Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 15-01-2001, AA9686, 98/02533
Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 15-01-2001, AA9686, 98/02533
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof 's-Hertogenbosch
- Datum uitspraak
- 15 januari 2001
- Datum publicatie
- 4 juli 2001
- ECLI
- ECLI:NL:GHSHE:2001:AA9686
- Zaaknummer
- 98/02533
Inhoudsindicatie
-
Uitspraak
BELASTINGKAMER
Nr. 98/02533
HET GERECHTSHOF TE 's-HERTOGENBOSCH
U I T S P R A A K
Uitspraak van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch, tiende enkelvoudige Belastingkamer, op het beroep van. F (hierna: de belanghebbende) tegen de uitspraak van burgemeester en wethouders van de gemeente Z (hierna: de ambtenaar), op het bezwaarschrift betreffende de in het kader van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: de Wet WOZ) aan de belanghebbende gezonden beschikking waarbij de waarde van de onroerende zaak B -weg 00 te Z per de peildatum 1 januari 1995 is vastgesteld voor het tijdvak 1 januari 1997 tot en met 31 december 2000.
1. Ontstaan en loop van het geding
De belanghebbende heeft tegen voormelde beschikking, gedagtekend 14 april 1997 en met kenmerk 1503, bezwaar aangetekend. De ambtenaar heeft bij de bestreden uitspraak de waarde van de onroerende zaak verlaagd van fl. 618.000,= naar fl. 593.000,=. De belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van de belanghebbende een recht geheven van fl. 80,=. De ambtenaar heeft een vertoogschrift ingediend.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden in raadkamer ter zitting van het Hof van
24 november 2000 te Bergen op Zoom. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord de belanghebbende, tot haar bijstand vergezeld van haar echtgenoot prof. mr F., alsmede, namens de ambtenaar, mevrouw C., tot haar bijstand vergezeld van ing. J., taxateur.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft de belanghebbende een luchtfoto van haar woning en omgeving getoond. Deze foto is tijdens de mondelinge behandeling door het Hof met beide partijen bekeken.
2. Feiten
Het Hof stelt op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting, als tussen partijen niet in geschil dan wel door een der partijen gesteld en door de wederpartij niet of onvoldoende weersproken, de volgende feiten vast:
2.1. De belanghebbende heeft het recht van gebruik en het genot van de grond aan de B-weg 00 te Z, kadastraal bekend als gemeente Z sectie C, nummer 0000, met een oppervlakte van 2 ha, 68 a, 25 ca, alsmede het op het perceel staande en gelegen woonhuis met aanhorigheden.
2.2. De belanghebbende heeft in 1974 het woonhuis aan de B-weg 00 met ongeveer 1 hectare grond gekocht, ten tijde van de aankoop kadastraal aangeduid met nummer C 000. Na aankoop in 1974 heeft de belanghebbende het (toentertijd) met nummer C 000 aangeduide perceel omheind met een twee meter hoog hek. Op dit perceel heeft tuinaanleg plaatsgevonden, waarbij geen duidelijke overgang is gemaakt tussen tuin en omliggend bos (hierna: deel A).
2.2. Het onder 2.2 bedoelde deel A betreft een vrijstaande woning, type landhuis, met diverse bijgebouwen, ondergrond, vijver, tuin en bosgebied. De woning is gebouwd in 1905. De inhoud van de woning bedraagt 1.340 m3. De woning is gelegen in het bosgebied aan het B-wegje, een doorlopende zandweg, met in de nabijheid enige gevarieerde bebouwing. B-weg 00 is gelegen in een strook bos van ongeveer 200 tot 400 meter breed en 2,5 kilometer lang aan de oostzijde van de gemeente Z langs de Belgische grens.
2.3. In 1976 heeft de belanghebbende aangrenzende (bos)percelen aangekocht, met toentertijd de kadastrale aanduidingen C 000, C 111 en C 222 en met een oppervlakte van ongeveer 1 ha, 68 a, 25 ca (hierna: deel B). De percelen met de vorengenoemde kadastrale aanduidingen zijn later door het kadaster samengevoegd en aangeduid met nummer C 0000.
2.4. De echtgenoot van de belanghebbende heeft als tijdverdrijf het onderhouden van het bos.
2.5.1. De belanghebbende is voornemens meerdere percelen bosgrond in de nabijheid van B-weg 00 te verwerven. Dit ten einde de kwetsbaarheid van reeds in bezit zijnde bospercelen te verminderen.
2.5.2. In 1995 heeft de belanghebbende in de nabijheid, doch niet direct grenzend aan het toentertijd reeds in bezit zijnde perceel C 0000, een perceel kadastraal bekend als gemeente Z sectie C, nummer 1111 (in het beroepschrift aangeduid met C 2222) en met een oppervlakte van 1 ha, 62 a verworven. Dit perceel is niet in onderhavige beschikking begrepen.
2.5.3. Voorts heeft de belanghebbende in 1999 in de nabijheid, doch niet direct grenzend aan het toentertijd reeds in bezit zijnde perceel C 0000, twee percelen bosgrond verworven, kadastraal bekend als gemeente Z sectie C, nummer 1212 en sectie C, nummer 1313 Ook deze percelen zijn niet in onderhavige beschikking begrepen.
