Home

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 14-02-2001, AB0799, 98/02203

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 14-02-2001, AB0799, 98/02203

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Datum uitspraak
14 februari 2001
Datum publicatie
4 juli 2001
ECLI
ECLI:NL:GHSHE:2001:AB0799
Zaaknummer
98/02203

Inhoudsindicatie

-

Uitspraak

BELASTINGKAMER

Nr. 98/02203

HET GERECHTSHOF TE 's-HERTOGENBOSCH

PROCES-VERBAAL MONDELINGE UITSPRAAK

Uitspraak van het Gerechtshof te ’s-Hertogenbosch, negende enkelvoudige Belastingkamer, inzake het beroep van X te Y tegen de uitspraak van het hoofd van de eenheid ondernemingen te P van de rijksbelastingdienst (hierna: de Inspecteur) op het bezwaarschrift van belanghebbende tegen de opgelegde naheffingsaanslag in de loonbelasting en de premie volksverzekeringen over het tijdvak 1 januari 1993 tot en met 31 december 1996, aanslagnummer 2.

DE MONDELINGE BEHANDELING:

De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden ter zitting van het Hof op 31 januari 2001 te 's-Hertogenbosch. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord de Inspecteur. Belanghebbende noch haar gemachtigde is verschenen.

Na de behandeling van de zaak heeft het Hof heden, 14 februari 2001, de volgende mondelinge uitspraak gedaan.

DE BESLISSING:

Het Hof vernietigt de bestreden uitspraak, vermindert de aanslag tot een bedrag van fl.2.880,=, veroordeelt de ambtenaar in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van fl.710,= en wijst de Staat der Nederlanden aan als de rechtspersoon die deze kosten moet vergoeden en gelast dat de ambtenaar aan belanghebbende het gestorte griffierecht ten bedrage van fl. 80,= vergoedt.

DE GRONDEN:

1. Belanghebbende exploiteert onder de naam "De X" een café restaurant te Y. Belanghebbende heeft gedurende de onderhavige periode gebruik gemaakt van anonieme werknemers. Van deze werknemers waren bij de loonadministratie geen loonbelastingverklaringen en geen kopieën van legitimatiebewijzen aanwezig. De betalingen aan deze werknemers zijn op de juiste wijze als beloningen aan anonieme werknemers in de loonadministratie verwerkt.

2. Naast de hiervoor vermelde anonieme werknemers is er in de jaren 1994 tot en met 1996 gedurende de carnavalsdagen gebruik gemaakt van de diensten van een discjockey. Per jaar werd aan deze discjockey fl.1.600,= contant uitbetaald.

Evenals van de onder 1 bedoelde anonieme werknemers was er ook van de discjockey (door belanghebbende T genoemd) geen loonbelastingverklaring en geen kopie identiteitsbewijs in de loonadministratie aanwezig.

3. Ten eerste is tussen partijen in geschil of de arbeidsverhouding van de discjockey in de jaren 1994 tot en met 1996 als privaatrechtelijke dienstbetrekking is aan te merken.

Uit vaste jurisprudentie blijkt dat aan drie criteria moet zijn voldaan, wil er sprake zijn van een privaatrechtelijke dienstbetrekking, te weten:

- er moet gedurende zekere tijd arbeid verricht worden door de werknemer;

- de werkgever moet loon betalen aan de werknemer; en

- er moet sprake zijn van een gezagsverhouding tussen werkgever en werknemer.

Niet in geschil is dat aan de eerste twee eisen is voldaan. Om te kunnen spreken van een gezagsverhouding moet sprake zijn van ondergeschiktheid. In dit geval is er sprake van ondergeschiktheid, hetgeen onder meer blijkt uit de vooraf vastgestelde tijden waarop de werkzaamheden moesten worden verricht. Bovendien moesten de werkzaamheden aan door de belanghebbende bepaalde eisen (het draaien van carnavalsmuziek) voldoen. Het Hof acht aannemelijk dat in dit kader door belanghebbende in het belang van de bedrijfsvoering specifieke opdrachten/instructies werden gegeven aan de discjockey.

Op grond van het bovenstaande concludeert het Hof dat er tussen de werkgever en de discjockey, sprake was van een gezagsverhouding en derhalve ook van een privaatrechtelijke dienstbetrekking gedurende de onderhavige periode.

Het Hof acht niet aannemelijk dat de werkzaamheden werden verricht in het kader van enige door de discjockey uitgeoefende onderneming of zelfstandig beroep.

4. Ten tweede is in geschil of in casu het anoniementarief terecht is toegepast. De Inspecteur betwist bij gebrek aan wetenschap dat T de betreffende discjockey is. Er is door belanghebbende, blijkens het onder 2 vermelde, niet voldaan aan haar identificatieplicht, waardoor, volgens het Hof, terecht het anoniementarief is toegepast.

5. Het derde geschilpunt betreft de vraag of de aan de discjockey uitbetaalde bedragen als bruto-bedragen moeten worden aangemerkt. Het Hof acht in dezen niet in voldoende mate aannemelijk dat in het naheffingstijdvak overeen is gekomen dat belanghebbende de loonbelasting voor zijn rekening zou nemen, of dat belanghebbende in het naheffingstijdvak anderszins van verhaal heeft afgezien.

