Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 22-01-2001, AA9689, 98/05711
Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 22-01-2001, AA9689, 98/05711
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof 's-Hertogenbosch
- Datum uitspraak
- 22 januari 2001
- Datum publicatie
- 4 juli 2001
- ECLI
- ECLI:NL:GHSHE:2001:AA9689
- Zaaknummer
- 98/05711
Inhoudsindicatie
-
Uitspraak
BELASTINGKAMER
Nr. 98/05711
HET GERECHTSHOF TE 's-HERTOGENBOSCH
U I T S P R A A K
Uitspraak van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch, eerste meervoudige Belastingkamer, op het beroep van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid V- B.V., gevestigd te L, tegen de uitspraak van het Hoofd Heffingen van het Zuiveringschap Limburg (hierna: het Hoofd, respectievelijk: het Schap) op het bezwaarschrift betreffende de haar opgelegde aanslag in verontreinigingsheffing oppervlaktewateren bedrijfsruimte voor het jaar 1995.
1. Ontstaan en loop van het geding
De aanslag is berekend naar een aantal vervuilingseenheden van 1.064,1 en bedraagt fl. 89.277,99.
Na bezwaar heeft het Hoofd de aanslag bij de bestreden uitspraak gehandhaafd.
Belanghebbende is van deze uitspraak in beroep gekomen bij het Hof.
Het Hoofd heeft een vertoogschrift ingediend.
De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad in raadkamer ter zitting van het Hof van 29 november 2000 te 's-Hertogenbosch. Aldaar zijn verschenen en gehoord mr. J., verbonden aan V Advocaten, als gemachtigde van belanghebbende en ing. T, in dienst van belanghebbende, alsmede de heren H en J. namens het Hoofd.
Partijen hebben ter zitting ieder een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan het Hof en aan de wederpartij. De inhoud van deze pleitnota's moet als hier ingelast worden aangemerkt.
2. Feiten
Het Hof stelt op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting, als tussen partijen niet in geschil dan wel door een der partijen gesteld en door de wederpartij niet of onvoldoende weersproken, de volgende feiten vast.
2.1. De aanslag is opgelegd op basis van de Heffingsverordening 1994, die is vastgesteld in de openbare vergadering van het Algemeen Bestuur van het Schap van 28 oktober 1993, goedgekeurd bij besluit van Gedeputeerde Staten van Limburg van 16 november 1993, no. 93/55473M, gewijzigd bij besluit van het Algemeen Bestuur tijdens de openbare vergadering van 27 oktober 1994, goedgekeurd bij besluit van Gedeputeerde Staten van Limburg van 29 november 1994, no. 94/57326M (hierna: de Verordening).
2.2. De vervuilingswaarde van belanghebbende, die een onderneming drijft op het gebied van de productie van wasmiddelen, reinigingsmiddelen en cosmetische artikelen, is tot en met 1994 berekend op basis van de bij de Verordening behorende Tabel Afvalwatercoëfficiënten.
Nadat bij een in 1994 door het Schap bij belanghebbende uitgevoerde inspectie de indruk was ontstaan dat, gelet op de hoeveelheid van de door belanghebbende geloosde afvalstoffen, de berekening van de vervuilingswaarde niet meer kon plaatsvinden op basis van de Tabel Afvalwatercoëfficiënten, zijn in januari 1995 bij belanghebbende tijdsproportionele
bemonsteringen uitgevoerd. Deze bemonsteringen zijn halverwege de meetperiode gestaakt, onder meer omdat door de plaatsing van de aanzuigmond van de bemonsteringsapparatuur op de bodem van het bedrijfsriool de meting niet representatief was als gevolg van de omstandigheid dat het bedrijfsriool nagenoeg geen verval had, waardoor het afvalwater slechts zeer langzaam naar het gemeentelijk riool werd afgevoerd.
2.3. Vervolgens heeft een nieuwe tijdsproportionele bemonstering plaatsgevonden gedurende de periode 30 maart 1995 tot en met 5 april 1995. De aanslag is berekend op basis van de resultaten van deze meetperiode.
3. Geschil, standpunten en conclusies van partijen
3.1. Tussen partijen is in geschil het antwoord op de vraag of de tijdsproportionele metingen en bemonsteringen in de periode 30 maart 1995 tot en met 5 april 1995 een representatief beeld geven van de vervuilingswaarde van belanghebbende over 1995. Het Hoofd verdedigt dat zulks het geval is. Belanghebbende bestrijdt de juistheid van die opvatting. Zij meent dat de vervuilingswaarde over 1995 moet worden bepaald door terugrekening naar 1995 van de resultaten, die gevonden zijn bij in 1996 uitgevoerde steekmonsters.
3.2. Het Hof verwijst voor de standpunten van partijen en de onderbouwing daarvan naar de van hen afkomstige stukken.
Tijdens de zitting heeft het Hoofd verklaard het beroep van belanghebbende in haar pleitnota op opgewekt vertrouwen te honoreren en in te stemmen met de door belanghebbende ter zitting ingenomen subsidiaire conclusie dat de aanslag uit dien hoofde moet worden verminderd tot een berekend naar 957,692 vervuilingseenheden.
