Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 24-08-2000, AA7049, 96/02264
Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 24-08-2000, AA7049, 96/02264
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof 's-Hertogenbosch
- Datum uitspraak
- 24 augustus 2000
- Datum publicatie
- 4 juli 2001
- ECLI
- ECLI:NL:GHSHE:2000:AA7049
- Zaaknummer
- 96/02264
Inhoudsindicatie
-
Uitspraak
BELASTINGKAMER
Nr. 96/02264
HET GERECHTSHOF TE 's-HERTOGENBOSCH
U I T S P R A A K
Uitspraak van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch, zevende enkelvoudige Belastingkamer, op het beroep van de naamloze vennootschap X N.V. te Y tegen de uitspraak van het Hoofd van de eenheid douanedistrict te R van de rijksbelastingdienst (hierna: de Inspecteur), op het bezwaarschrift betreffende de haar uitgereikte uitnodiging tot betaling van onder meer omzetbelasting en accijns, nr. 0000000.
1. Ontstaan en loop van het geding
De evenbedoelde uitnodiging tot betaling is opgelegd tot onder meer een bedrag van
fl. 2.978,80 aan omzetbelasting en fl. 10.824,= aan accijns, zonder verhoging, en is na tijdig door belanghebbende daartegen gemaakt bezwaar door de Inspecteur bij de bestreden uitspraak gehandhaafd.
Belanghebbende is tegen die uitspraak tijdig en op regelmatige wijze in beroep gekomen bij het Hof. Ter zake van dit beroep heeft de Griffier van belanghebbende een recht geheven van fl. 75,=. De Inspecteur heeft het beroep bij vertoogschrift bestreden.
De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden in raadkamer ter zitting van het Hof van 16 mei 2000. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord de heer W. als gemachtigde van belanghebbende, alsmede, namens de Inspecteur de heer mr. H.
2. Vaststaande feiten
Op grond van de stukken van het geding en de verklaringen van partijen ter zitting, staat tussen partijen het volgende vast.
2.1. Belanghebbende is een spoorwegmaatschappij. Zij heeft 672 kartons sigaretten met een zogeheten vrachtbrief CIM, nummer 67697, aangenomen ten vervoer van B naar L in Slovenië. Het ging om sigaretten die hier te lande waren geproduceerd onder de douaneregeling actieve veredeling als bedoeld in artikel 4, lid 16 onder d van Verordening (EEG) nr. 2913/92 van de Raad van 12 oktober 1992 (hierna: CDW).
2.2. Op de voet van de artikelen 350 juncto 414 van Verordening (EEG) nr. 2454/93 van de Commissie van 2 juli 1993 (hierna: TCDW) hebben douaneambtenaren te Bergen op Zoom op 4 maart 1996 de onder 2.1 genoemde vrachtbrief CIM geldig gemaakt als document T-1 voor het vervoer per spoor onder de regeling extern douanevervoer van de 672 kartons sigaretten, met Slovenië als land van bestemming. De sigaretten waren geladen in treinwagon nummer 2259418-0 (hierna: de wagon). De deuren van de wagon werden verzegeld.
2.3. Vanaf 4 maart 1996, circa 18.00 uur is de goederentrein waarvan de wagon deel uitmaakte enige tijd opgesteld geweest op spoor 102 van het rangeeremplacement Kijfhoek van de N.V. Nederlandse Spoorwegen, gelegen in de gemeente Zwijndrecht. Tijdens het oponthoud van de trein op dit rangeeremplacement zijn tussen 4 maart 1996, 18.50 uur en 5 maart 1996, 00.20 uur, na verbreking van de verzegeling van één van de deuren, uit de wagon 8 dozen "Marlboro Light 100 FTB" gestolen (hierna: de gestolen sigaretten). Van de diefstal is door belanghebbende aangifte gedaan bij de spoorwegpolitie Regio Randstad Zuid/Rotter-dam.
2.4. Naar aanleiding van de onder 2.3 genoemde diefstal heeft de Inspecteur aan belanghebbende met dagtekening 14 mei 1996 de onderhavige uitnodiging tot betaling gedaan, waarin een bedrag van fl. 2.978,80 aan omzetbelasting en een bedrag van fl. 10.824,= aan accijns zijn begrepen.
