Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 22-11-2000, AA8725, 96/03293
Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 22-11-2000, AA8725, 96/03293
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof 's-Hertogenbosch
- Datum uitspraak
- 22 november 2000
- Datum publicatie
- 4 juli 2001
- Annotator
- ECLI
- ECLI:NL:GHSHE:2000:AA8725
- Zaaknummer
- 96/03293
Inhoudsindicatie
-
Uitspraak
BELASTINGKAMER
Nr. 96/03293
HET GERECHTSHOF TE 's-HERTOGENBOSCH
U I T S P R A A K
Uitspraak van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch, zevende enkelvoudige Belastingkamer,
op het beroep van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid G Holding International B.V. te V tegen de uitspraak van het Hoofd van de eenheid registratie en successie te X van de rijksbelastingdienst (hierna: de Inspecteur) op haar bezwaarschrift betreffende de haar opgelegde naheffingsaanslag in de overdrachtsbelasting, jaar 1996, aanslagnummer 000000.
1. Ontstaan en loop van het geding
De naheffingsaanslag is opgelegd tot een bedrag aan enkelvoudige belasting van fl. 51.000,=, zonder verhoging.
Na tijdig daartegen door belanghebbende gemaakt bezwaar is de naheffingsaanslag bij de bestreden uitspraak gehandhaafd. Belanghebbende is tegen die uitspraak tijdig en op regelmatige wijze in beroep gekomen bij het Hof. Ter zake van dit beroep heeft de Griffier van belanghebbende een recht geheven van fl. 75,=.
De Inspecteur heeft het beroepschrift bij vertoogschrift bestreden.
De eerste mondelinge behandeling heeft plaats gevonden met gesloten deuren ter zitting van het
Hof van 14 december 1999 te 's-Hertogenbosch. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord de heer
mr. A., verbonden aan het kantoor van V & B , als gemachtigde van belanghebbende, alsmede, namens de Inspecteur, de heer mr. P.
Belanghebbende heeft op deze zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan het Hof en aan de wederpartij.
Tot de stukken van het geding behoort de na voormelde mondelinge behandeling op de voet van artikel 14, lid 1, sub 2°, van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken met partijen gevoerde briefwisseling, waarbij het bepaalde in artikel 16 van deze wet is nageleefd.
De zaak is vervolgens opnieuw met gesloten deuren mondeling behandeld ter zitting van het Hof van 28 juni 2000. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord genoemde gemachtigde, alsmede, namens de Inspecteur, de heer mr. J. Op deze zitting heeft de Inspecteur een pleitnota voorgedragen en overgelegd aan het Hof en aan de wederpartij.
2. Vaststaande feiten
Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde op beide zittingen, staat tussen partijen het volgende vast.
Het Hof zal de getallen van de data in de te citeren passages , anders dan daarin vermeld, vermelden in cijfers en niet in letters.
2.1. Bij een schriftelijke, op 1 maart 1995 ondertekende, onderhandse akte heeft de heer W., (in die akte ook wel genoemd: verkoper) verklaard te hebben verkocht aan de te V gevestigde R Investments V B.V. (laatstgenoemde vennootschap: in die akte genoemd de koper), welke vennootschap, te dezen rechtsgeldig vertegenwoordigd door haar directie, bestaande uit de heer J. en de te V gevestigde G B.V , die hierbij werd vertegenwoordigd door haar directeur de heer K., hierbij heeft verklaard te hebben gekocht
het winkelhuis, atelier, schuur, ondergrond en verdere aanhorigheden staande en gelegen te
X, Ystraat 1/1a (hierna: de onroerende zaak). De koopsom bedroeg
fl. 850.000,=.
Deze koopovereenkomst is -voor zover hier van belang- gesloten, onder de navolgende bepalingen en bedingen:
" notariële akte van levering
Artikel 1
(_)
De economische levering, of de juridische, indien deze onmiddellijk plaatsvindt, zal plaatsvinden op 2 januari 1996 of zoveel eerder of later als partijen nader zullen overeenkomen.
