Home

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 06-03-2001, AB1184, 97/20799

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 06-03-2001, AB1184, 97/20799

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Datum uitspraak
6 maart 2001
Datum publicatie
4 juli 2001
ECLI
ECLI:NL:GHSHE:2001:AB1184
Zaaknummer
97/20799

Inhoudsindicatie

-

Uitspraak

BELASTINGKAMER

Nr. 97/20799

HET GERECHTSHOF TE 's-HERTOGENBOSCH

PROCES-VERBAAL MONDELINGE UITSPRAAK

Uitspraak van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch, negende enkelvoudige Belastingkamer, op het beroep van Stichting kerk te Y tegen de uitspraak van het hoofd van de eenheid particulieren/ondernemingen te P van de rijksbelastingdienst (hierna: de Inspecteur) op het bezwaarschrift van belanghebbende tegen de aan haar opgelegde naheffingsaanslag in de omzetbelasting over het tijdvak 1 januari 1992 tot en met 31 december 1996, aanslagnummer 1.

DE MONDELINGE BEHANDELING

De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad in raadkamer ter zitting van het Hof van 20 februari 2001 te ‘s-Hertogenbosch.

Daar is toen verschenen en gehoord de Inspecteur.

Belanghebbende is niet verschenen.

Na de behandeling van de zaak heeft het Hof heden, 6 maart 2001, de volgende monde-linge uitspraak gedaan.

DE BESLISSING:

Het Hof bevestigt de uitspraak van de Inspecteur.

DE GRONDEN:

1.1. Het Hof acht de volgende door de inspecteur gestelde feiten aannemelijk:

1.2. Belanghebbende is eigenaresse van de kerk aan de astraat te P. In 1991 is zij aangevangen met de herbouw van van het pand, dat in de Tweede Wereldoorlog vernield was. Na de herbouw is de kerk in de herfst van 1992 weer als zodanig in gebruik genomen. De op de herbouwkosten drukkende voorbelasting is door belanghebbende in aftrek gebracht als voorbelasting.

1.3. Belanghebbende verhuurt sinds de herbouw de kerk aan de Stichting kerk (verder: de huurder). Ter zake van deze verhuur heeft belanghebbende gekozen voor de zogenaamde “optie belaste verhuur”. In dat verband heeft de Inspecteur op verzoek van belanghebbende en de huurder een beschikking afgegeven op de voet van artikel 11, eerste lid, onderdeel b, ten vijfde, van de Wet op de omzetbelasting 1968, op grond van welke beschikking met ingang van 1 oktober 1992 de verhuur van de kerk werd uitgezonderd van de vrijstelling van omzetbelasting.

1.4. Belanghebbende heeft geen gebruik gemaakt van de overgangsregeling neergelegd in artikel V, negende lid, van de Wet van 18 december 1995, Stb. 659 (Wet bestrijding BTW-constructies) (verder: de wetswijziging).

1.5. De onderhavige naheffingsaanslag berust op de zogenaamde herzieningsregeling van artikel 13, tweede lid, van de Uitvoeringsbeschikking omzetbelasting 1968 en heeft betrekking op een herziening over het jaar 1996 ten bedrag van ƒ 11.325,--.

2.1.Belanghebbende bestijdt de onderhavige uitspraak op bezwaar met de volgende stellingen:

2.2.Door de wetswijziging wordt belanghebbende ten zeerste gedupeerd nu zij de financiering van de herbouw in het geheel heeft afgestemd op de afspraken met de Inspecteur rond de optie voor belaste verhuur.

2.3.De wetswijziging en de daarop gebaseerde naheffingsaanslag leiden onherroepelijk tot het faillissement van belanghebbende, en dat onredelijke en onbillijke gevolg kan niet door de wetgever zijn beoogd.

2.4.De hardheidsclausule moet worden toegepast.

2.5.De wetswijziging is in strijd met het Europese recht, met name ten aanzien van non-profitorganisaties, zoals belanghebbende.

3.1.Het staat de rechter niet vrij om zijn beslissing te baseren op zijn oordeel omtrent de redelijkheid en billijkheid van een wet in formele zin. De stellingen van belanghebbende die er op neerkomen dat de onderhavige wetswijziging onredelijk en onbillijk is, kan daarom niet tot vernietiging van de bestreden uitspraak leiden.

