Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 14-06-2000, AA6504, 98/03087
Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 14-06-2000, AA6504, 98/03087
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof 's-Hertogenbosch
- Datum uitspraak
- 14 juni 2000
- Datum publicatie
- 4 juli 2001
- Annotator
- ECLI
- ECLI:NL:GHSHE:2000:AA6504
- Zaaknummer
- 98/03087
Inhoudsindicatie
-
Uitspraak
BELASTINGKAMER
Nr. 98/03087
HET GERECHTSHOF TE 's-HERTOGENBOSCH
U I T S P R A A K
Uitspraak van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch, negende enkelvoudige Belastingkamer, op het beroep van X te Y tegen de uitspraak van het hoofd van de eenheid ondernemingen te Z van de rijksbelastingdienst (hierna: de Inspecteur) op het bezwaarschrift betreffende de hem opgelegde aanslag in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen voor het jaar 1993.
1. Ontstaan en loop van het geding
De aanslag is berekend naar een belastbaar inkomen van ƒ 306.981,--.
Na bezwaar heeft de Inspecteur de aanslag bij de bestreden uitspraak verminderd tot een naar een belastbaar inkomen van ƒ 181.557,--.
Belanghebbende is van deze uitspraak in beroep gekomen bij het Hof.
De Inspecteur heeft een vertoogschrift ingediend.
Bij beschikking van 30 juni 1999 heeft de Inspecteur de aanslag ambtshalve verminderd tot een naar een belastbaar inkomen van ƒ 177.646,-- onder toepassing van een vermindering van de aanslag ter voorkoming van dubbele belasting (de zogenaamde "aftrek elders belast") van ƒ 427,--.
De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad in raadkamer ter zitting van het Hof van 26 april 2000 te 's-Hertogenbosch. Aldaar zijn verschenen en gehoord belanghebbende alsmede de Inspecteur.
Belanghebbende heeft ter zitting een pleitnota voorgedragen en een exemplaar daarvan overgelegd aan het Hof en aan de Inspecteur. De inhoud van deze pleitnota moet als hier ingelast worden aangemerkt.
Zonder bezwaar van de wederpartij heeft belanghebbende bij zijn pleitnota een bijlage overgelegd.
2. Feiten
Het Hof stelt op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting, als tussen partijen niet in geschil dan wel door een der partijen gesteld en door de wederpartij niet of onvoldoende weersproken, de volgende feiten vast.
2.1. Belanghebbende is geboren in 1942 en is gehuwd met mevrouw T (verder: de echtgenote).
2.2. Belanghebbende is directeur en tevens grootaandeelhouder van DI B.V. (verder: DI). De echtgenote van belanghebbende is eveneens in dienstbetrekking bij DI.
2.3. DI is eigenaar van een voormalige boerderij (verder: het pand) gelegen aan de Astraat te Y. Zij verhuurt het pand aan een tweetal dochtervennootschappen, te weten D B.V. en I B.V. (verder ook wel: de beide huurders). Daarnaast worden delen van het pand door DI ter bewoning beschikbaar gesteld aan belanghebbende en zijn echtgenote.
2.4. D B.V. drijft een onderneming die als ontwerpstudio actief is op het gebied van industriële vormgeving. I B.V. drijft een reclamebureau.
2.5. Op de eerste etage van het pand zijn de ontwerpstudio's van de beide huurders gevestigd. Belanghebbende en zijn echtgenote maken geen gebruik van de eerste etage.
2.6. Op de begane grond van het pand zijn, naast de hal en de gang, een werkruimte, een vergaderkantoor, de administratie, een keukenruimte annex kantine, een toilet en een badkamer in gebruik bij de beide huurders.
2.7. Belanghebbende en zijn echtgenote gebruiken met uitsluiting van de beide huurders de woonkamer, de slaapkamer, een badkamer, de bijkeuken en een niet nader aangeduide kleine ruimte ter grootte van een bergkast. Daarnaast hebben belanghebbende en zijn echtgenote naast de beide huurders het medegebruik van de hal, de gang en de keuken. De bij belanghebbende en zijn echtgenote in gebruik zijnde slaapkamer, badkamer en kleine ruimte zijn met elkaar verbonden en kunnen worden afgesloten van de rest van de begane grond. De woonkamer en de keuken staan alleen via de hal en de gang in verbinding met de slaapkamer van belanghebbende en zijn echtgenote. De woonkamer kan niet worden afgesloten van de rest van de begane grond.
2.8. De uitsluitend aan belanghebbende en zijn echtgenote ter beschikking gestelde ruimten nemen ongeveer de helft van de begane grond in beslag. De werkruimte, de vergaderruimte en de administratie, die uitsluitend in gebruik zijn bij de beide huurders, nemen ruim een kwart van de begane grond in beslag. De overige ruimte op de begane grond is in gemeenschappelijk gebruik bij de beide huurders en belanghebbende en zijn echtgenote en bestaat uit de hal, de gang, de keuken en een badkamer.
2.9. De in de hal aanwezige deur vormt de enige toegang tot het pand.
2.10. Voor de beide huurders werken in totaal ongeveer 13 mensen in het pand. Deze werknemers gebruiken de keuken op de begane grond als kantine.
3. Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen
3.1. Tussen partijen is uitsluitend nog in geschil het antwoord op de vraag of DI aan belanghebbende een woning ter beschikking heeft gesteld (standpunt Inspecteur) of dat DI aan belanghebbende inwoning heeft verstrekt (standpunt belanghebbende).
