Home

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 21-12-2000, AA9437, 97/20598

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 21-12-2000, AA9437, 97/20598

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Datum uitspraak
21 december 2000
Datum publicatie
4 juli 2001
ECLI
ECLI:NL:GHSHE:2000:AA9437
Zaaknummer
97/20598

Inhoudsindicatie

-

Uitspraak

BELASTINGKAMER

Nr. 97/20598

HET GERECHTSHOF TE 's-HERTOGENBOSCH

UITSPRAAK

Uitspraak van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch, vijfde enkelvoudige Belastingkamer, op het beroep van de heer E te Aachen (Duitsland) tegen de uitspraak van het hoofd van de eenheid particulieren te Heerlen van de rijksbelastingdienst (hierna de Inspecteur) op het bezwaarschrift van belanghebbende betreffende na te melden aanslag.

1. Ontstaan en loop van het geding

1.1. Aan belanghebbende is voor het jaar 1991 met dagtekening 31 december 1994 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd naar een belastbaar inkomen van fl. 130.000,-- . Belanghebbende heeft tegen die aanslag, door tussenkomst van zijn toenmalige gemachtigde, bij brief gedateerd 5 januari 1995 een bezwaarschrift ingediend. Die brief is op 10 januari 1995 bij de Inspecteur binnengekomen. Bij uitspraak van de Inspecteur welke is gedagtekend 2 oktober 1995, is de aanslag gehandhaafd.

1.2. Belanghebbendes toenmalige gemachtigde is van voormelde uitspraak bij brief gedagtekend 14 november 1995, in beroep gekomen bij het Hof. Die brief is daags daarna ter griffie ingekomen.

1.3. Met toepassing van het bepaalde in artikel 18a van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken heeft de voorzitter van de belastingkamer van dit Hof bij beschikking van 19 maart 1996 belanghebbende op grond van overschrijding van de beroepstermijn niet-ontvankelijk verklaard in zijn beroep. Op diezelfde dag zijn afschriften van die beschikking met ontvangstbevestiging aan partijen verzonden.

1.4. Belanghebbendes toenmalige gemachtigde is bij brief gedateerd 23 april 1996, bij het Hof binnengekomen op 25 april daarna, tegen de beschikking in verzet gekomen. Dat verzet is mondeling behandeld ter zitting van 6 juni 1997, gehouden te Heerlen.

1.5. Bij uitspraak van het Hof van 7 juli 1997, waarvan op diezelfde dag afschriften met ontvangstbevestiging zijn verzonden aan belanghebbendes toenmalige gemachtigde (aan het van hem bekende adres) en aan de Inspecteur, is het verzet van belanghebbende ongegrond verklaard.

1.6. Nadat belanghebbende, als vermeld in 1.4, in verzet was gekomen en het verzet mondeling was behandeld, doch voordat, als vermeld in 1.5, op dat verzet uitspraak was gedaan, is bij het Hof op 13 juni 1997 een brief d.d. 11 juni 1997 van de Inspecteur binnengekomen. Bij die brief bevonden zich als bijlagen een aan het Hof gerichte brief d.d. 7 mei 1997 van mr. R, belastingkundige te Maastricht (hierna: belanghebbendes gemachtigde), vergezeld van een begeleidend schrijven d.d. 7 mei 1997 waarin belanghebbendes gemachtigde de Inspecteur verzocht bedoelde brief door te zenden aan het Hof. Verder bevond zich bij die brief als bijlage een aan belanghebbendes gemachtigde gerichte brief d.d. 21 mei 1997 van de Inspecteur, als reactie op evenbedoeld verzoek om doorzending. Ten slotte bevonden zich bij die brief als bijlagen een machtiging van belanghebbende, waarom door de Inspecteur bij evengemelde brief d.d. 21 mei 1997 was verzocht, alsmede een brief d.d. 6 juni 1997 van belanghebbendes gemachtigde aan de Inspecteur, waarin het verzoek om doorzending werd herhaald.

1.7. De griffie van het Hof heeft voormelde, op 13 juni 1997 bij het Hof binnengekomen brief d.d. 7 mei 1997 (met bijlagen) als een afzonderlijk beroepschrift van belanghebbende aangemerkt en bij brief d.d. 13 oktober 1997 aan mr. R "de ontvangst van het bovenvermelde beroepschrift" bevestigd. Bij brief d.d. 21 november 1997 heeft de griffie belanghebbendes gemachtigde nadere gegevens gevraagd en verzocht een kopie van de bestreden uitspraak over te leggen.