2.6.1. Deel B en de in 2.5.2 en 2.5.3 bedoelde percelen zijn gedeeltelijk afgezet met prikkeldraad, doch de belanghebbende zet deze percelen niet zelf af.
2.6.2. Omwonenden wandelen op zijn percelen bosgrond, met uitzondering van het met hek om zijn woning afgezette gebied (deel A). De belanghebbende heeft hier geen bezwaar tegen. Voorts is bij de omwonenden bekend, dat de bosgrond privé eigendom is.
3. Het geschil en de standpunten van partijen
3.1. Het geschil betreft het antwoord op de vraag of de ambtenaar terecht de delen A en B, tezamen het perceel met kadastrale aanduiding C 0000 aan B-weg 00 in de gemeente Z vormend, als één onroerende zaak in de zin van artikel 16 Wet WOZ heeft aangemerkt, welke vraag door de belanghebbende ontkennend en door de ambtenaar bevestigend wordt beantwoord.
3.2. De standpunten van partijen zijn als volgt.
3.2.1. De belanghebbende stelt in het beroepschrift, zakelijk weergegeven, het volgende:
- De bestreden uitspraak is niet met redenen omkleed.
- Bij de heffing van de onroerendezaakbelastingen in de zeventiger jaren is een duidelijk onderscheid gemaakt tussen bosgrond enerzijds en woning met aanhorigheden anderzijds.
- Het standpunt van de ambtenaar, dat er sprake is van één onroerende zaak is bezwaarlijk, nu dat zal leiden tot bijvoorbeeld een hoger huurwaardeforfait. In het bezwaarschrift d.d. 2 juni 1997 vermeldt de belanghebbende, dat de Belastingdienst stelt gebonden te zijn aan het bedrag van de onderhavige beschikking.
- Van het huidige perceel dient 25.000 m2 bosgrond buiten aanmerking te blijven.
3.2.2. De ambtenaar stelt in het vertoogschrift, zakelijk weergegeven, het volgende:
- Indien een uitspraak op bezwaar onvoldoende is gemotiveerd heeft dit alleen tot gevolg, dat het Gerechtshof zelf de gronden bij zijn uitspraak dient aan te vullen.
- De bij de bestreden uitspraak vastgestelde waarde is met behulp van referentieobjecten bepaald op fl. 593.000,=. De ambtenaar verwijst naar het bij het vertoogschrift gevoegde taxatierapport van taxateur J.
- Omdat de belanghebbende eigenaresse en gebruikster is van het totale perceel met kadastrale aanduiding C 0000, dienen de woning, de overige objecten en de daarbij horende grond te worden aangemerkt als een samenstel van gebouwde eigendommen en een ongebouwd eigendom. Dit samenstel is ingevolge artikel 16 Wet WOZ één onroerende zaak.
3.3. Tijdens de mondelinge behandeling hebben partijen nog het volgende toegevoegd.
3.3.1. De belanghebbende:
De belanghebbende kan zich vinden, indien zij (gedeeltelijk) in het gelijk wordt gesteld, in het hierna tijdens de mondelinge behandeling ingenomen subsidiaire standpunt van de ambtenaar, dat in dat hierna onder 3.3.2 omschreven geval de waarde dient te worden verminderd met fl. 8000,=.
3.3.2. De ambtenaar:
Bij de bestreden uitspraak is de waarde van de bosgrond vastgesteld op fl. 1,= per m2. Van in totaal 25.000 m2 ligt ongeveer 10.000 m2 binnen het hek om de woning. Hiervan is 1000 m2 gewaardeerd op fl. 100,= per m2, 1.500 m2 op fl. 40,= per m2 en de overige 7.500 m2 op fl. 1,=. Indien het Hof van oordeel zou zijn, dat de bosgrond buiten het hek om de woning niet tot de onroerende zaak behoort, dient de bosgrond binnen het hek voor de oppervlakte van 7.500 m2 te worden gewaardeerd op fl. 2,= per m2. Bij de bestreden uitspraak is de waarde verminderd met fl. 25.000,=., terwijl deze vermindering in het in vorige zin beschreven geval dan had moeten zijn: 16.825 m2 x (fl. 2,= - fl. 1,= =) fl. 1,= = fl. 16.825,=. De verdere vermindering van de waarde zou dan dienen te bedragen: ((26.825 m2 - 10.000 m2 =) 16.825 m2 x fl. 1,= =) fl. 16.825 - fl. 8.000,= = fl. 8.000,= (afgerond).
3.4. Conclusies van partijen
Het beroep van de belanghebbende strekt tot vernietiging van de bestreden uitspraak en tot vermindering van de waarde van de onroerende zaak tot primair fl. 568.675,= en subsidiair tot fl. 585.000.,=.
De ambtenaar heeft primair geconcludeerd tot bevestiging van de bestreden uitspraak en subsidiair tot vermindering van de waarde van de onroerende zaak tot fl. 585.000,=.
