. Moll van Charante, waarnemend-griffier, en op die dag in het openbaar uitgesproken.

Aangetekend in afschrift aan partijen verzonden

op: 22 juni 2000

Het aanwenden van een rechtsmiddel:

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1. Het instellen van beroep in cassatie geschiedt door het indienen van een

beroepschrift bij dit gerechtshof (Postadres: Postbus 70583, 5201 CZ

's-Hertogenbosch).

2. Bij het beroepschrift wordt een afschrift van de bestreden uitspraak

overgelegd.

3. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. de dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie

is gericht;

d. de gronden van het beroep in cassatie.

Voor het instellen van beroep in cassatie is een griffierecht verschuldigd.

Na het instellen van beroep ontvangt U een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. Indien U na een mondelinge uitspraak griffierecht hebt betaald ter verkrijging van de vervangende schriftelijke uitspraak van het gerechtshof, komt dit in mindering op het griffierecht dat is verschuldigd voor het indienen van beroep in cassatie.

In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.