3.3. Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de bestreden uitspraak en, naar zij ter zitting heeft verklaard, vermindering van de aanslag tot een berekend naar 646 + 10,5 = 656,5 vervuilingseenheden. Het Hoofd concludeert tot vernietiging van de uitspraak en vermindering van de aanslag tot een berekend naar 957,962 vervuilingseenheden.
4. Overwegingen omtrent het geschil
4.1. Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat de metingen en bemonsteringen in de periode maart/april 1995 niet een representatief beeld geven van haar vervuilingswaarde in 1995 omdat het bedrijfsriool nagenoeg geen verval had waardoor afvalwater zeer langzaam naar het gemeentelijk rioolstelsel werd afgevoerd. Het Hoofd heeft betwist dat bedoelde metingen en bemonsteringen niet representatief zijn geweest.
4.2. Naar aanleiding van dat standpunt van belanghebbende merkt het Hof het volgende op.
4.2.1. Nadat de metingen in januari 1995 waren gestaakt zijn tussen het Schap en belanghebbende afspraken gemaakt voor nieuwe metingen en bemonsteringen, namelijk die welke in dit geding ter discussie staan. Daarbij is ook afgesproken dat belanghebbende een nulpunt zou instellen voor de minimale hoogte van de aanzuigmond van de bemonsteringsapparatuur ten opzichte van het vloeistofoppervlak. De bemonstering in de periode maart/april 1995 heeft, naar het Hoofd tijdens de zitting heeft verklaard, plaatsgevonden op de hoogte van een door werknemers van belanghebbende in het bedrijfsriool aangebrachte buis.
4.2.2. Tijdens die meting en bemonstering zijn door belanghebbende, naar het Hof ontleent aan het verslag van de bespreking van 4 mei 1995 van het Schap met belanghebbende, geen opmerkingen door haar gemaakt met betrekking tot de bemonstering.
4.2.3. Toen bleek dat belanghebbende niet akkoord ging met de resultaten van de bemeting en bemonstering in de periode maart/april 1995 is tussen het Schap en belanghebbende de afspraak gemaakt dat laatstgenoemde vóór het einde van 1995 zou zorgdragen voor een representatieve bemonstering. Die bemonstering heeft niet plaatsgevonden.
4.3. Uit het overwogene in 4.2.1 en 4.2.2 leidt het Hof af dat ten tijde van de bemonstering in de periode 30 maart 1995 tot en met 5 april 1995 de representativiteit daarvan niet ter discussie stond. Bij de kennelijk later daaromtrent ontstane twijfel zou het op de weg van belanghebbende hebben gelegen om door zelf uitgevoerde bemonsteringen het bewijs te leveren dat de door het Schap uitgevoerde bemonsteringen niet onder representatieve omstandigheden hadden plaatsgevonden. Belanghebbende heeft zulks echter nagelaten, zoals vastgesteld in 4.2.3.
4.4. Het Hof gaat voorbij aan de stelling van belanghebbende dat zij niet de deskundigheid heeft om metingen en bemonsteringen ter bepaling van haar vervuilingswaarde uit te voeren. Niet valt in te zien waarom zij niet deskundigen van buiten haar bedrijf daarvoor had kunnen inschakelen.
4.5. Partijen verschillen van mening over de wijze waarop de resultaten van de in 1996 uitgevoerde steekmonsters kunnen worden herrekend tot de vervuilingswaarde van belanghebbende in 1995. Met name blijft hen verdeeld houden of bij die
herrekening het verschil in de hoeveelheid afvalwater in beide jaren een rol moet spelen.
Nu omtrent de wijze waarop de uitkomsten van de steekmonsters in 1996 kunnen worden herleid tot de vervuilingswaarde van belanghebbende in 1995 niets met zekerheid is komen vast te staan, kan de vervuilingswaarde van belanghebbende in 1995 niet worden berekend op basis van die steekmonsters en kan daaraan ook niet het bewijs worden ontleend dat de meting en bemonstering van het Schap in maart/april 1995 niet representatief zijn geweest voor de vervuilingswaarde van belanghebbende in 1995.
4.6. Het Hof komt tot de slotsom dat niet aannemelijk is geworden dat de meting en bemonstering in maart/april 1995 niet representatief zijn geweest voor de vervuilingswaarde van belanghebbende over 1995.
Beslist moet worden als hierna vermeld.
5. Proceskosten
Het Hof acht termen aanwezig het Hoofd te veroordelen in de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van haar beroep bij het Hof redelijkerwijs heeft moeten maken. Het Hof stelt deze kosten vast op 2 punten maal fl. 710,-- maal wegingsfactor 1,5 ofwel fl. 2.130,--.
6. Beslissing
Het Hof vernietigt de bestreden uitspraak, vermindert de aanslag tot een, berekend naar een aantal vervuilingseenheden van 957,962, gelast dat het Hoofd aan belanghebbende vergoedt het door deze gestorte griffierecht ten bedrage van fl. 80,--, veroordeelt het Hoofd in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van fl. 2.130,-- en wijst het Schap aan als de rechtspersoon die de kosten moet vergoeden.
Aldus vastgesteld op 22 januari 2001 door J.Th. Simons, voorzitter, A. Bijlsma en J.A. Monsma, in tegenwoordigheid van H.J. van den Helm, waarnemend-griffier, en op die dag in het openbaar uitgesproken.
Aangetekend in afschrift aan partijen verzonden op: 22 januari 2001