De juridische levering zal, zo koper zulks wenst, op gemelde datum kunnen plaatsvinden of zoveel later als koper zal wensen doch uiterlijk 2 januari 2006.
economische/jurdische levering
Artikel 6
(_)
3. Partijen verbinden zich in de notariële akte van juridische eigendomsoverdracht:
a. afstand te zullen doen van de rechten tot ontbinding van deze overeenkomst;
b. eventueel overeengekomen ontbindende voorwaarden buiten werking te stellen.
4. De koper zal er genoegen mee nemen dat het verkochte ineens van derden of middels een
zogenaamde ABC-akte wordt geleverd, mits hij niet meer betaalt dan wat hij krachtens deze akte verschuldigd is.
De verkoper zal desgevraagd meewerken aan een levering rechtstreeks of middels een zogenaamde ABC-akte aan derden, mits de verkoper ontvangt alhetgeen aan hem ingevolge deze akte dient te worden betaald.
Het in dit artikel bepaalde geldt alleen indien alle betrokken partijen aan het in lid 3 bepaalde voldoen.".
2.2. Bij notariële akte van economische eigendomsoverdracht van 3 januari 1996 hebben
1. de heer G voornoemd, als verkoper
2. R Investments V B.V. voornoemd (hierna: REIV), te dezen vertegenwoordigd als onder 2.1 beschreven en
3. G B.V., te dezen vertegenwoordigd door haar directeur, de te
X gevestigde B Beheer B.V., die hierbij werd vertegenwoordigd door haar directeur de heer W., zakelijk weergegeven, het volgende te kennen gegeven:
1. bij de koopakte, als onder 2.1 vermeld, heeft de heer G aan REIV. verkocht de onroerende zaak voor een koopprijs van fl. 850.000,=, kosten koper en in genot van huur,
2. REIV heeft daarbij, zoals gebruikelijk, gekocht voor zich of nader te noemen meester,
3. REIV heeft belanghebbende aangewezen als vorenbedoelde meester en mitsdien is belanghebbende ter zake van de onderhavige overeenkomst(en) in alle opzichten in de plaats gesteld van REIV, waarmee de heer G, als verkopende partij, voor zover nodig, akkoord is gegaan, en
4. partijen zijn tevens overeengekomen dat de onroerende zaak bij die akte in economische zin in eigendom wordt overgedragen aan belanghebbende onder de in die akte opgenomen bepalingen.
Bij genoemde notariële akte hebben betrokken partijen, zakelijk weergegeven, onder meer nog het volgende verklaard.
De heer G heeft als verkopende partij verkocht aan belanghebbende en - op grond van voormelde overeenkomst(en) - hierbij in economische zin in eigendom overgedragen aan belanghebbende die van de heer G heeft gekocht en hierbij voor zich in economische zin in eigendom heeft aanvaard de onroerende zaak.
2.3. Op de eerste zitting is belanghebbende op haar verzoek in de gelegenheid gesteld om aan de hand van de inhoud van overeenkomsten haar stelling, dat rond de datum dat de onder 2.1 genoemde akte is ondertekend, het gebruikelijk was dat één van de tot de G groep behorende rechtspersoon "voor zich of nader te noemen meester" handelde, nader te motiveren. Belanghebbende heeft hiertoe in kopie overgelegd:
a. een ontwerp van een onderhandse akte, die, naar de aard van een ontwerpakte, niet ondertekend is en waarin op bladzijde 1, onderaan, zonder aan te geven wanneer deze toevoeging heeft plaatsgevonden en op welke plaats deze moet worden aangebracht, met
de pen in de kantlijn staat geschreven: "of nader te noemen meester" alsmede een daarop betrekking hebbend aanvullende overeenkomst welke uitsluitend tot onderwerp had de gevolgen van ontbinding en boete voor het geval de notariële akte van economische eigendom van bepaalde in de ontwerp akte genoemde onroerende zaken om welke reden dan ook niet zou worden gepasseerd,
b. een door contractspartijen op 12 april 1995 ondertekende onderhandse akte van verkoop en koop,
c. een onderhandse akte die is ondertekend door de koper op 22 mei 1995 en door de verkoper op een onbekende datum en waarin onder meer het volgende staat vermeld:
"Verkoper heeft rechten als economisch gerechtigde (waartoe de rechten op levering in
juridische eigendom behoren) ten aanzien van het navolgende registergoed: (_) (hierna tezamen te noemen: registergoed of het verkochte).
