Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 05-07-2000, AA6578, 98/00550
Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 05-07-2000, AA6578, 98/00550
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof 's-Hertogenbosch
- Datum uitspraak
- 5 juli 2000
- Datum publicatie
- 4 juli 2001
- Annotator
- ECLI
- ECLI:NL:GHSHE:2000:AA6578
- Zaaknummer
- 98/00550
Inhoudsindicatie
-
Uitspraak
BELASTINGKAMER
Nr. 98/00550
HET GERECHTSHOF TE 's-HERTOGENBOSCH
U I T S P R A A K
Uitspraak van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch, derde enkelvoudige Belastingkamer, op het beroep van mevrouw K te B tegen de uitspraak van Burgemeester en Wethouders van de gemeente B (hierna: de ambtenaar) op het bezwaarschrift betreffende de in het kader van de Wet waardering onroerende zaken aan belanghebbende gezonden beschikkingen.
1. Ontstaan en loop van het geding
Bij voornoemde beschikkingen is per de peildatum 1 januari 1994 voor het winkelpand K-straat 00 te B (hierna: de winkel) een waarde bepaald van fl. 175.000,= en van de boven het winkelpand gelegen woning met huisnummer 109 C (hierna: de bovenwoning) een waarde van fl. 89.000,=.
De beschikkingen gelden voor het tijdvak van 1 januari 1997 tot en met 31 december 2000.
Op het bezwaarschrift van belanghebbende heeft de ambtenaar bij uitspraak van 3 december 1997 beslist.
Belanghebbende is van deze uitspraak in beroep gekomen bij het Hof. De ambtenaar heeft een vertoogschrift ingediend.
De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad in raadkamer ter zitting van het Hof van 29 maart 2000 te 's-Hertogenbosch. Aldaar zijn verschenen en gehoord de heer mr. P te B, als gemachtigde van belanghebbende, alsmede, namens de ambtenaar, de heren J en F.
Belanghebbende heeft ter zitting exemplaren van een pleitnota overgelegd aan het Hof en aan de wederpartij. De pleitnota is geacht ter zitting te zijn voorgedragen en de inhoud daarvan moet als hier ingelast worden aangemerkt.
Zonder bezwaar van de wederpartij heeft belanghebbende bij de pleitnota een bijlage overgelegd.
2. Feiten
Het Hof stelt op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting, als tussen partijen niet in geschil dan wel door een der partijen gesteld en door de wederpartij niet of onvoldoende weersproken, de volgende feiten vast.
2.1. Belanghebbende is eigenaresse van de winkel en de
bovenwoning.
2.2. Belanghebbende heeft de winkel en de bovenwoning verhuurd aan de heer K, zoon van belanghebbende. De winkel is bij hem in gebruik.
2.3. De heer K heeft de bovenwoning onderverhuurd aan zijn dochter en schoonzoon. De bovenwoning is afzonderlijk toegankelijk en afzonderlijk afsluitbaar.
3. Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen
3.1. Naar partijen ter zitting hebben verklaard betreft het geschil de vraag of de winkel en de bovenwoning blijkens hun indeling bestemd zijn om als afzonderlijk geheel te worden gebruikt, als bedoeld in artikel 16, lid c, van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: de Wet WOZ).
3.2. Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken. Zij hebben daaraan ter zitting geen argumenten toegevoegd.
3.3. Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de bestreden uitspraak en van de beschikkingen.
De ambtenaar concludeert tot bevestiging van de bestreden uitspraak.
4. Overwegingen omtrent het geschil
4.1. "Voor de toepassing van de wet wordt als één onroerende zaak aangemerkt:
a. een gebouwd eigendom;
b. een ongebouwd eigendom;
c. een gedeelte van een in onderdeel a of onderdeel b bedoeld
eigendom dat blijkens zijn indeling is bestemd om als een afzonderlijk geheel te worden gebruikt;
d. een samenstel van twee of meer van de in onderdeel a of
onderdeel b bedoelde eigendommen of in onderdeel c bedoelde gedeelten daarvan die bij dezelfde belastingplichtige in gebruik zijn en die, naar de omstandigheden beoordeeld, bij elkaar behoren;
e. het binnen de gemeente gelegen deel van een in onderdeel a
of onderdeel b bedoeld eigendom, van een in onderdeel c bedoeld gedeelte daarvan of van een in onderdeel d bedoeld samenstel." (artikel 16 van de Wet WOZ).
4.2. Gelet op de vaststaande feiten heeft de ambtenaar de winkel en de bovenwoning terecht als afzonderlijke onroerende zaken, als bedoeld in artikel 16, lid c, van de Wet WOZ aangemerkt.
Hieraan doet niet af dat de winkel niet beschikt over een toilet en een eigen meter voor gas, water en electra.
Eveneens is voor de objectafbakening van de Wet WOZ niet van belang of een onroerende zaak al dan niet voldoet aan de eisen van het bouwbesluit.
4.3. Al hetgeen belanghebbende overigens nog heeft aangevoerd, kan evenmin leiden tot vernietiging van de bestreden beschikkingen.
4.4. Gelet op het vorenstaande is het gelijk aan de zijde van de ambtenaar.
5. Proceskosten
Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 5a van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken.
6. Beslissing
Het Hof bevestigt de bestreden uitspraak.
Aldus vastgesteld op 5 juli 2000 door A.J. van Soest, lid van voormelde Kamer, in tegenwoordigheid van A.W.J. Strik, waarnemend-griffier, en op die dag in het openbaar uitgesproken.
Aangetekend in afschrift aan partijen verzonden
op: 5 juli 2000
Het aanwenden van een rechtsmiddel:
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. Het instellen van beroep in cassatie geschiedt door het indienen van een beroepschrift bij dit gerechtshof (Postadres: Postbus 70583, 5201 CZ 's-Hertogenbosch).
2. Bij het beroepschrift wordt een afschrift van de bestreden uitspraak overgelegd.
3. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is een griffierecht verschuldigd.
Na het instellen van dit beroep ontvangt U een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. Indien U na een mondelinge uitspraak griffierecht hebt betaald ter verkrijging van de vervangende schriftelijke uitspraak van het gerechtshof, komt dit in mindering op het griffierecht dat is verschuldigd voor het indienen van beroep in cassatie.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.