Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 06-06-2000, AA6502, 98/01317
Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 06-06-2000, AA6502, 98/01317
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof 's-Hertogenbosch
- Datum uitspraak
- 6 juni 2000
- Datum publicatie
- 4 juli 2001
- Annotator
- ECLI
- ECLI:NL:GHSHE:2000:AA6502
- Zaaknummer
- 98/01317
Inhoudsindicatie
-
Uitspraak
BK 98/01317
HET GERECHTSHOF TE 's-HERTOGENBOSCH
PROCES-VERBAAL MONDELINGE UITSPRAAK
Uitspraak van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch, tweede enkelvoudige Belastingkamer, op het beroep van de heer B te R, België, (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het Hoofd van de eenheid ondernemingen te T van de rijksbelastingdienst (hierna: de Inspecteur) op zijn bezwaarschrift betreffende de hem voor het jaar 1994 opgelegde aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen.
De mondelinge behandeling
De mondelinge behandeling van de zaak heeft met gesloten deuren plaatsgevonden ter zitting van het Hof van 23 mei 2000 te 's-Hertogenbosch. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord de heer J, verbonden aan S, belastingadviseurs b.v. te R, als gemachtigde van belanghebbende, tot bijstand vergezeld van de heer C, alsmede, namens de Inspecteur, de heer mr. L , verbonden aan de hiervoor genoemde eenheid van de rijksbelastingdienst.
Na behandeling van de zaak heeft het Hof heden, 6 juni 2000, de volgende mondelinge uitspraak gedaan.
De beslissing
Het Hof bevestigt de bestreden uitspraak.
De gronden
1. Op basis van de stukken van het geding en de deels daarvan afwijkende verklaringen van partijen ter zitting staat tussen hen het volgende vast
Belanghebbende, geboren in 1942, woont sinds eind 1992 in België. Hij heeft de Nederlandse nationaliteit. Gedurende het gehele jaar 1994 verrichtte hij regelmatig werkzaamheden in Nederland als directeur van B Holding B.V.. Van deze B.V. is hij enig aandeelhouder. In 1994 ontving hij van deze vennootschap een salaris van
ƒ 211.333,=, waarop loonbelasting is ingehouden. Op grond van hetgeen belanghebbende ter zitting heeft verklaard, acht het Hof aannemelijk dat hij in het jaar 1994 voor deze B.V. tevens met regelmaat werkzaamheden verrichtte in België. Daarnaast werkte hij gedurende het gehele jaar 1994 regelmatig in België als directeur van de aldaar gevestigde vennootschap H BVBA. Ook van deze vennootschap is hij enig aandeelhouder. Hij kreeg van deze vennootschap in 1994 een salaris van Bfr. 1.208.842.
2. Het geschil gaat over de vraag of de Inspecteur belanghebbende over het jaar 1994 terecht heeft betrokken in de premieheffing voor de Nederlandse volksverzekeringen.
3. Enkel naar Nederlands nationaal recht beoordeeld was belanghebbende het gehele jaar 1994 verplicht verzekerd en daardoor tevens premieplichtig voor de volksverzekeringen. Hij was immers ter zake van binnen Nederland in dienstbetrekking verrichte arbeid aan de loonbelasting onderworpen (zie artikel 6, eerste lid, onderdeel b, van de AOW en de overeenkomstige bepalingen in de overige volksverzekeringswetten).
4. Belanghebbende stelt zich primair op het standpunt dat deze op het nationale recht gebaseerde premieplicht verhinderd wordt door het bepaalde in artikel 14 bis, tweede lid, eerste volzin, van EG-verordening 1408/71. Zijns inziens moeten zijn werkzaamheden in zowel Nederland als België voor de toepassing van deze verordening worden aangemerkt als werkzaamheden anders dan in loondienst, zodat uitsluitend de socialezekerheidswetgeving van zijn woonland België van toepassing is. Hij beroept zich daartoe op het arrest-Asscher, waarin het Hof van Justitie van de EG besliste dat een directeur/enig aandeel-houder voor de toepassing van de bepalingen over het vrije verkeer in het EG-verdrag niet moet worden beschouwd als een werknemer, maar als een persoon die een werkzaamheid anders dan in loondienst uitoefent (HvJ EG 27 juni 1996, nr. C-107/94, BNB 1996/350).