Deze rechten zijn vastgelegd in een akte van economische eigendomsoverdracht (_) op
17 januari 1992 verleden voor notaris Mr J, notaris te U.
Verkoper en koper hebben op 4 mei 1995 (sluitingsdatum) een koopovereenkomst gesloten inzake de economische eigendom van het registergoed,".
3. Het geschil, alsmede de standpunten en conclusies van partijen
3.1. In geschil is het antwoord op de vraag of de overgangsregeling van artikel V, lid 4, van de Wet van 18 december 1995, Staatsblad nummer 659 (hierna: de Wijzigingswet), in casu van toepassing is. Het geschil spitst zich daarbij toe op de vraag of de verkrijging door belanghebbende bij de in 2.2 vermelde akte van 3 januari 1996 het gevolg is van een op 31 maart 1995, 18.00 uur bestaande schriftelijke overeenkomst.
Belanghebbende beantwoordt deze vraag bevestigend, de Inspecteur daarentegen ontkennend.
3.2.Voor de standpunten van partijen worden verwezen naar de van ieder van hen afkomstige stukken, waaronder de op de eerste zitting door belanghebbende voorgedragen en overgelegde pleitnota en de op de tweede zitting door de Inspecteur voorgedragen en overgelegde pleitnota,
van al welke stukken de inhoud als hier ingevoegd moet worden beschouwd. Op de zittingen hebben partijen hieraan, zakelijk weergegeven, nog het volgende toegevoegd.
3.2.1. Belanghebbende
De overeenkomst verandert niet wanneer een ander voor de kopende partij in de plaats wordt gesteld. Bij contractovername blijft de inhoud van de overeenkomst dezelfde. Hierbij is van belang dat het in casu geen willekeurige derde betreft doch dat de rechtspersoon die het contract overneemt tot dezelfde groep behoort als de overdragende rechtspersoon en dat de directeur van beide rechtspersonen dezelfde natuurlijke persoon is.
Indien het de heer G beter uitkwam, werd de verworven onroerende zaak bij een vennoot-schap van de G-groep "geparkeerd". Later kon dan worden bezien wie de uiteindelijke contractspartij zou worden. Dit soort praktijken deed zich geregeld voor. In het onderhavige geval had REIV dezelfde positie als belanghebbende nu heeft. REIV is als het ware uit het contract gestapt en belanghebbende is er ingestapt, dat wil zeggen: heeft de positie van REIV overgenomen.
Belanghebbende heeft in de loop van de eerste zitting aangeboden door getuigen bewijs te leveren dat de notaris per abuis niet de juiste koopakte met de clausule "voor zich of nader te noemen meester" heeft genomen en aan het eind van die zitting verklaard dat, nu zij in de gelegenheid wordt gesteld haar onder 2.3 bedoelde stelling nader te motiveren, zij van dit getuigenaanbod afziet en wil bezien of zij op de mogelijk te houden tweede zitting alsnog dat getuigenaanbod zal doen.
3.2.2. De Inspecteur
Het centrale begrip bij de overdrachtsbelasting is de verkrijging. Van wezenlijk belang is dan ook wie de verkrijger is bij welke overeenkomst. Van contractovername is in casu geen sprake. De clausule van "de nader te noemen meester" staat wel in de akte van levering maar niet in de oorspronkelijke schriftelijke onderhandse akte van verkoop en koop. Er deed zich ook een geval voor van een nog op te richten besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid waarbij de rechtspersoon derhalve nog niet bestond. Belanghebbende neemt niet dezelfde positie in als REIV. Er is daarover geen enkele afspraak gemaakt waaruit dat zou volgen. Dit soort omstandigheden is niet gelijk te stellen met die van lastgeving.
