Home

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 05-07-2000, AA6501, 97/21489

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 05-07-2000, AA6501, 97/21489

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Datum uitspraak
5 juli 2000
Datum publicatie
4 juli 2001
Annotator
ECLI
ECLI:NL:GHSHE:2000:AA6501
Zaaknummer
97/21489

Inhoudsindicatie

-

Uitspraak

BELASTINGKAMER

Nr. 97/21489

HET GERECHTSHOF TE 's-HERTOGENBOSCH

U I T S P R A A K

Uitspraak van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch, achtste enkelvoudige Belastingkamer, op het beroep van H te O tegen de uitspraak van het hoofd van de eenheid douane te Q van de rijksbelastingdienst (hierna: de Inspecteur), op het bezwaarschrift betreffende de beschikking van de Inspecteur van 8 juli 1997, inzake vrijstelling van belasting van personenauto's en motorrijwielen (hierna: BPM).

1. Ontstaan en loop van het geding

1.1. Bij de vorenvermelde beschikking is een verzoek van

belanghebbende hem op de voet van artikel 2 van het Uitvoeringsbesluit BPM 1992 voorwaardelijke vrijstelling van BPM te verlenen, afgewezen; het tijdig door belanghebbende gemaakte bezwaar is bij de bestreden uitspraak afgewezen.

Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij het Hof.

De Inspecteur heeft een vertoogschrift ingediend.

Belanghebbende heeft bij conclusie van repliek op het vertoogschrift gereageerd. De Inspecteur heeft een conclusie van dupliek ingezonden.

1.2. De zaak is behandeld in raadkamer ter zitting van het Hof van 9 juni 2000 te 's-Hertogenbosch. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord belanghebbende, alsmede, namens de Inspecteur, drs E en drs S. Tevens is verschenen F, ambtenaar van de douanepost T, die op verzoek van het Hof bij de aanvang van de mondelinge behandeling de zaal heeft verlaten.

De Inspecteur heeft op 11 mei 2000 een pleitnota aan het Hof gezonden; de griffier heeft belanghebbende een kopie daarvan doen toekomen.

Belanghebbende heeft ter zitting een pleitnota overgelegd en

exemplaren daarvan overgelegd aan het Hof en aan de wederpartij. De inhoud van deze pleitnota moet als hier ingelast worden aangemerkt.

2. Vaststaande feiten

Het Hof stelt op grond van de stukken en het verhandelde ter

zitting, als tussen partijen niet in geschil dan wel door een der partijen gesteld en door de wederpartij niet of onvoldoende weersproken, de volgende feiten vast.

2.1. Belanghebbende woont in Nederland; hij verricht als "vertegenwoordiger" van het in Duitsland gevestigde bedrijf

R GmbH & Co. (hierna: R) werkzaamheden in Duitsland, België, Luxemburg en Nederland.

Belanghebbende is uitsluitend werkzaam voor R; de van dit bedrijf als provisie en wegens "adviseringen" ontvangen bedragen heeft hij op zijn aangifte inkomstenbelasting over 1997 aangegeven als winst uit onderneming.

2.2. Op 10 juni 1997 heeft belanghebbende op de douanepost T een onderhoud gehad met de ambtenaar F.

Gedagtekend 22 juni 1997 heeft belanghebbende bij genoemde douanepost het sub 1.1 bedoelde verzoek om vrijstelling ingediend.

2.3. Op grond van een overeenkomst gedagtekend 27 juni 1997 heeft R een Ford Mondeo GLX 2.01 geleast en aan belanghebbende ter beschikking gesteld ten behoeve van het verrichten van zijn werkzaamheden.

Alle met de auto samenhangende kosten komen voor rekening van belanghebbende; voorzover deze kosten aanvankelijk aan R

in rekening zijn gebracht, worden zij door dit bedrijf in mindering gebracht op de aan belanghebbende toekomende provisie.

2.4. Tot de gedingstukken behoort een brief van F, gedagtekend 21 augustus 1997, waarin onder meer is vermeld:

(_)"Uit zijn reactie heb ik begrepen dat hij duidelijk rekening hield met een afwijzing. Er is nimmer sprake geweest van een toezegging.

Na bestudering van de onderliggende stukken (buiten aanwezigheid van H) had ik, ondanks enige twijfel over de verhouding tussen beide partijen, reeds besloten positief te beslissen op de vergunningaanvraag, mits de ontbrekende bescheiden (Lease-contract en Fahrzeugschein) zouden worden overgelegd. H is hiervan niet in kennis gesteld !

(_) Nogmaals wijs ik erop dat ik belanghebbende heb getracht duidelijk te maken dat ik bereid ben te zoeken naar een voor beide partijen acceptabele oplossing. Dat dit wordt aangemerkt als opgewekt vertrouwen is heel spijtig".

3. Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen

3.1. In geschil is het antwoord op de vraag of belanghebbende

aan uitlatingen van meergenoemde ambtenaar F, gedaan tijdens het onderhoud op 10 juni 1997, het vertrouwen heeft mogen ontlenen dat hij aanspraak heeft op de vrijstelling, bedoeld in artikel 2 van het Uitvoeringsbesluit BPM 1992.

Belanghebbende beantwoordt die vraag bevestigend, de Inspecteur ontkennend.

3.2. Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die

door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken.

Belanghebbende heeft daaraan ter zitting nog toegevoegd dat hij er geen behoefte aan heeft dat getuigen onder ede worden gehoord, doch dat hij aan F de volgende vraag zou willen stellen:

"Waarom hebt u, nadat u eerst overwoog (zie uw verklaring) de gevraagde toestemming te verlenen, u bent daarop teruggekomen,

mij niet uitgenodigd voor nadere informatie ?".

Het Hof heeft daarop F binnengeroepen en die vraag aan hem voorgelegd.

F heeft op die vraag geantwoord dat hij voor nadere informatie geen aanleiding zag, omdat hij op grond van de hem ter beschikking staande stukken de vergunning moest weigeren.

3.3. Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de bestreden uitspraak en de in de aanhef genoemde beschikking,

en tot verlening van de vrijstelling, bedoeld in artikel 2 van het Uitvoeringsbesluit BPM 1992.

De Inspecteur concludeert tot bevestiging van zijn uitspraak.

4. Beoordeling van het geschil

4.1. Tussen partijen is niet in geschil dat belanghebbende bij strikte wetstoepassing geen aanspraak kan maken op vrijstelling van BPM, noch op grond van artikel 2, noch op grond van artikel 3 van het Uitvoeringsbesluit BPM.

4.2. Belanghebbende stelt echter dat de vrijstelling van artikel 2 van het Uitvoeringsbesluit BPM hem niettemin dient te worden verleend, aangezien hij aan uitlatingen van de douaneambtenaar F, gedaan tijdens een onderhoud op 10 juni 1997, het vertrouwen heeft mogen ontlenen dat hij daarvoor in aanmerking komt. Nu de Inspecteur betwist dat dergelijke uitlatingen zijn gedaan, ligt het op de weg van belanghebbende zijn stelling waar te maken.

4.3. Het Hof acht belanghebbende in het bewijs van zijn stelling niet geslaagd. Het acht veeleer aannemelijk dat, gelijk in de sub 2.4 genoemde brief is gesteld, de ambtenaar F de indruk had dat belanghebbende voor vrijstelling in aanmerking zou kunnen komen, doch dat hij - in afwachting van de gevraagde overlegging van het "leasecontract" - zulks niet tegenover belanghebbende heeft uitgesproken.

De omstandigheid dat de ambtenaar het onderhoud heeft afgerond met de woorden "we komen er wel uit" of woorden van gelijke strekking, noch het antwoord dat hij op de sub 3.2

weergegeven vraag heeft gegeven, kunnen tot een ander oordeel leiden.

4.4. Ten overvloede merkt het Hof nog het volgende op.

Ook indien er - veronderstellenderwijs - van zou worden uitgegaan dat meergenoemde ambtenaar wel een toezegging

of inlichting als door belanghebbende gesteld heeft gedaan of gegeven, zou de Inspecteur niet daaraan gebonden kunnen worden geacht.

De omstandigheid dat in het op 23 juni 1997 door belanghebbende ingeleverde "Formulier B" ("werkgeversverklaring") staat vermeld dat de met de aan hem ter beschikking te stellen personenauto samenhangende kosten "Geheel, zonder onderscheid, zowel zakelijk als privé" voor rekening van R komen, terwijl in de overeenkomst van 27 juni 1997 die op 2 juli 1997 bij de douanepost T is ingeleverd, de werkelijke gang van zaken is vermeld, te weten dat alle kosten door belanghebbende worden gedragen, doet gerede twijfel rijzen aan de juistheid en de volledigheid van de tijdens het onderhoud op 10 juni 1997 door belanghebbende verstrekte gegevens. Op basis van onjuiste of onvolledige gegevens gedane uitlatingen - ongeacht of sprake is van inlichtingen of toezeggingen - binden de belastingadministratie niet (HR 26 september 1979, BNB 1979/311).

4.5. Uit al het vorenoverwogene volgt dat het gelijk aan de Inspecteur is. De bestreden uitspraak dient derhalve te worden bevestigd.

5. Proceskosten

Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 5a van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken.

6. Beslissing

Het Hof bevestigt de bestreden uitspraak.

Aldus vastgesteld op 5 juli 2000 door mr A. Bijlsma, lid van voormelde Kamer, in tegenwoordigheid van mr C.A.F.M. Stassen, waarnemend- griffier, en op die datum in het openbaar uitgesproken.

Aangetekend aan partijen verzonden op: 5 juli 2000