2.5. Bij de onderhavige uitnodiging tot betaling is belanghebbende tevens uitgenodigd tot betaling van een bedrag van fl. 4.714,= aan invoerrechten. Ten aanzien van de heffing van invoerrechten heeft belanghebbende, na afwijzing van haar te dezen ingediende bezwaarschrift, beroep aangetekend bij de Tariefcommissie. Bij uitspraak van 18 augustus 1998, nr. 0161/96 TC, heeft de Tariefcommissie de uitspraak van de Inspecteur bevestigt voor zover deze de douanerechten betreft. De uitspraak van de Tariefcommissie behoort tot de stukken van het geding.
3. Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen
3.1. In geschil is het antwoord op de vraag of de onderwerpelijke uitnodiging tot betaling terecht aan belanghebbende is opgelegd. Belanghebbende beantwoordt deze vraag ontkennend; de Inspecteur is van mening dat de uitnodiging tot betaling terecht aan belanghebbende is uitgereikt.
3.2. Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, van al welke stukken de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt. Ter zitting hebben zij hieraan geen nieuwe stellingen of argumenten toegevoegd.
3.3. Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de bestreden uitspraak en -voor zover het de omzetbelasting en accijns betreft- van de uitnodiging tot betaling. De Inspecteur, daarentegen, concludeert tot bevestiging van de bestreden uitspraak.
4. Beoordeling van het geschil
- Ten aanzien van het belastbare feit
4.1. Omzetbelasting en accijns worden -voor zover te dezen van belang - geheven ter zake van de invoer van goederen in Nederland.
4.2. Op grond van artikel 18, eerste lid, onderdeel c, van de Wet op de omzetbelasting 1968 (tekst tot 1 juni 1996; hierna: Wet OB) moet onder invoer worden verstaan het in Nederland beëindigen van, dan wel het in Nederland onttrekken van goederen aan een douaneregeling. Gelet op het bepaalde in artikel 18, tweede lid, van die wet en de wettelijke bepalingen waarnaar in dit artikellid wordt verwezen, is de regeling extern douanevervoer een douaneregeling als bedoeld in artikel 18, eerste lid, onderdeel c, van de Wet. Het in Nederland beëindigen van dan wel onttrekken van goederen aan de regeling extern douanevervoer vormt mitsdien invoer in de zin van de omzetbelasting.
4.3. Onder invoer in de zin van de accijnswetgeving valt krachtens artikel 3, tweede lid, onderdeel b, van de Wet op de accijns (tekst 1996) het in Nederland onttrekken van een accijnsgoed aan een communautaire douaneregeling. Nu de regeling extern douanevervoer ingevolge artikel 1a, aanhef en onderdeel l, van die wet een regeling is als bedoeld in deze bepaling, moet worden vastgesteld dat het onttrekken van goederen aan de regeling extern douanevervoer ook invoer in de zin van de accijns is.
4.4. Het staat vast dat de diefstal van de 8 dozen sigaretten een onttrekking aan een douaneregeling is als bedoeld in artikel 18, eerste lid, onderdeel c, van de Wet OB, respectievelijk artikel 3, tweede lid, onderdeel b, van de Wet op de Accijns. Eveneens staat vast dat deze onttrekking in Nederland heeft plaatsgevonden. Hieruit volgt dat de gestolen sigaretten in Nederland zijn ingevoerd in de zin van de voornoemde wettelijke bepalingen.
- Ten aanzien van de verschuldigdheid
4.5. Ingevolge artikel 21, tweede lid van de Zesde richtlijn betreffende de harmonisatie van de wetgevingen der lidstaten inzake omzetbelasting (77/388/EEG), is de omzetbelasting ter zake van de invoer van goederen verschuldigd door degene(n) die als zodanig door de Lidstaat van invoer wordt of worden aangewezen. De Nederlandse wetgeving voorziet niet in een dergelijke aanwijzing. Gelet op de arresten van de Hoge Raad van 24 augustus 1999, nummers 34410 en 34694 (BNB 1999/418 en 1999/419) moet het er evenwel voor gehouden worden dat de in de Richtlijn bedoelde aanwijzing in Nederland impliciet via artikel 22 van de Wet is geschied. Ingevolge het eerste lid van deze bepaling was ter zake van de omzetbelasting bij invoer de Wet inzake de douane van toepassing.