5. Dit standpunt van belanghebbende moet worden verworpen. In het arrest-De Jaeck heeft het Hof van Justitie beslist dat voor de toepassing van (onder meer) artikel 14 bis van Verordening 1408/71 onder "werkzaamheden in loondienst" en "werkzaamheden anders dan in loondienst" de werkzaamheden dienen te worden verstaan die als zodanig worden beschouwd voor de toepassing van de socialezekerheidswetgeving van de Lid-Staat op het grondgebied waarvan deze werkzaamheden worden uitgeoefend. Het Hof van Justitie heeft daarbij uitgebreid gemotiveerd aangegeven dat de uitleg van het begrip werknemer in het arrest-Asscher niet kan worden doorgetrokken naar de toepassing van Verordening 1408/71 (zie HvJ EG 30 januari 1997, nr. C-340/94, BNB 1997/308, r.o. 8 t/m 34, in het bijzonder r.o. 24 e.v.).
6. Voor zover het gaat om de werkzaamheden die belanghebbende op Nederlands grondgebied verricht als directeur/enig aandeelhouder van zijn B.V., moet hij op basis van de hier relevante Nederlandse socialezekerheidswetgeving worden aangemerkt als werknemer. Voor de toepassing van de voorschriften over de toepasselijke wetgeving in Verordening 1408/71 moeten deze werkzaamheden dientengevolge worden beschouwd als werkzaamheden in loondienst (HR 2 juli 1997, BNB 1997/309).
7. Uit het eerder genoemde arrest-De Jaeck van het Hof van Justitie volgt evenzo dat de werkzaamheden van belanghebbende op Belgisch grondgebied voor de toepassing van Verordening 1408/71 moeten worden gekwalificeerd aan de hand van de Belgische socialezekerheidswetgeving. Partijen zijn eenstemmig van oordeel dat deze werkzaamheden naar Belgisch sociaalzekerheidsrecht moeten worden aangemerkt als werkzaamheden anders dan in loondienst. Gelet op het gestelde in het vertoogschrift met betrekking tot het Belgische recht, ziet het Hof geen aanleiding om van dit eenstemmige standpunt van partijen af te wijken.
8. Op grond van artikel 14 quater, aanhef en onder b, van Verordening 1408/71 in samenhang met bijlage VII, punt 1 bij deze Verordening, valt degene die in Nederland werkzaam is in loondienst en daarnaast in België werkzaamheden anders dan in loondienst verricht, voor zijn werkzaamheden op Nederlands grondgebied onder de Nederlandse en voor zijn in België verrichte werkzaamheden onder de Belgische socialezekerheidswetgeving.
9. Op grond hiervan is belanghebbende in Nederland premies volksverzekeringen verschuldigd over dat deel van zijn inkomsten bij A. van den Broek Holding B.V. dat kan worden toegerekend aan de werkzaamheden die hij in Nederland heeft verricht. Partijen zijn het erover eens dat het aldus aan Nederland toe te rekenen inkomen meer bedraagt dan het inkomen waarover ten hoogste premie volksverzekeringen wordt geheven.
10. Hieruit volgt dat de aanslag tot het juiste bedrag is opgelegd, en dat het beroep ongegrond is.
11. Nu het beroep ongegrond is en bijzondere omstandigheden niet zijn gesteld of gebleken, acht het Hof geen termen aanwezig de Inspecteur te veroordelen tot vergoeding van de door belanghebbende gemaakte proceskosten.
De Inspecteur heeft ter zitting verklaard geen aanspraak te maken op vergoeding van proceskosten.
12. Gelet op al het vorenstaande moet worden beslist als eerder vermeld.
Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal.
Aldus vastgesteld te 's-Hertogenbosch op 6 juni 2000 door M.W.C. Feteris, lid van voormelde Kamer, en op die datum in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van Th.A.J. Kock, waarnemend-griffier.
Aangetekend in afschrift aan partijen verzonden op: 19 juni 2000
Het aanwenden van een rechtsmiddel:
U kunt binnen vier weken na de verzenddatum van deze uitspraak dit gerechtshof schriftelijk verzoeken de mondelinge uitspraak te vervangen door een schriftelijke (Postadres: Postbus 70583, 5201 CZ 's-Hertogenbosch).
Voor het verkrijgen van een schriftelijke uitspraak bedraagt het griffierecht voor belanghebbende ƒ 150,=.
Het bestuursorgaan is voor het verkrijgen van een schriftelijke uitspraak eveneens een griffierecht van ƒ 150,= verschuldigd.
De vervanging van een mondelinge uitspraak door een schriftelijke strekt ertoe de mondelinge uitspraak in een andere vorm vast te leggen. Het gerechtshof mag daarbij de gedane uitspraak niet aan een heroverweging onderwerpen.
Uitsluitend tegen een schriftelijke uitspraak van het gerechtshof staat beroep in cassatie open bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarvoor is eveneens een griffierecht verschuldigd. Het ter verkrijging van een schriftelijke uitspraak betaalde griffierecht wordt door de griffier van de Hoge Raad in mindering gebracht op het voor beroep in cassatie verschuldigde recht.