Home

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 14-03-2001, AB1034, 98/02012

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 14-03-2001, AB1034, 98/02012

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Datum uitspraak
14 maart 2001
Datum publicatie
4 juli 2001
ECLI
ECLI:NL:GHSHE:2001:AB1034
Zaaknummer
98/02012

Inhoudsindicatie

-

Uitspraak

BELASTINGKAMER

Nr. 98/02012

HET GERECHTSHOF TE ’s-HERTOGENBOSCH

PROCES-VERBAAL MONDELINGE UITSPRAAK

Uitspraak van het Gerechtshof te ’s-Hertogenbosch, tweede meervoudige Belastingkamer, op het beroep van X stichting te Y tegen de uitspraak van het Hoofd van de eenheid Ondernemingen P van de rijksbelastingdienst (hierna: de Inspecteur) op haar bezwaarschrift betreffende de haar zonder verhoging opgelegde naheffingsaanslag in de omzetbelasting over het tijdvak 1 januari 1992 tot en met 31 december 1992, aanslagnummer 1.

De mondelinge behandeling:

De mondelinge behandeling van de zaak heeft met gesloten deuren plaatsgevonden ter zitting van het Hof van 28 februari 2001 te ’s-Hertogenbosch. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord de voorzitter van het bestuur van belanghebbende, de gemachtigde van belanghebbende, alsmede, de Inspecteur.

Na behandeling van de zaak heeft het Hof heden, 14 maart 2001, de volgende mondelinge uitspraak gedaan.

De beslissing:

Het Hof vernietigt de bestreden uitspraak alsmede de naheffingsaanslag; veroordeelt de Inspecteur in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van fl. 3.550,= onder aanwijzing van de Staat der Nederlanden als de rechtspersoon die deze kosten moet vergoeden; en gelast dat door de Inspecteur aan belanghebbende het door deze gestorte griffierecht ad fl. 80,= wordt vergoed.

De gronden:

(1) Gelet op

- de omstandigheid dat, naar uit de ter zitting overgelegde foto’s blijkt, het voor- en achtergedeelte bouwkundig op elkaar waren afgestemd en in vrijwel dezelfde bouwstijl waren opgetrokken

- de omstandigheid dat het voor- en achtergedeelte ook intern met elkaar waren verbonden, beide de functie van kantoorruimte hadden en door belanghebbende aan dezelfde categorie van huurders werden verhuurd

- de omstandigheid dat, naar de Inspecteur ter zitting heeft verklaard, de gemiddelde voorbijganger het TThuis, in ieder geval gedurende de periode 1972 tot 1992, als één gebouw beschouwde,

een en ander te zamen beschouwd, is het Hof van oordeel dat het voor- en achtergedeelte aan de vooravond van de bouwkundige activiteiten in 1992 naar maatschappelijke opvattingen als één in het economische verkeer te exploiteren zaak (complex) moesten worden aangemerkt. De omstandigheid dat het voor- en achtergedeelte op eenvoudige wijze van elkaar waren af te sluiten en dan afzonderlijk konden worden gebruikt, kan hier niet aan afdoen.

Voor het geval het Hof tot dit oordeel mocht komen, heeft de Inspecteur ter zitting uitdrukkelijk verklaard dat hij alsdan, zulks in afwijking van het door hem in de van hem afkomstige stukken ingenomen standpunt, niet wenst te stellen dat door de vernieuwing van het voorgedeelte een nieuw complex is vervaardigd in de zin van artikel 3, eerste lid, onderdeel h, van de Wet op de omzetbelasting 1968.

Het gelijk is derhalve aan de zijde van belanghebbende. Voor dit geval is niet in geschil dat de naheffingsaanslag dient te worden vernietigd.

(2) In de omstandigheid dat het beroep gegrond is, vindt het Hof, nu bijzondere omstandigheden niet zijn gesteld of gebleken, aanleiding de Inspecteur te veroordelen tot vergoeding van de door belanghebbende gemaakte proceskosten. Het Hof stelt deze kosten, met inachtneming van het bepaalde in het Besluit proceskosten fiscale procedures, op 2,5 (punten) x fl. 710,= (waarde per punt) x 2 (gewicht van de zaak) is fl. 3.550,=.

(3) Nu het beroep gegrond is, dient de Inspecteur, gelet op het bepaalde in artikel 5, zevende lid, eerste volzin, van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken, aan belanghebbende het door haar voor deze zaak gestorte griffierecht ad fl. 80,= te vergoeden.

(4) Gelet op al het vorenstaande moet worden beslist als eerder vermeld.

Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal.

Aldus vastgesteld op 14 maart 2001 door J.A. Meijer, voorzitter, M.E. van Hilten en P. Fortuin, en op die datum in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van Th.A.J. Kock, waarnemend-griffier.

Aangetekend in afschrift aan partijen verzonden op: 14 maart 2001

Het aanwenden van een rechtsmiddel:

U kunt binnen vier weken na de verzenddatum van deze uitspraak dit gerechtshof schriftelijk verzoeken de mondelinge uitspraak te vervangen door een schriftelijke (Postadres: Postbus 70583, 5201 CZ ’s-Hertogenbosch).

Voor het verkrijgen van een schriftelijke uitspraak bedraagt het griffierecht voor belanghebbende fl. 150,=.

Het bestuursorgaan is voor het verkrijgen van een schriftelijke uitspraak eveneens een griffierecht van fl. 150,= verschuldigd.

De vervanging van een mondelinge uitspraak door een schriftelijke strekt ertoe de mondelinge uitspraak in een andere vorm vast te leggen. Het gerechtshof mag daarbij de gedane uitspraak niet aan een heroverweging onderwerpen.

Uitsluitend tegen een schriftelijke uitspraak van het gerechtshof staat beroep in cassatie open bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarvoor is eveneens een griffierecht verschuldigd. Het ter verkrijging van een schriftelijke uitspraak betaalde griffierecht wordt door de griffier van de Hoge Raad in mindering gebracht op het voor beroep in cassatie verschuldigde recht.