Het Hof is daarom van mening dat de Inspecteur ten onrechte de betalingen aan de discjockey heeft gebruteerd. Het uitbetaalde bedrag van fl. 4.800,= moet als bruto-loonbetaling beschouwd worden.

6. Belanghebbende heeft als vierde punt van geschil aangevoerd dat tijdens het onderzoek door de controlerend ambtenaar zou zijn meegedeeld dat wanneer de naam van de discjockey bekend zou worden gemaakt een en ander verder geen gevolgen zou hebben voor belanghebbende. Aangezien de naam van de discjockey aan de betreffende ambtenaar bekend is gemaakt en volgens belanghebbende is aangetoond dat de betalingen aan T zijn gedaan, moet de naheffingsaanslag, naar de mening van belanghebbende, worden vernietigd. In tegenstelling tot hetgeen belanghebbende beweert, is er door de Belastingdienst geen enkele toezegging gedaan dat de aanslag zou worden vernietigd, aldus de Inspecteur. Volgens de Inspecteur is slechts de inlichting verstrekt dat wanneer zou blijken dat de werkzaamheden van de discjockey in het kader van zijn onderneming werden verricht en de betalingen in de aangegeven winst zouden zijn opgenomen, heffing van loonbelasting en premie volksverzekeringen achterwege zou blijven. Het Hof hecht geloof aan de verklaringen van de Inspecteur in zijn vertoogschrift en ter zitting.

Belanghebbende heeft onvoldoende aangevoerd om aannemelijk te maken dat de door haar gestelde toezeggingen door de medewerkers daadwerkelijk zijn gedaan.

7. Als laatste is tussen partijen in geschil of de resolutie van 18 januari 1978, nr. 277-21 639 van toepassing is. Volgens belanghebbende moet de verschuldigde belasting en premie worden verhaald op de discjockey en moet aan hem dan ook de naheffingsaanslag worden opgelegd. Het Hof is met de Inspecteur van mening dat een beroep op de resolutie in casu niet mogelijk is. De inkomsten kunnen niet in de heffing van inkomstenbelasting bij de discjockey worden betrokken, omdat de Inspecteur dan zou moeten bewijzen dat de betreffende persoon over het onderhavige tijdvak inkomsten als discjockey heeft genoten. Buiten een bewering van belanghebbende dat deze aan T betalingen heeft gedaan betreffende deze werkzaamheden is daarvoor geen bewijs te leveren.

Volgens de Resolutie blijven naheffingsaanslagen en uitnodigingen tot bijbetaling ter zake van niet of te weinig ingehouden loonbelasting en premie achterwege indien en voor zover:

a. de inkomsten, waarop de niet of de te weinig ingehouden loonbelasting en premie betrekking hebben, reeds in de heffing van de inkomstenbelasting en de premieheffing bij wege van aanslag zijn betrokken;

b. is te voorzien dat de inkomsten, waarop de niet of de te weinig ingehouden loonbelasting en premie betrekking hebben, in de heffing van de inkomstenbelasting en de premieheffing bij wege van aanslag zullen worden betrokken.

In casu is, gezien het bovenstaande, niet aannemelijk geworden dat aan deze voorwaarden is voldaan.

8. Uit het voorgaande volgt dat de onderhavige aanslag moet worden verminderd tot 60 % van (3 maal fl.1.600,= =) fl.4.800,= is fl.2.880,=.

DE PROCESKOSTEN:

Nu belanghebbende gedeeltelijk in het gelijk is gesteld, is er aanleiding de ambtenaar te veroordelen tot een proceskostenvergoeding aan belanghebbende. Het Hof stelt deze kosten met inachtneming van het bepaalde in het Besluit proceskosten fiscale procedures op

1 (punt) x fl.710,= x 1 (gewicht van de zaak) is fl.710,=.

Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal.

Aldus vastgesteld op 14 februari 2001 door R.J. Koopman, lid van voormelde kamer, in tegenwoordigheid van K.M.J. van der Vorst, waarnemend-griffier, en op die datum in het openbaar uitgesproken.

Aangetekend in afschrift aan partijen verzonden op: 22 februari 2001

Het aanwenden van een rechtsmiddel:

U kunt binnen vier weken na de verzenddatum van deze uitspraak dit gerechtshof schriftelijk verzoeken de mondelinge uitspraak te vervangen door een schriftelijke (Postadres: Postbus 70583, 5201 CZ 's-Hertogenbosch).

Voor het verkrijgen van een schriftelijke uitspraak bedraagt het griffierecht voor belanghebbende ¦ 150,=.

Het bestuursorgaan is voor het verkrijgen van een schriftelijke uitspraak ook een griffierecht van ¦ 150,= verschuldigd.

De vervanging van een mondelinge uitspraak door een schriftelijke strekt ertoe de mondelinge uitspraak in een andere vorm vast te leggen. Het gerechtshof mag daarbij de gedane uitspraak niet aan een heroverweging onderwerpen.

Uitsluitend tegen een schriftelijke uitspraak van het gerechtshof staat beroep in cassatie open bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarvoor is eveneens een griffierecht verschuldigd. Het door de belanghebbende ter verkrijging van een schriftelijke uitspraak betaalde griffierecht wordt door de griffier van de Hoge Raad in mindering gebracht op het door deze voor het beroep in cassatie verschuldigde griffierecht.