Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 05-04-2001, AB1046, 98/00493
Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 05-04-2001, AB1046, 98/00493
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof 's-Hertogenbosch
- Datum uitspraak
- 5 april 2001
- Datum publicatie
- 4 juli 2001
- ECLI
- ECLI:NL:GHSHE:2001:AB1046
- Zaaknummer
- 98/00493
Inhoudsindicatie
-
Uitspraak
BELASTINGKAMER
Nr. 98/00493
HET GERECHTSHOF TE 's-HERTOGENBOSCH
PROCES-VERBAAL MONDELINGE UITSPRAAK
Uitspraak van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch, eerste meervoudige Belastingkamer, op het beroep van X te Z tegen de uitspraak van het hoofd van de eenheid ondernemingen te P van de rijksbelastingdienst (hierna: de Inspecteur) op het bezwaarschrift betreffende de opgelegde aanslag in de inkomstenbelasting voor het jaar 1995.
De mondelinge behandeling
De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad in raadkamer ter zitting van het Hof van 22 maart 2001 te ’s-Hertogenbosch.
Aldaar is verschenen en gehoord, namens de Inspecteur, A, verbonden aan de vorengenoemde eenheid van de rijksbelastingdienst.
Namens belanghebbende is niemand verschenen, zoals de gemachtigde van te voren bij per fax aan het Hof gezonden brief van 21 maart 2001 aan het Hof heeft laten weten. Als bijlage bij die brief was gevoegd een pleitnota van belanghebbende, in reactie op de voorafgaande aan de zitting door de Inspecteur aan het Hof en belanghebbende gezonden pleitnota, welke laatste pleitnota is geacht ter zitting te zijn voorgedragen en die tot de gedingstukken wordt gerekend. Ter zitting heeft de griffier een afschrift van evenbedoelde brief en pleitnota van belanghebbende aan de Inspecteur overhandigd. Met toestemming van de Inspecteur is laatstbedoelde pleitnota als gedingstuk aangemerkt.
Na de behandeling van de zaak heeft het Hof heden, 5 april 2001, de volgende monde-linge uitspraak gedaan.
De beslissing
Het Hof bevestigt de bestreden uitspraak.
De gronden voor de beslissing
1. Ter zitting heeft de Inspecteur verklaard het bestaan van de leningen tussen belanghebbende en zijn in Egypte woonachtige vader (hierna: de vader) en die tussen belanghebbende en zijn eveneens in Egypte woonachtige zuster (hierna: de zuster) niet te betwisten, alsmede dat de leningen tot belanghebbendes ondernemingsvermogen kunnen worden gerekend.
2. Tot de gedingstukken behoren -onder meer- uit de Arabische taal vertaalde brieven van:
- de vader aan belanghebbende,
- de zuster aan belanghebbende,
- belanghebbende aan de vader, en
- belanghebbende aan de zuster.
De zakelijk weergegeven inhoud van deze brieven behelst:
a. verzoeken van de vader en de zuster aan belanghebbende om over te gaan tot betaling van rente op de aan belanghebbende verstrekte leningen, te weten fl. 65.702,= respectievelijk fl. 26.542,=;
b. de mededeling van de vader en de zuster aan belanghebbende dat zij belanghebbende een gift van fl. 65.000,= respectievelijk
fl. 25.000,= zullen schenken en dat met die onderscheiden bedragen de nog te betalen rente zal worden verrekend; en
c. tenslotte een dankzegging van belanghebbende aan de vader en de zuster voor de ontvangen gift, onder toevoeging van de mededeling dat belanghebbende het openstaande bedrag ad fl. 702,= respectievelijk fl. 1.542,= aan de vader c.q. de zuster zal betalen.
3. Naar het oordeel van het Hof heeft belanghebbende met de overlegging van de onder 2 bedoelde brieven niet aannemelijk gemaakt dat hij in het onderhavige jaar de facto enig bedrag aan rente heeft betaald aan de vader respectievelijk de zuster, laat staan tot de door hem in mindering op zijn winst uit onderneming gebrachte bedragen.
Het Hof heeft hierbij mede in overweging genomen de omstandigheid dat de vader respectievelijk de zuster enerzijds aan belanghebbende verzoeken over te gaan tot het betalen van rente en, anderzijds, op hetzelfde ogenblik een schenking doen van ongeveer gelijke omvang van het door hen geclaimde bedrag, welke gang van zaken naar het oordeel van het Hof niet geloofwaardig is.
4. Het Hof merkt hierbij nog op dat indien en voor zo ver er sprake is van verschuldigdheid van rente, er naar het oordeel van het Hof eveneens sprake is van kwijtschelding van die verschuldigde rente, welke kwijtschelding tot belanghebbendes winst uit onderneming dient te worden gerekend.
5. Ook overigens is het Hof niet gebleken van betaling door belanghebbende van de onder 2 genoemde bedragen ad fl. 702,= en
fl. 1.542,=.
6. Nu het beroep ongegrond is en bijzondere omstandigheden niet zijn gesteld of gebleken, acht het Hof geen termen aanwezig de Inspecteur te veroordelen tot vergoeding van door belanghebbende gemaakte proceskosten. De Inspecteur heeft geen aanspraak gemaakt op vergoeding van proceskosten.
6. Gelet op al het vorenstaande moet worden beslist als eerder vermeld.
Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal.
Aldus vastgesteld op 5 april 2001 door G.J. van Muijen, voorzitter, J.W.J. Huige en E.C.M. Wagemakers, in tegenwoordigheid van R.O.J.M. de Windt, waarnemend-griffier, en op die dag in het openbaar uitgesproken.
Aangetekend in afschrift aan partijen verzonden
op: 5 april 2001
Het aanwenden van een rechtsmiddel:
U kunt binnen vier weken na de verzenddatum van deze uitspraak dit gerechtshof schriftelijk verzoeken de mondelinge uitspraak te vervangen door een schriftelijke (Postadres: Postbus 70583, 5201 CZ 's-Hertogenbosch).
Voor het verkrijgen van een schriftelijke uitspraak bedraagt het griffierecht voor belanghebbende ƒ 150,--.
Het bestuursorgaan is voor het verkrijgen van een schriftelijke uitspraak een griffierecht van ƒ 150,-- verschuldigd.
De vervanging van een mondelinge uitspraak door een schriftelijke strekt ertoe de mondelinge uitspraak in een andere vorm vast te leggen. Het gerechtshof mag daarbij de gedane uitspraak niet aan een heroverweging onderwerpen.
Uitsluitend tegen een schriftelijke uitspraak van het gerechtshof staat beroep in cassatie open bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarvoor is eveneens een griffierecht verschuldigd. Het ter verkrijging van een schriftelijke uitspraak betaalde griffierecht wordt door de griffier van de Hoge Raad in mindering gebracht op het voor beroep in cassatie verschuldigde recht.