1.8. Bij brief gedateerd 29 december 1997 (met bijlagen), bij het Hof binnengekomen daags daarna, heeft belanghebbendes gemachtigde op de in 1.7 vermelde brief d.d. 21 november 1997van de griffie gereageerd. In die brief vermeldt belanghebbendes gemachtigde dat "u hierbij een afschrift van de bestreden uitspraak aantreft". Als zodanig heeft belanghebbendes gemachtigde bij die brief (ondermeer) een "uitspraak op het bezwaarschrift" in het geding gebracht welke is gedagtekend 3 september 1997. Tevens heeft belanghebbendes gemachtigde bij die brief d.d. 29 december 1997 (ondermeer) een volmacht van belanghebbende overgelegd.

1.9. Bij brief van 27 maart 1998 heeft het Hof de van belanghebbendes gemachtigde ontvangen correspondentie als beroepschrift (met bijlagen) van belanghebbende in afschrift doorgezonden aan de Inspecteur, ten behoeve van het indienen door deze van een vertoogschrift. Het vertoogschrift (met bijlagen), gedateerd 10 april 1998, is op 14 april daarna bij het Hof binnengekomen en daarna in afschrift doorgezonden aan belanghebbendes gemachtigde.

1.10. De mondelinge behandeling van het beroep heeft plaatsgevonden ter zitting van 16 februari 2000. Aldaar zijn verschenen en gehoord belanghebbendes gemachtigde en namens de Inspecteur drs. H.

2. Vaststaande feiten

Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting stelt het Hof, als tussen partijen niet in geschil dan wel door een der partijen gesteld en door de andere partij niet dan wel onvoldoende weersproken, de volgende feiten vast.

2.1. In voormelde, door de Inspecteur naar het Hof doorgestuurde brief d.d.

7 mei 1997 van belanghebbendes gemachtigde verzoekt deze aan "de Voorzitter van het Gerechtshof Belastingkamer 's-Hertogenbosch" "hem op de voet van artikel 60 AWR te machtigen binnen een door u te stellen termijn alsnog een beroepschrift in te dienen met betrekking tot de uitspraak op bezwaarschrift van de Belastingdienst Particulieren Heerlen inzake de aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen 1995, aanslagnummer 00000000H16 d.d. 31 december 1994.".

2.2. In die brief vermeldt belanghebbendes gemachtigde verder, voor zover hier van belang, het volgende.

"Door een bijzondere omstandigheid is belanghebbende niet in staat geweest de door de wet voor beroepschrift gestelde termijn in acht te nemen.

Ter toelichting merk ik het volgende op. Belanghebbende heeft zijn belangen laten behartigen door J.. Belanghebbende heeft geconcludeerd dat de heer J sedert geruime tijd niet in staat is als gemachtigde op te treden. Belanghebbende was dat aanvankelijk niet duidelijk omdat hij de Nederlandse taal niet voldoende beheerst. Belanghebbende heeft geconcludeerd dat de heer J de termijn voor beroep heeft laten verstrijken. Belanghebbende is eerst recent daarmee bekend geworden omdat de Belastingdienst hem tot betaling van voornoemde aanslag heeft aangespoord".

2.3. In de in 1.6 vermelde brief d.d. 21 mei 1997 van de Inspecteur aan belanghebbendes gemachtigde, als reactie op vorenbedoeld verzoek om doorzending, heeft de Inspecteur belanghebbendes gemachtigde voorgehouden dat het bepaalde in artikel 60 (oud) van de Algemene wet inzake rijksbelastingen niet meer van toepassing was en dat in verband met het door hem gestelde een beroep moest worden gedaan op artikel 6:11 van de Algemene wet bestuursrecht. In die brief d.d. 21 mei 1997 heeft de Inspecteur "voor de vraag of niet-ontvankelijkverklaring van het beroepschrift achterwege moet blijven" verwezen "naar de lopende verzetsprocedure". In die brief heeft de Inspecteur verder een door belanghebbende getekende volmacht opgevraagd. Na het ontvangen van die volmacht is de Inspecteur overgegaan tot het verzenden van de in 1.6 vermelde brief d.d. 11 juni 1997 (met bijlagen).

2.4. In zijn in 1.8 vermelde brief van 29 december 1997 aan het Hof heeft belanghebbendes gemachtigde, voor zover hier van belang, het volgende vermeld.

"In de brief aan de belastingdienst doe ik ten onrechte een beroep op artikel 60 AWR. Waar in voornoemde brief staat artikel 60 AWR dient gelezen te worden artikel 6:11 Algemene wet bestuursrecht.

Met betrekking tot de gronden van het beroep overleg ik hierbij een afschrift van mijn brief d.d. 23 oktober 1997 aan de Nationale Ombudsman. Kortheidshalve verwijs ik u naar de inhoud daarvan.