4. Overwegingen omtrent het geschil
4.1. De belanghebbende stelt dat de bestreden uitspraak onvoldoende is gemotiveerd. Daargelaten wat daarvan zij, merkt het Hof op dat deze klacht ongegrond is reeds omdat blijkens de jurisprudentie de loop van de procedure in belastingzaken meebrengt dat indien de uitspraak op een bezwaarschrift niet of niet voldoende met redenen is omkleed, dit alleen ten gevolge heeft dat het Hof, zo het de uitspraak van de ambtenaar bevestigt, verplicht is zelf de gronden daarvoor in zijn uitspraak op te nemen (onder meer: de arresten van de Hoge Raad van 4 april 1973, nummer 17 036, BNB 1973/117, van 26 maart 1980, nummer 19 418, BNB 1980/161, van 4 mei 1994, nummer 29 841, BNB 1994/195 en van 7 oktober 1998, nummer 33 577, BNB 1999/33).
4.2. Vaststaat, dat de belanghebbende het gebruik heeft van zowel deel A als deel B. Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde tijdens de mondelinge behandeling is het Hof van oordeel, dat de delen A en B een samenstel van gebouwde eigendommen en ongebouwd eigendom is, welke eigendommen naar de omstandigheden beoordeeld bij elkaar behoren. Blijkens de door de ambtenaar en door de belanghebbende overgelegde plattegronden en de tijdens de mondelinge behandeling getoonde luchtfoto zijn de gebouwde eigendommen en het ongebouwde eigendom op deel A en deel B één geheel en daarmee een samenstel van eigendommen die naar de omstandigheden beoordeeld bij elkaar behoren. Aan het oordeel van het Hof doet niet af, dat deel A is afgescheiden van deel B door middel van een twee meter hoog hek. Voorts doet aan het oordeel van het Hof niet af, dat de bosgrond binnen deel A (meer) dienstbaar is aan het gebruik van de op dat deel gelegen woning en de bosgrond buiten dat deel A niet of in mindere mate.
4.3. Hetgeen in het verleden in de praktijk is geschied met betrekking tot de heffing van de onroerendezaakbelastingen heeft geen betekenis voor de toepassing van de per 1 januari 1995 ingevoerde Wet WOZ.
4.4. Uit hetgeen hiervoor onder 4.1 tot en met 4.3 is overwogen volgt dat het gelijk aan de zijde van de ambtenaar is en dat moet worden beslist als hierna is vermeld.
4.5. Ten overvloede merkt het Hof nog het volgende op. De belanghebbende stelt, dat, bij bevestiging van de bestreden uitspraak, zij voor de inkomstenbelasting geconfronteerd wordt met een hogere huurwaarde bij het bepalen van zuivere inkomsten met betrekking tot een eigen woning. Deze stelling berust op een onjuist juridisch uitgangspunt. Artikel 42a, vierde lid, vierde volzin Wet op de inkomstenbelasting 1964 (hierna: Wet IB 1964) bepaalt, dat indien een eigen woning deel uitmaakt van een onroerende zaak als bedoeld in artikel 16 Wet WOZ de waarde in het economische verkeer van de eigen woning wordt gesteld op het gedeelte van de waarde van de onroerende zaak dat kan worden toegekend aan die woning. Hetgeen moet worden verstaan onder eigen woning is bepaald in artikel 42a, tweede lid Wet IB 1964. Voor de vermogensbelasting zijn vergelijkbare bepalingen te vinden in artikel 9, vierde lid en vijfde lid, vierde volzin Wet op de vermogensbelasting 1964.
5. Griffierecht
Nu de ambtenaar heeft verzuimd de belanghebbende te informeren omtrent het onder 4.5 vermelde vindt het Hof hierin aanleiding de ambtenaar te gelasten het griffierecht aan de belanghebbende te vergoeden.
6. Proceskosten
Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 5a van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken.
7. Beslissing
Het Gerechtshof:
- bevestigt de bestreden uitspraak;
- gelast dat door de ambtenaar aan de belanghebbende wordt vergoed het door deze ter zake van de behandeling van het beroep gestorte griffierecht ten bedrage van f 80,=.
Aldus vastgesteld op 15 januari 2001 door P. Fortuin, lid van voormelde Kamer, en op die datum in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van C.A.F.M. Stassen, waarnemend-griffier.
Aangetekend in afschrift aan partijen verzonden op: 15 januari 2001
Het aanwenden van een rechtsmiddel:
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. Het instellen van beroep in cassatie geschiedt door het indienen van een beroepschrift bij dit gerechtshof (Postadres: Postbus 70583, 5201 CZ 's-Hertogenbosch).
2. Bij het beroepschrift wordt een afschrift van de bestreden uitspraak overgelegd.
3. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd.
Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt U een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. Indien U na een mondelinge uitspraak griffierecht hebt betaald ter verkrijging van de vervangende schriftelijke uitspraak van het gerechtshof, komt dit in mindering op het griffierecht dat is verschuldigd voor het indienen van beroep in cassatie.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.