3.2. Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken. Zij hebben daaraan ter zitting geen argumenten toegevoegd.
3.3. Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de bestreden uitspraak en vermindering van de aanslag tot een naar een belastbaar inkomen van ƒ 176.099,--, met toepassing van een vermindering van de belasting ter voorkoming van dubbele belasting (de zogenaamde aftrek elders belast) van ƒ 427,--
De Inspecteur concludeert tot vernietiging van zijn uitspraak en tot bevestiging van de aanslag zoals deze ambtshalve is vastgesteld bij zijn beschikking van 30 juni 1999.
4. Overwegingen omtrent het geschil
4.1. Niet in geschil is dat belanghebbende het gebruik van de in 2.7 bedoelde ruimten in het pand is verleend in zijn hoedanigheid van werknemer van DI.
4.2. Indien een werkgever aan een werknemer kost en inwoning verstrekt dient de tot het loon te rekenen waarde ervan te worden bepaald aan de hand van de tabellen die zijn opgenomen in artikel 11, eerste lid, van de Uitvoeringsregeling Loonbelasting 1990. Indien de werkgever echter het genot van een woning aan een werknemer verstrekt dient de tot het loon te rekenen waarde daarvan in beginsel te worden gesteld op de waarde in het economische verkeer, zulks op grond van het vierde lid van voornoemd artikel 11 (tekst 1993).
4.3. Aan belanghebbende is geen kost verstrekt. Hij stelt zich op het standpunt dat aan hem inwoning is verstrekt en dat de waarde daarvan moet worden berekend door de volgens de tabellen van voornoemd artikel 11, eerste lid, voor kost en inwoning in aanmerking te nemen bedragen te verminderen met de volgens diezelfde tabellen in aanmerking te nemen bedragen voor volle kost. De inspecteur heeft deze wijze van waardering van het genot van inwoning op zichzelf niet bestreden. Naar het oordeel van het Hof berust deze waardering op een juiste uitleg van voornoemd artikel 11. Derhalve dient uitsluitend nog te worden beantwoord de vraag of aan belanghebbende inwoning danwel het genot van een woning is verstrekt.
4.4. Uit de feiten weergegeven in 2.5 tot en met 2.10 volgt dat de aan belanghebbende en zijn echtgenote in gebruik gegeven ruimten niet een afzonderlijke woning vormen. Deze ruimten beschikken immers niet over een eigen ingang, zijn niet alle met elkaar verbonden en afsluitbaar, terwijl voorts geen eigen keuken aanwezig is. Het pand als geheel kan evenmin als een woning worden aangemerkt aangezien het hoofdzakelijk is ingericht als kantoorruimte voor de beide huurders.
4.5. Gezien het voorgaande kan naar het oordeel van het Hof niet worden gezegd dat aan belanghebbende en zijn echtgenote het genot van een woning is verstrekt. Aan hen is echter wel door hun werkgever inwoning verstrekt in het kantoorpand van de werkgever.
4.6. Het gelijk is derhalve aan de zijde van belanghebbende. Voor dat geval is niet in geschil dat de aanslag moet worden verminderd tot een naar een belastbaar inkomen van ƒ 176.099,--, met toepassing van een vermindering van de belasting ter voorkoming van dubbele belasting van ƒ 427,--.
5. Proceskosten
Het Hof acht termen aanwezig de Inspecteur te veroordelen in de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van zijn beroep bij het Hof redelijkerwijs heeft moeten maken. Het Hof stelt deze kosten vast op 1,5 punten maal ƒ 710,-- maal wegingsfactor 1 ofwel ƒ 1.065,--. De wegingsfactor 1 is van toepassing omdat het met de zaak gemoeide belang moet worden gebaseerd op het bedrag van de aanslag zoals dat na bezwaar maar vóór de ambtshalve vermindering vaststond, afgezet tegen de conclusie van belanghebbende.
6. Beslissing
Het Hof vernietigt de bestreden uitspraak, vermindert de aanslag tot een naar een belastbaar inkomen van ƒ 176.099,--, met toepassing van een vermindering van de belasting ter voorkoming van dubbele belasting van ƒ 427,--, gelast dat de Inspecteur aan belanghebbende vergoedt het door deze gestorte griffierecht ten bedrage van ƒ 80,-- en veroordeelt de Inspecteur in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van ƒ 1.065,-- en wijst de Staat der Nederlanden aan als de rechtspersoon die de kosten moet vergoeden.
Aldus vastgesteld op 14 juni 2000 door R.J. Koopman, lid van voormelde kamer, in tegenwoordigheid van K.M.J. van der Vorst, waarnemend-griffier, en op die dag in het openbaar uitgesproken.
Aangetekend in afschrift aan partijen verzonden
op: 14 juni 2000
Het aanwenden van een rechtsmiddel:
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. Het instellen van beroep in cassatie geschiedt door het indienen van een
beroepschrift bij dit gerechtshof (Postadres: Postbus 70583, 5201 CZ
's-Hertogenbosch).
2. Bij het beroepschrift wordt een afschrift van de bestreden uitspraak
overgelegd.
3. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie
is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is een griffierecht verschuldigd.
Na het instellen van beroep ontvangt U een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. Indien U na een mondelinge uitspraak griffierecht hebt betaald ter verkrijging van de vervangende schriftelijke uitspraak van het gerechtshof, komt dit in mindering op het griffierecht dat is verschuldigd voor het indienen van beroep in cassatie.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.