;;
Home

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 25-08-2000, AA6985, 98/00243

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 25-08-2000, AA6985, 98/00243

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Datum uitspraak
25 augustus 2000
Datum publicatie
4 juli 2001
Annotator
ECLI
ECLI:NL:GHSHE:2000:AA6985
Zaaknummer
98/00243

Inhoudsindicatie

-

Uitspraak

BELASTINGKAMER

Nr. 98/00243

HET GERECHTSHOF TE 's-HERTOGENBOSCH

UITSPRAAK

Uitspraak van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch, vierde enkelvoudige Belastingkamer, op het beroep van de heer H. te V tegen de uitspraak van het hoofd van de eenheid particulieren/ondernemingen te V van de rijksbelastingdienst (hierna de Inspecteur) op het bezwaarschrift van belanghebbende betreffende na te melden naheffingsaanslag.

1. Ontstaan en loop van het geding

1.1. Aan belanghebbende is over het tijdvak 1 januari 1995 t/m 31 december 1995 een naheffingsaanslag in de omzetbelasting opgelegd van fl. 2.505,-- aan enkelvoudige belasting, zonder verhoging (nr. 000.000.00.000.F.000). Deze naheffingsaanslag is, na daartegen door belanghebbende gemaakt bezwaar, bij de bestreden uitspraak gehandhaafd.

1.2. Belanghebbende is van bovenvermelde uitspraak in beroep gekomen bij het Hof. De Inspecteur heeft het beroep bij vertoogschrift bij vertoogschrift bestreden.

1.3. De mondelinge behandeling van het beroep heeft plaatsgehad in raadkamer ter zitting van het Hof van 25 februari 2000, gehouden te Eindhoven. Aldaar zijn verschenen en gehoord belanghebbende, voorts de heer A van A v.o.f. Belastingadviezen en Administraties te V, als gemachtigde van belanghebbende, alsmede namens de Inspecteur de heer T

Belanghebbende heeft ter zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren

daarvan overgelegd aan de wederpartij en aan het Hof. Met toestemming van de wederpartij heeft belanghebbende bij zijn pleitnota vier bijlagen overgelegd. Met toestemming van de wederpartij heeft de Inspecteur ter zitting een copie van het arrest van de Hoge Raad van 1 juni 1994 (Nr. 29 693), ondermeer gepubliceerd in BNB 1994/220, overgelegd.

2. Vaststaande feiten

Het Hof stelt op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting, als tussen partijen niet in geschil dan wel door een der partijen gesteld en door de wederpartij niet of onvoldoende weersproken, de volgende feiten vast.

2.1. Belanghebbende dreef (ondermeer) in de jaren 1995 en 1996 een handelsonderneming in apparatuur en materialen op landbouwtechnisch gebied. Als zodanig was hij ondernemer, zowel voor de heffing van de omzetbelasting als voor de heffing van de inkomstenbelasting.

2.2. Met een tot zijn privévermogen behorende personenauto heeft belanghebbende in 1995 in totaal 35.391 km en in 1996 in totaal 52.482 km ten behoeve van zijn onderneming gereden. In verband met die zakelijk verreden kilometers heeft belanghebbende in die jaren een vergoeding ontvangen van (35.391 à fl. 0,59 =) fl. 20.880,-- respectievelijk fl. 31.489,--. Van die bedragen heeft belanghebbende, onder aftrek van (12% van fl. 20.880,-- =) fl. 2.505,-- respectievelijk (12% van fl. 31.489,-- =) fl. 3.779,--, (fl. 20.880,-- - fl. 2.505,-- =) fl. 18.375,-- respectievelijk (fl. 31.489,-- - fl. 3.779,-- =) fl. 27.710,-- in mindering op het resultaat gebracht. Ter zake van voormelde bedragen van

fl. 2.505,-- en fl. 3.779,-- heeft belanghebbende suppletie-aangiften omzetbelasting ingediend met verzoek om teruggaaf van die bedragen. De Inspecteur heeft teruggaaf van die bedragen verleend "onder voorbehoud van correctie bij later onderzoek".

2.3. Vorengemeld, in mindering op het resultaat gebracht bedrag ad fl. 18.375,-- was voor de aanslagregelend ambtenaar die belanghebbendes aangifte inkomstenbelasting/ premie volksverzekeringen voor het jaar 1995 in behandeling nam, aanleiding tot het stellen van vragen bij brief van 29 mei 1996. Die brief luidt , voor zover hier van belang, als volgt.