In mijn brief d.d. 23 oktober 1997 aan de Nationale ombudsman merk ik op dat belanghebbende tot voor kort werd vertegenwoordigd door een slechte belastingadviseur met psychische en drankproblemen. Belanghebbende was daar in het verleden niet van op de hoogte. De belastingdienst is er eveneens van op de hoogte dat de betreffende belastingadviseur zijn werk niet naar behoren verricht. De belastingdienst had belanghebbende daarop moeten wijzen en de belastingdienst had de belastingadviseur als gemachtigde moeten weigeren.

Omdat de belastingdienst dat heeft nagelaten dient de niet-ontvankelijk verklaring van het bezwaarschrift achterwege te blijven.

U treft hierbij aan een afschrift van de uitspraak op het bezwaarschrift.".

2.5. Evenbedoeld stuk betreft een "uitspraak op het bezwaarschrift" van de Inspecteur, gericht aan belanghebbendes gemachtigde en gedateerd 3 september 1997. In dat stuk is belanghebbende op grond van overschrijding van de bezwaartermijn niet-ontvankelijk verklaard in zijn bezwaar. In dat stuk is verder, voor zover hier van belang, het volgende vermeld.

"Op 15 mei 1997 ontving ik uw brief waarin u namens E. (_) bezwaar maakt tegen de aanslag inkomstenbelasting /premie volksverzekeringen 1991, aanslagnummer 00000000.H16, dagtekening van het aanslagbiljet 31 december 1994.

(_)

Daarom verklaar ik u niet-ontvankelijk in uw bezwaar.

Ik zal uw bezwaar toch beoordelen. Ik merk het echter aan als een verzoek om ambtshalve vermindering. U kunt tegen mijn beslissing op het verzoek om ambtshalve vermindering niet in beroep gaan bij het gerechtshof. U kunt alleen in beroep gaan tegen de niet-ontvankelijkverklaring van het bezwaarschrift. Ik verwijs u echter naar de reeds door de vorige gemachtigde opgestarte bezwaar, beroeps- en verzetsprocedure over het belastingjaar 1991. Op 7 juli 1997 heeft het gerechtshof te 's-Hertogenbosch uitspraak gedaan op het verzet tegen die niet-ontvankelijkverklaring. Het Hof oordeelde dat het verzet ongegrond is. Naar mijn mening is een nieuw beroep tegen de niet-ontvankelijkverklaring zinloos.

(_)

Beslissing op uw verzoek

Ik wijs uw verzoek af.".

2.6. Tegen meergemelde uitspraak op verzet d.d. 7 juli 2000 is geen beroep in cassatie ingesteld. Dat belanghebbendes gemachtigde geen beroep in cassatie heeft ingesteld is toe te schrijven aan de omstandigheid dat hij destijds niet van die uitspraak op de hoogte was.

3. Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen

3.1. In geschil is of belanghebbende ontvankelijk is in zijn beroep. Belanghebbende beantwoordt die vraag bevestigend, de Inspecteur ontkennend. Indien die vraag bevestigend moet worden beantwoord, is in geschil of belanghebbende ontvankelijk is in zijn bezwaar. Belanghebbende beantwoordt die vraag bevestigend, de Inspecteur ontkennend.

Indien die vraag bevestigend moet worden beantwoord is de hoogte van de aanslag in geschil.

3.2.1. Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden, vermeld in de van hen afkomstige stukken.

3.2.2. Belanghebbendes gemachtigde heeft ter zitting daaraan toegevoegd dat zijn meergemelde brief d.d. 7 mei 1997 welke op 13 juni 1997 bij het Hof is binnengekomen, moet worden aangemerkt als een na afloop van voormelde zitting d.d. 6 juni 2000 binnengekomen verzoek om verlenging van de beroepstermijn, dat de belastingdienst heel goed wist dat de heer J voornoemd niet in staat was als gemachtigde op te treden, dat de belastingdienst de heer J als adviseur had moeten weigeren, dat een juiste belastingheffing een algemeen belang is en dat de belastingdienst, door belanghebbende niet voor de heer J te waarschuwen, heeft gehandeld in strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel. Ter zitting heeft belanghebbendes gemachtigde verklaard dat hij destijds niet van voormelde uitspraak op verzet op de hoogte was en dat het hieraan is toe te schrijven dat hij tegen die uitspraak geen beroep in cassatie heeft ingesteld.

3.2.3. De Inspecteur heeft hierop ter zitting ter verweer aangevoerd

dat het aan het Hof en niet aan hem is om een gemachtigde als zodanig te weigeren en dat hij belanghebbendes gemachtigde door middel van zijn meervermelde brief d.d. 21 mei 1997 ervan op hoogte heeft gesteld dat een verzetsprocedure aanhangig was. Verder heeft de Inspecteur, voor zover hier van belang, nog aangevoerd dat belanghebbendes beroep is gericht tegen de in 2.5 bedoelde, ambtshalve gegeven beschikking.