De Inspecteur trekt zijn primaire standpunt, inhoudende dat niet binnen vier weken na de inwerkingtreding van genoemde wet van 18 december 1995 de (koop)overeenkomst met belanghebbende bij de Inspecteur is gemeld, in.
3.3. Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de bestreden uitspraak en van de naheffingsaanslag. De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de bestreden uitspraak.
4. Beoordeling van het geschil
4.1. Ingevolge artikel 2, lid 1, van de Wet op belastingen van rechtsverkeer (hierna: de Wet) wordt onder de naam "overdrachtsbelasting" een belasting geheven ter zake van de verkrijging van in Nederland gelegen onroerende zaken of van rechten waaraan deze zijn onderworpen. Ingevolge lid 2 van dit artikel (tekst zoals deze luidt bij het inwerkingtreden van de Wijzigingswet, conform lid 1, van artikel V van die wet, op 29 december 1995) wordt voor de toepassing van de Wet onder verkrijging mede begrepen de verkrijging van de economische eigendom.
4.2. Ingevolge artikel V, lid 4, van de Wijzigingswet, blijft genoemd artikel 2, lid 2, van de Wet, buiten toepassing indien wordt aangetoond dat de verkrijging van de economische eigendom het gevolg is van een op 31 maart 1995, 18.00 uur, bestaande schriftelijke overeenkomst.
4.3. Uit 4.2 volgt dat belanghebbende moet aantonen dat uiterlijk op 31 maart 1995, 18.00 uur, een schriftelijke overeenkomst bestond als gevolg waarvan de onder 2.2 genoemde economische eigendomsoverdracht heeft plaatsgevonden.
4.4. Uit belanghebbendes verklaring ter zitting dat een verworven onroerende zaak als dat zo uitkwam voorlopig bij een vennootschap van de G groep werd "geparkeerd" en dat dan later kon worden bezien wie de contractspartij zou worden, volgt, dat - anders dan in de casus welke heeft geleid tot het arrest van de Hoge Raad van 23 februari 2000, nr. 35.031, BNB 2000/147- niet zonder meer vaststond voor wie bij het sluiten van de koopovereenkomst gehandeld werd, zodat, ook al gaat het Hof veronderstellenderwijze met belanghebbende ervan uit dat de notaris per abuis een verkeerde akte uit de kast heeft genomen en dat in de akte van verkoop en koop opgenomen had moeten worden "voor zich of nader te noemen meester", uit de onder 2.1 genoemde overeenkomst van 1 maart 1995, anders dan in dat arrest, niet zonder meer volgt dat voor belanghebbende werd gehandeld.
4.5. Belanghebbendes verklaring in haar tot de gedingstukken behorende brief van 14 april 2000 dat de heer W. aan belanghebbendes voornoemde gemachtigde heeft laten weten dat "op 15 maart 1995 door R Investments V B.V. resp cliënte (Hof: d.w.z. belanghebbende) is besloten (c.q. overeengekomen), dat cliënte de nader te noemen meester was" kan evenmin tot het door belanghebbende voorgestane resultaat leiden, omdat juist door die verklaring vaststaat dat ten tijde van de overeenkomst van 1 maart 1995 de nader te noemen meester nog niet vaststond en derhalve de inhoud van die schriftelijke overeenkomst op die datum niet tot gevolg kan hebben dat de economische eigendomsoverdracht aan belanghebbende zou plaatsvinden.