" Winst uit onderneming

Volgens de jaarstukken heeft u f 18.375 aan autokosten ten laste van het resultaat gebracht. De personenauto wordt tot het privé-vermogen gerekend. Het autokostenforfait blijft dan toch van toepassing omdat daarvoor niet van belang is of de auto tot het ondernemings- of het privé-vermogen behoort. Er mogen pas kosten ten laste van de winst worden gebracht nadat er eerst kosten tot een bedrag van 20% van de cataloguswaarde (inclusief omzetbelasting) in privé betaald zijn. Daarom verzoek ik u de volgende gegevens te verstrekken:

- een specificatie van de zakelijke kilometers;

- een gespecificeerd overzicht van de in privé gedragen autokosten.

Tevens verzoek ik u mij de kilometeradministratie van uw cliënt te sturen.".

2.4. Belanghebbende antwoordde hierop bij brief van 19 juni 1996. In die brief is, voor zover hier van belang, het volgende vermeld.

"Gelet op het feit dat de heer K van mening was dat een vastlegging van de zakelijk verreden kilometers toereikend was om de forfaitaire kilometervergoeding ad f 0,59 per km ten laste van het bedrijfsresultaat te mogen brengen heeft hij geen, althans geen complete, vastlegging cq. documentatie van de gemaakte kosten. Hoewel ik bekend ben met de door u weergegeven regeling lijkt het mij alleszins redelijk dat mijn cliënt de gemaakte autokosten ten laste mag brengen van het bedrijfsresultaat. Immers er zijn nawijsbaar 35.391 zakelijke kilometers gereden met de privé auto van de heer K".

2.5. Bij de aanslagregeling inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 1995 is voormeld bedrag ad fl. 18.375,-- in mindering op het resultaat toegelaten. Naar aanleiding van bevindingen bij de aanslagregeling inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 1996 met betrekking tot voormelde omzetbelastingteruggaaf van fl. 2.505,-- heeft de Inspecteur die teruggaaf ongedaan gemaakt. Voor dat bedrag heeft hij de onderhavige naheffingsaanslag opgelegd.

3. Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen

3.1. In geschil is of de Inspecteur terecht de onderhavige naheffingsaanslag heeft opgelegd. Belanghebbende beantwoordt die vraag ontkennend. De Inspecteur beantwoordt die vraag bevestigend.

3.2. Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken. Zij hebben daaraan ter zitting geen nieuwe argumenten toegevoegd.

3.3. Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de bestreden uitspraak en vernietiging van de naheffingsaanslag. De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de bestreden uitspraak.

4. Overwegingen omtrent het geschil

4.1. Artikel 23 van het Uitvoeringsbesluit omzetbelasting 1968 luidt als volgt.

"Onverminderd het bepaalde in artikel 15, tweede en zesde lid, van de wet, komt in gevallen waarin een werknemer een aan hem toebehorende auto bezigt in het kader van de onderneming van zijn werkgever en daarvoor van deze een kostenvergoeding ontvangt, bij de werkgever voor aftrek in aanmerking een

bij ministeriële regeling vast te stellen percentage van de kostenvergoeding, voor zover deze niet behoort tot het loon in de zin van de loonbelasting.".

4.2. In voormelde bepaling is niet voorzien in een aftrek bij de ondernemer in de situatie waarin die ondernemer een aan hem in privé toebehorende auto bezigt in het kader van zijn onderneming en daarvoor van zijn onderneming een vergoeding ontvangt, zoals bij belanghebbende het geval is. Dat brengt evenwel niet mee dat de bepaling om die reden in strijd is met het gelijkheidsbeginsel. Het Hof overweegt hiertoe het volgende.

4.3. Het geval van belanghebbende is niet vergelijkbaar met het geval van de in voormelde bepaling bedoelde werkgever. Bij de onderneming van belanghebbende vindt immers geen verrekening van autokosten plaats met een derde persoon, terwijl dit bij de onderneming van bedoelde werkgever wel het geval is, zodat daarbij mede de belangen van die derde persoon zijn betrokken, hetgeen meebrengt dat in de regel een meer objectieve vaststelling van de te vergoeden kosten zal plaatsvinden. Het geval van belanghebbende is om dezelfde redenen ook niet vergelijkbaar met de in de resolutie van de staatssecretaris van Financiën van 6 oktober 1983, nr. 283-13429 (herdrukt 17 april 1984, nr. 284-5295) bedoelde ondernemingen van combinaties. Ook bij die ondernemingen van combinaties vindt, anders dan bij de onderneming van belanghebbende, wél verrekening van autokosten met derden plaats. Het onderscheidende criterium is dus of in de onderneming de verrekening van autokosten al dan niet met een derde persoon plaatsvindt. In dit verband verwijst het Hof naar het arrest van de Hoge Raad van 1 juni 1994 (Nr. 29 693), ondermeer gepubliceerd in BNB 1994/220. Niet maatstafgevend is, zoals belanghebbende klaarblijkelijk verdedigt, of met de (al dan niet tot het ondernemingsvermogen behorende) auto zakelijk, ten behoeve van de

onderneming, is gereden.