3.2.Voor zover belanghebbende beoogt te stellen dat zij een in rechte te beschermen vertrouwen kan ontlenen aan de door de Inspecteur afgegeven beschikking en aan de afspraken omtrent de belaste verhuur die met de Inspecteur zijn gemaakt, heeft het volgende te gelden. De Inspecteur heeft ter zitting gesteld dat de wetswijziging uitvoerig in het nieuws is geweest, ook in de niet-fiscale pers, dat er verder door de belastingdienst een voorlichtingscampagne is gevoerd om de betrokkenen te informeren over de gevolgen van de wetswijziging en de mogelijkheid om gebruik te maken van de overgangsregeling neergelegd in artikel V, negende lid, van de Wet van 18 december 1995, Stb. 659, dat belanghebbende zich heeft laten bijstaan door een accountants- en belastingadvieskantoor en in het kader van de onderhavige verhuur gebruik heeft gemaakt van de diensten van een notaris, dat belanghebbende weliswaar niet persoonlijk is benaderd en dat de beschikking weliswaar niet met zoveel woorden is opgezegd, maar dat belanghebbende redelijkerwijs tijdig van de wetswijziging op de hoogte moet zijn geweest om van de overgangsregeling gebruik te kunnen maken. Het Hof acht deze stelling van de Inspecteur aannemelijk en is op basis daarvan van oordeel dat belanghebbende er in redelijkheid niet op kon vertrouwen dat de aan haar afgegeven beschikking en de met de Inspecteur gemaakte afspraken hun gelding zouden behouden na de wetswijziging.

3.3.De stelling van belanghebbende dat de onderhavige naheffingsaanslag onherroepelijk tot haar faillissement zal leiden en dat dit onredelijke en onbillijke resultaat niet door de wetgever kan zijn bedoeld, faalt. Tekst en wetsgeschiedenis van de Wet van 18 december 1995, Stb. 659, maken duidelijk dat de wetgever een einde heeft willen maken aan BTW-constructies als de onderhavige en dat de wetgever de ingrijpende gevolgen waarmee belanghebbende thans wordt geconfronteerd slechts heeft willen beperken door de overgangsregeling van artikel V, negende lid, van die Wet. Nu belanghebbende van die overgangsregeling geen gebruik heeft gemaakt, kan niet worden gezegd dat de daaraan voor haar verbonden gevolgen in strijd zijn met doel en strekking van de Wet.

3.4.Het beroep van belanghebbende op de zogenaamde hardheidsclausule kan haar niet baten, omdat de toepassing ervan is voorbehouden aan de Minister van Financiën en het de belastingrechter niet vrijstaat te oordelen over de wijze waarop de Minister van die bevoegdheid gebruik maakt.

3.5.Ten slotte kan het niet nader onderbouwde beroep van belanghebbende op het Europese recht evenmin tot vernietiging van de bestreden uitspraak leiden. Het Hof is niet gebleken dat de wetswijziging op enigerlei wijze is strijd is met het Communautair recht.

4. Uit het voorgaande volgt dat het gelijk aan de zijde van de Inspecteur is. De bestreden uitspraak moet worden bevestigd.

Proceskosten

Het Hof acht geen termen aanwezig tot veroordeling van de Inspecteur in de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het beroep bij het Hof redelijkerwijs heeft moeten maken.

Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal.

Aldus vastgesteld op 6 maart 2001 door R.J. Koopman, lid van voormelde Kamer, in tegenwoordigheid van M.J.G. Letschert, waarnemend-griffier, en op die dag in het openbaar uitgesproken.

Aangetekend in afschrift aan partijen verzonden op 19 maart 2001

Het aanwenden van een rechtsmiddel:

U kunt binnen vier weken na de verzenddatum van deze uitspraak dit gerechtshof schriftelijk verzoeken de mondelinge uitspraak te vervangen door een schriftelijke (Postadres: Postbus 70583, 5201 CZ 's-Hertogenbosch).

Voor het verkrijgen van een schriftelijke uitspraak bedraagt het griffierecht voor belanghebbende

ƒ 150,--.

Het bestuursorgaan is voor het verkrijgen van een schriftelijke uitspraak een griffierecht van ƒ 150,-- verschuldigd.

De vervanging van een mondelinge uitspraak door een schriftelijke strekt ertoe de mondelinge uitspraak in een andere vorm vast te leggen. Het gerechtshof mag daarbij de gedane uitspraak niet aan een heroverweging onderwerpen.

Uitsluitend tegen een schriftelijke uitspraak van het gerechtshof staat beroep in cassatie open bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarvoor is eveneens een griffierecht verschuldigd. Het ter verkrijging van een schriftelijke uitspraak betaalde griffierecht wordt door de griffier van de Hoge Raad in mindering gebracht op het voor beroep in cassatie verschuldigde recht.