Indien al door verklaringen, al dan niet van getuigen, zou kunnen worden bewezen, dat na 1 maart 1995, doch uiterlijk op 31 maart 1995, 18.00 uur, een nadere overeenkomst is gesloten waarbij belanghebbende in de overeenkomst van 1 maart 1995 de plaats heeft ingenomen van REIV, dan nog is geen sprake van een schriftelijke overeenkomst in de zin van de Wijzigingswet, zodat ook dit belanghebbende niet kan baten.
4.6. Belanghebbende heeft op de tweede zitting met betrekking tot vorenbedoelde vermeende vergissing van de notaris niet aangegeven alsnog een getuigenaanbod te doen. Ook indien belanghebbende dit wel had gedaan, zou zulks belanghebbende niet hebben kunnen baten, omdat, ook indien het Hof veronderstellenderwijze met belanghebbende aanneemt dat de notaris een verkeerde akte heeft genomen en dat in de akte genoemde clausule opgenomen had moeten worden, dit niet tot een ander oordeel zal kunnen leiden. Immers, gelijk onder 4.4 en 4.5 is overwogen, stond daarmee nog niet vast wie op het moment van de onderhandse akte van verkoop en koop de meester was voor wie gehandeld werd.
Nu het Hof veronderstellenderwijze met belanghebbende wil aannemen dat het binnen de G groep gebruikelijk was het "nader te noemen meester beding" op te nemen, doch daarmee, zoals uit het vorenstaande volgt, nog niet vaststaat wie ten tijde van het (vóór 31 maart 1995, 18.00 uur) sluiten van de schriftelijke overeenkomst , die meester is, gaat het Hof, mede gelet op het vooroverwogene aan het in genoemde brief van 14 april 2000 gedane getuigenaanbod voorbij.
4.7. Met betrekking tot de onder 2.3 vermelde door belanghebbende ter nadere motivering van haar standpunt overgelegde stukken, merkt het Hof het volgende op:
1. de in 2.3 onder a genoemde akte betreft een ontwerpakte, welke vanwege haar aard van ontwerpakte niet ondertekend is en waarin om onduidelijke redenen niet direct is opgenomen maar met de pen is bijgeschreven "of nader te noemen meester" alsmede
2. de akten genoemd onder b en c hebben, gelet op de datum van hun ondertekening, waarbij zij opgemerkt dat de datum van ondertekening door de verkoper van akte b onbekend is, geen betrekking op de periode voorafgaande aan 31 maart 1995, 18.00 uur.
Hieruit volgt dat met deze stukken belanghebbende niet heeft aangetoond dat de naam van de nader te noemen meester ten tijde van de onder 2.1 vermelde overeenkomst bekend was noch dat vóór
31 maart 1995, 18.00 uur, er een schriftelijke overeenkomst bestond waaruit bleek wie de nader te noemen meester was , en dat als gevolg van zulk een overeenkomst de economische eigendoms-overdracht aan belanghebbende, als vermeld onder 2.2, heeft plaatsgevonden.
4.8. Op grond van het vorenstaande moet worden beslist in de door de Inspecteur voorgestane zin
5. Proceskosten en griffierecht
Nu het gelijk aan de zijde van de Inspecteur is en bijzonder omstandigheden niet zijn gesteld of gebleken, acht het Hof geen termen aanwezig de Inspecteur te veroordelen tot vergoeding van door belanghebbende gemaakte proceskosten.
Het beroep ongegrond bevindende, acht het Hof geen termen aanwezig de Inspecteur op de voet van artikel 5, zevende lid, van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken, te gelasten belanghebbende het door haar gestorte griffierecht geheel of gedeeltelijk te vergoeden.
6. Beslissing
Gelet op al het vorenstaande moet worden beslist als volgt.
Het Hof bevestigt de bestreden uitspraak.
Aldus vastgesteld op 22 november 2000 door M.E. van Hilten, lid van voormelde Kamer, in tegenwoordigheid van D.G. Moll van Charante, waarnemend-griffier, en op die datum in het openbaar uitgesproken.
Aangetekend in afschrift aan partijen verzonden op: 22 november 2000