Home

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 21-02-2001, AB0797, 98/00897

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 21-02-2001, AB0797, 98/00897

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Datum uitspraak
21 februari 2001
Datum publicatie
4 juli 2001
ECLI
ECLI:NL:GHSHE:2001:AB0797
Zaaknummer
98/00897

Inhoudsindicatie

-

Uitspraak

BELASTINGKAMER

Nr. 98/00897

HET GERECHTSHOF TE ’s-HERTOGENBOSCH

PROCES-VERBAAL MONDELINGE UITSPRAAK

Uitspraak van het Gerechtshof te ’s-Hertogenbosch, tweede meervoudige Belastingkamer, op het beroep van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid X B.V. te Y tegen de uitspraak van het Hoofd van de eenheid Grote ondernemingen P van de rijksbelastingdienst (hierna: de Inspecteur) op haar bezwaarschrift betreffende de haar zonder verhoging opgelegde naheffingsaanslag in de omzetbelasting over het tijdvak 1 april 1997 tot en met 30 april 1997, aanslagnummer 3.

De mondelinge behandeling:

De mondelinge behandeling van de zaak heeft met gesloten deuren plaatsgevonden ter zitting van het Hof van 7 februari 2001 te ’s-Hertogenbosch. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord belanghebbende, alsmede, de Inspecteur.

Na behandeling van de zaak heeft het Hof heden, 21 februari 2001, de volgende mondelinge uitspraak gedaan.

De beslissing:

Het Hof bevestigt de bestreden uitspraak.

De gronden:

(1) Ter zitting heeft belanghebbende uitdrukkelijk verklaard dat zij - zoals reeds gesteld op pagina 3, onderaan, van haar aanvullend beroepschrift - van mening is dat alle op het terrein aanwezige faciliteiten welke openstaan voor bezoekers met een algemeen toegangsbewijs, in het teken staan van vervoer en causaal en functioneel met elkaar zijn verbonden. Het Hof is niet gebleken dat dit uitgangspunt onjuist is en het stemt derhalve hiermede in. Het Hof verbindt aan het vorenstaande de conclusie dat te dezen sprake is van een dienstverrichting waarbij economisch gesproken één dienst wordt verleend, te weten het verlenen van toegang tot een park dat vervoer als overkoepelend thema heeft. Naar redelijkerwijs niet voor twijfel vatbaar is, is het kenmerkende element van deze dienst niet aan te merken als het verlenen van toegang tot een museum als bedoeld in bijlage H, post 7, van de Zesde richtlijn. Zoals het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen in zijn arrest van 25 februari 1999, nr. C-349/96 (zaak Card Protection Plan Ltd.), onder meer gepubliceerd in BNB 1999/224c*, heeft overwogen, dient een dienstverrichting waarbij economisch gesproken één dienst wordt verleend niet kunstmatig uit elkaar te worden gehaald. Naar het oordeel van het Hof is in vorenbedoelde dienst het toegang verlenen tot het museumgedeelte niet zodanig overheersend dat de overige elementen van deze dienst geacht moeten worden daarin te zijn opgegaan.

Gelet op het vorenstaande is te dezen sprake van één, eigensoortige dienst welke niet is aan te duiden als het verlenen van toegang tot een museum als bedoeld in post b.14, onder c, van Tabel I bij de Wet op de omzetbelasting 1968 en welke derhalve is onderworpen aan het algemene tarief.

Voor dit geval is niet in geschil dat de bestreden uitspraak dient te worden bevestigd.

(2) Nu het gelijk aan de zijde van de Inspecteur is en bijzondere omstandigheden zijn gesteld noch gebleken, acht het Hof geen termen aanwezig de Inspecteur te veroordelen tot vergoeding van de door belanghebbende gemaakte proceskosten.

De Inspecteur heeft ter zitting verklaard geen aanspraak te maken op vergoeding van proceskosten als bedoeld in artikel 5a van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken

Gelet op al het vorenstaande moet worden beslist als eerder vermeld.

Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal.

Aldus vastgesteld op 21 februari 2001 door J.A. Meijer, voorzitter, M.E. van Hilten en P. Fortuin, en op die datum in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van Th.A.J. Kock, waarnemend-griffier.

Aangetekend in afschrift aan partijen verzonden op: 28 februari 2001

Het aanwenden van een rechtsmiddel:

U kunt binnen vier weken na de verzenddatum van deze uitspraak dit gerechtshof schriftelijk verzoeken de mondelinge uitspraak te vervangen door een schriftelijke (Postadres: Postbus 70583, 5201 CZ ’s-Hertogenbosch).

Voor het verkrijgen van een schriftelijke uitspraak bedraagt het griffierecht voor belanghebbende fl. 150,=.

Het bestuursorgaan is voor het verkrijgen van een schriftelijke uitspraak eveneens een griffierecht van fl. 150,= verschuldigd.

De vervanging van een mondelinge uitspraak door een schriftelijke strekt ertoe de mondelinge uitspraak in een andere vorm vast te leggen. Het gerechtshof mag daarbij de gedane uitspraak niet aan een heroverweging onderwerpen.

Uitsluitend tegen een schriftelijke uitspraak van het gerechtshof staat beroep in cassatie open bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarvoor is eveneens een griffierecht verschuldigd. Het ter verkrijging van een schriftelijke uitspraak betaalde griffierecht wordt door de griffier van de Hoge Raad in mindering gebracht op het voor beroep in cassatie verschuldigde recht.