4.6. Artikel 6, tweede lid van de Richtlijn van de Raad van 25 februari 1992 betreffende de algemene regeling voor accijnsprodukten (92/12/EEG) bepaalt, voor zover te dezen van belang, dat de voorwaarden voor verschuldigheid van accijns die zijn welke op het tijdstip van verschuldigd worden van kracht zijn in de betreffende lidstaat. De accijns wordt daarbij geheven en geïnd op de door de lidstaat vastgestelde wijze. Ten aanzien van de heffing en invordering van de accijns ter zake van invoer verklaarde artikel 62, eerste lid, van de Wet op de accijns (eveneens) de Wet inzake de douane van overeenkomstige toepassing.
4.7. Ingevolge artikel 114 van de Wet inzake de douane (oud; hierna: WD) was ingeval van niet-zuivering of gedeeltelijke zuivering van het als geleidedocument van goederen dienstdoende douanedocument, de belasting aan welke de goederen of dat gedeelte daarvan waarvoor het document niet is gezuiverd, bij invoer zijn onderworpen, verschuldigd door degene te wiens name het document is afgegeven. Gelet op artikel 54, tweede lid, WD moet worden vastgesteld dat -nu 8 dozen van de op het document omschreven 672 kartons sigaretten zijn ontvreemd en niet is gesteld of gebleken dat zij op regelmatige wijze een toegelaten bestemming hebben gevolgd- de als document T-1 dienst doende vrachtbrief CIM voor wat betreft deze 8 dozen niet is gezuiverd.
4.8. Op grond van artikel 416 TCDW geldt (evenals dat vóór de inwerkingtreding van het CDW en TCDW het geval was op grond van artikel 75 van Verordening 1214/92 van de Commissie van 21 april 1992) de spoorwegmaatschappij die goederen met een vrachtbrief CIM, die als aangifte of document T-1 dienst doet, ten vervoer aanneemt, voor dit vervoer als aangever. Hieruit volgt dat belanghebbende in casu als aangever voor het externe douanevervoer van de 472 kartons sigaretten naar Slovenië moet worden aangemerkt. Het moet er mitsdien voor worden gehouden dat het document ten name van belanghebbende is afgegeven in de zin van artikel 114 WD.
4.9. Uit het hiervóór onder 4.5 tot en met 4.8 overwogene vloeit voort dat de onderwerpelijke uitnodiging tot betaling terecht aan belanghebbende, als aangever van het extern douanevervoer is uitgereikt. Het gelijk is mitsdien aan de zijde van de Inspecteur.
5. Proceskosten en griffierecht
Nu het gelijk aan de zijde van de Inspecteur is en bijzondere omstandigheden zijn gesteld noch gebleken, acht het Hof geen termen aanwezig de Inspecteur te veroordelen tot vergoeding van de door belanghebbende gemaakte proceskosten.
Het beroep ongegrond bevindende, acht het Hof geen termen aanwezig om de Inspecteur op de voet van artikel 5, zevende lid, van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken te gelasten belanghebbende het door hem gestorte griffierecht geheel of gedeeltelijk te vergoeden.
6. Beslissing
Het Hof bevestigt de bestreden uitspraak.
Aldus vastgesteld op 24 augustus 2000 door M.E. van Hilten, lid van vorenvermelde Kamer, en op die datum in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van D.G. Moll van Charante, waarnemend-griffier.
Aangetekend in afschrift aan partijen verzonden op 24 augustus 2000
Het aanwenden van een rechtsmiddel:
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. Het instellen van beroep in cassatie geschiedt door het indienen van een beroepschrift bij dit gerechtshof (Postadres: Postbus 70583, 5201 CZ 's-Hertogenbosch).
2. Bij het beroepschrift wordt een afschrift van de bestreden uitspraak overgelegd.
3. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is een griffierecht verschuldigd.
Na het instellen van beroep ontvangt U een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. Indien U na een mondelinge uitspraak griffierecht hebt betaald ter verkrijging van de vervangende schriftelijke uitspraak van het gerechtshof, komt dit in mindering op het griffierecht dat is verschuldigd voor het indienen van beroep in cassatie.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.