4.4. Belanghebbende heeft voorts gesteld dat de Inspecteur heeft gehandeld in strijd met het gelijkheidsbeginsel, door de onderhavige naheffingsaanslag op te leggen. Hiervoor heeft hij evenwel, door geen enkel concreet geval te noemen, geen bewijs bijgebracht. Het Hof gaat derhalve aan die stelling voorbij.

4.5. Belanghebbende heeft verder gesteld dat de Inspecteur heeft gehandeld in strijd met het vertrouwensbeginsel, door (ondermeer) de onderhavige naheffingsaanslag op te leggen.

4.6. In dit verband heeft hij zich beroepen op de in 2.3 vermelde vragenbrief d.d. 29 mei 1996 van de Inspecteur, op de omstandigheid dat de Inspecteur bij de aanslagregeling inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 1995 meergemeld bedrag van fl. 18.375,-- in mindering op het resultaat heeft toegelaten, dit terwijl de Inspecteur voordien in de in 2.4 vermelde brief d.d. 19 juni 1996 van belanghebbende had kunnen narekenen dat het bij de door belanghebbende ontvangen vergoeding ging om een bedrag van (35.391 km à fl. 0,59 =) fl. 20.880, fl. 2.505,-- meer dan voormeld, in mindering op het resultaat toegelaten bedrag ad fl. 18.375,--, alsmede op de in 2.2 vermelde, "probleemloze" omzetbelastingteruggaven van fl. 2.505,-- en fl. 3.779,--.

4.7. De in 4.6 vermelde omstandigheden waarop belanghebbende zich heeft beroepen, hebben bij belanghebbende niet de indruk kunnen wekken dat voormelde omzetbelastingteruggaaf ad fl. 2.505,--, respectievelijk de aanslagregeling inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 1995, op het punt van die omzetbelastingteruggaaf, berustte op een bewuste standpuntbepaling door de Inspecteur. Die omzetbelastingteruggaaf geschiedde onder "voorbehoud van correctie bij later onderzoek". Enig onderzoek heeft bij die omzetbelastingteruggaaf klaarblijkelijk niet plaatsgevonden. Bij bedoelde aanslagregeling inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen heeft de Inspecteur het door belanghebbende in mindering op het resultaat gebrachte bedrag van fl. 18.375,-- aanvaard. Enig verband met vooraftrek van omzetbelasting ter zake van vorenbedoelde, door belanghebbende ontvangen vergoeding van fl. 20.880,--, is in de door belanghebbende en de Inspecteur vóór de aanslagregeling gevoerde correspondentie niet te lezen. Verder geschiedde ook voormelde omzetbelastingteruggaaf ad fl. 3.779,-- onder "voorbehoud van correctie bij later onderzoek". Gelet op het hiervoor in 4.7 vermelde faalt de grief dat de Inspecteur bij belanghebbende een in rechte te beschermen vertrouwen heeft gewekt.

4.8. Gelet op het vorenstaande is het gelijk geheel aan de zijde van de Inspecteur. Voor dat geval is niet in geschil dat de bestreden uitspraak moet worden bevestigd.

Proceskosten

Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 5a van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken.

5. Beslissing

Het Hof bevestigt de bestreden uitspraak.

Aldus vastgesteld op 25 augustus 2000 door G.J. van Muijen, lid van voormelde Kamer, in tegenwoordigheid van P.H.A. Calis, waarnemend-griffier, en op die datum in het openbaar uitgesproken.

Aangetekend in afschrift aan partijen verzonden op 25 augustus 2000

Het aanwenden van een rechtsmiddel:

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1. Het instellen van beroep in cassatie geschiedt door het indienen van een beroepschrift bij dit gerechtshof (Postadres: Postbus 70583, 5201 CZ 's-Hertogenbosch).

2. Bij het beroepschrift wordt een kopie van deze uitspraak overgelegd.

3. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. de dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is

gericht;

d. de gronden van het beroep in cassatie.

Voor het instellen van beroep in cassatie is een griffierecht verschuldigd.

Na het instellen van dit beroep ontvangt U een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. Indien de belanghebbende na een mondelinge uitspraak griffierecht heeft betaald ter verkrijging van een vervangende schriftelijke uitspraak van het gerechtshof, komt dit griffierecht in mindering op het door de belanghebbende voor het indienen van het beroep in cassatie verschuldigde griffierecht.

In het beroepschrift in cassatie kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.

;;