3.3. Belanghebbende heeft geconcludeerd dat hij ontvankelijk is in beroep en bezwaar en dat de aanslag "op nihil moet worden gesteld". In verband met de omstandigheid dat het ter voormelde zitting van 6 juni 1997 niet is gekomen tot een "horen" van belanghebbende, heeft belanghebbendes gemachtigde geconcludeerd tot "nietigverklaring" van de aanslag.

De Inspecteur heeft geconcludeerd dat belanghebbende niet-ontvankelijk is in zijn beroep.

4. Overwegingen omtrent het geschil

4.1. Voor zover voormelde brief d.d. 7 mei 1997 van belanghebbendes gemachtigde moet worden aangemerkt als te zijn gericht tegen de in 1.3 vermelde beschikking waarbij belanghebbende niet-ontvankelijk is verklaard in zijn beroep, merkt het Hof het volgende op. Die brief heeft het Hof eerst bereikt na afloop van de in 1.4 vermelde zitting van 6 juni 1997. Toen had de mondelinge behandeling van het door belanghebbendes vorige gemachtigde ingestelde verzet tegen de beschikking al plaatsgevonden. Bij uitspraak op dat verzet, gedaan op 7 juli 1997, is dat verzet ongegrond verklaard. Van die uitspraak zijn op diezelfde dag afschriften met ontvangstbevestiging verzonden naar het adres van belanghebbendes vorige gemachtigde en naar de Inspecteur. Tegen die uitspraak is geen beroep in cassatie ingesteld. Daarmee is in de procedure welke met het in 1.2 vermelde beroepschrift werd ingeluid, onherroepelijk beslist. In verband met het vorenstaande moet voormelde brief d.d. 7 mei 1997 (met bijlagen) van belanghebbendes gemachtigde welke op 13 juni 1997 bij het Hof is binnengekomen, als een niet-ontvankelijk beroepschrift worden aangemerkt.

4.2. Voormelde brief d.d. 7 mei 1997 kan niet worden aangemerkt als te zijn gericht tegen de in 1.8 vermelde "uitspraak op het bezwaarschrift" gedagtekend 3 september 1997". Gelet op hetgeen daaromtrent in 2.5 is vermeld, heeft belanghebbendes gemachtigde immers eerst bij op 15 mei 1997 bij de Inspecteur binnengekomen brief bezwaar gemaakt tegen de onderhavige aanslag. Om diezelfde reden kan die brief d.d. 7 mei 1997 evenmin worden aangemerkt als te zijn gericht tegen de bij bedoelde "uitspraak op het bezwaarschrift" gegeven ambtshalve gegeven beschikking.

4.3. De in 1.8 vermelde brief van belanghebbendes gemachtigde d.d. 29 december 1997 welke daags daarna bij het Hof is binnengekomen, is gericht tegen de "uitspraak op het bezwaarschrift" gedagtekend 3 september 1997, waarin belanghebbende wegens overschrijding van de bezwaartermijn niet ontvankelijk wordt verklaard in zijn bezwaar en waarin belanghebbendes bezwaar ambtshalve wordt beoordeeld. Belanghebbendes gemachtigde heeft niet eerder dan bij die brief d.d. 29 december 1997 te kennen gegeven tegen die uitspraak in beroep te komen. Dat is geruime tijd na het verstrijken van de wettelijke beroepstermijn van zes weken.

Belanghebbendes gemachtigde heeft geen feiten en/of omstandigheden aangevoerd waaruit volgt dat redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat hij bij de overschrijding van de beroepstermijn in verzuim is geweest. Tegen bedoelde, ambtshalve gegeven beslissing staat geen rechtsmiddel open.

4.4. Gelet op het hiervoor in 4.3 vermelde kan ook de brief d.d. 29 december 1997 van belanghebbendes gemachtigde niet als een ontvankelijk beroepschrift worden aangemerkt.

4.5. Gelet op al het vorenstaande kan belanghebbende niet in het beroep worden ontvangen.

Proceskosten

Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 5a van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken.

5. Beslissing

Het Hof verklaart belanghebbende niet-ontvankelijk in het beroep.

Aldus vastgesteld op 21 december 2000 door P.J.M. Bongaarts, lid van voormelde Kamer, in tegenwoordigheid van P.H.A. Calis, waarnemend-griffier, en op die datum in het openbaar uitgesproken.

Het door belanghebbende gestorte griffierecht ad fl. 80,-- zal na het onherroepelijk worden van deze uitspraak door de griffier van het Hof aan belanghebbende worden teruggegeven

Aangetekend in afschrift aan partijen verzonden op 21 december 2000