Home

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 11-04-2001, AB1345, 97/01013

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 11-04-2001, AB1345, 97/01013

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Datum uitspraak
11 april 2001
Datum publicatie
4 juli 2001
ECLI
ECLI:NL:GHSHE:2001:AB1345
Zaaknummer
97/01013

Inhoudsindicatie

-

Uitspraak

BELASTINGKAMER

Nr. 97/01013

HET GERECHTSHOF TE ’s-HERTOGENBOSCH

UITSPRAAK

Uitspraak van het Gerechtshof te ’s-Hertogenbosch, vijfde enkelvoudige Belastingkamer, op het beroep van X te Z tegen de uitspraak van het hoofd van de eenheid particulieren/ondernemingen te P van de rijksbelastingdienst (hierna de Inspecteur) op het bezwaarschrift van belanghebbende betreffende na te melden navorderingsaanslag.

1. Ontstaan en loop van het geding

1.1. Aan belanghebbende is voor het jaar 1991 een navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting () opgelegd naar een belastbaar inkomen van fl. 68.183,--, zonder een aftrek ter voorkoming van dubbele belasting, een en ander resulterend in een te betalen bedrag van fl. 15.863,-- aan enkelvoudige belasting, zonder boete. Belanghebbende heeft tegen die navorderingsaanslag een bezwaarschrift ingediend. Bij de bestreden uitspraak heeft de Inspecteur de navorderingsaanslag gehandhaafd.

1.2. Belanghebbende is van voormelde uitspraak in beroep gekomen bij het Hof. De Inspecteur heeft het beroep bij vertoogschrift bestreden.

1.3. De eerste mondelinge behandeling van het beroep heeft plaatsgevonden ter zitting van 15 december 1999. Aldaar zijn verschenen en gehoord A, belastingadviseur te Q, als gemachtigde van belanghebbende, en namens de Inspecteur B. Ter zitting heeft belanghebbende een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan de wederpartij en aan het Hof. De inhoud van die pleitnota wordt als hier ingelast aangemerkt.

1.4. De tweede mondelinge behandeling van het beroep heeft plaatsgevonden ter zitting van 22 februari 2001. Aldaar zijn verschenen en gehoord belanghebbende zelf, voorts A voornoemd, als gemachtigde van belanghebbende, alsmede namens de Inspecteur B voornoemd.

2. Vaststaande feiten

Het Hof stelt op grond van de stukken en het verhandelde ter beide zittingen, als tussen partijen niet in geschil dan wel door een der partijen gesteld en door de andere partij niet of onvoldoende weersproken, de volgende feiten vast.

2.1. Belanghebbende vervulde in 1991 als engineer een dienstbetrekking bij A S.A., gevestigd te R (Zwitserland). Bij die werkgever trad belanghebbende in 1986 in dienst. Vóór die indiensttreding was belanghebbende elders in dienstbetrekking werkzaam.

2.2. In het kader van bedoelde dienstbetrekking was belanghebbende in 1991 werkzaam op een schip, varend onder Panamese vlag en toebehorend aan voornoemde, in Zwitserland gevestigde werkgever. Dat schip lag in open zee, buiten het grondgebied en de territoriale wateren van enige mogendheid. Belanghebbende woonde in Nederland.

2.3. Uit bedoelde dienstbetrekking genoot belanghebbende in 1991 een brutoloon van fl. 78.837,--. Van dat loon hield belanghebbendes werkgever voornoemd geen belasting en geen premie volksverzekeringen in.

2.4. Belanghebbende liet zijn aangiften inkomstenbelasting vanaf 1978 verzorgen en indienen door de B B.V., een accountantskantoor met aan aantal vestigingen. Ook de aangifte inkomstenbelasting voor het jaar 1991 werd door dat accountantskantoor verzorgd.

2.5. Belanghebbende kwam de voor het verzorgen van de onderhavige aangifte benodigde bescheiden zelf brengen. Die bescheiden waren, zoals steeds, niet geordend. Bij het overhandigen van de bescheiden verhaalde belanghebbende tegenover de aangiftemedewerkster, die de bescheiden in ontvangst nam, over het schip en dat “collega’s van hem op dat schip ook geen belasting behoefden te betalen”. Belanghebbende voorzag het aangiftebiljet na het overhandigen van de bescheiden van zijn handtekening, nog voordat dit door het accountantskantoor was ingevuld. Tevens vermeldde hij een datum.

2.6. In het aangiftebiljet werd bij 1a (“Inkomsten die onder de loonbelasting vallen Naam werkgever/uitk.instanties Zie specificatie”) een brutoloon van

fl. 78.837,-- vermeld. Bij “loonheffing” werd niets ingevuld. Bij vraag 27 (“bijzondere situaties”) onder C (“komt u in aanmerking voor aftrek ivm buitenlandse IB Licht toe op een bijlage”) werd “ja” en “77.801” ingevuld.

2.7. In de bijlage bij het aangiftebiljet werd bij “1a Toelichting bij loon, pensioen enz” onder “werkgever” melding gemaakt van “A S.A. A-STRAAT 1 R Switzerland”. Bij fiscaal loon werd een bedrag van fl. 78.837,-- ingevuld. Bij “loonbelasting” in de bijlage, evenals bij “loonheffing” in het aangiftebiljet zelf, werd geen bedrag ingevuld.

2.8. Naar aanleiding van de ingediende aangifte werd een aanslag opgelegd naar een belastbaar inkomen van fl. 68.183,-- met een “aftrek elders belast” van

fl. 15.863,--, resulterende in een aanslag van nihil.

2.9. In het aangiftebiljet inkomstenbelasting 1994 dat in januari 1996 werd ingediend, werd vraag 9c (“Komt u in aanmerking voor aftrek i.v.m. buitenlandse belasting”) met “nee” beantwoord. Naar aanleiding daarvan heeft de Inspecteur zich verdiept in de aanslagregeling met betrekking tot (ondermeer) het jaar 1991, voor welk jaar belanghebbende in zijn aangifte een aftrek als vorenbedoeld wel had geclaimd. Ter zake daarvan had geen correctie plaatsgevonden.

2.10. Naar aanleiding van zijn bevindingen bij evenbedoeld onderzoek heeft de aanslagregelend ambtenaar over de voor het jaar 1994 ingediende aangifte schriftelijk vragen gesteld aan belanghebbende. In de desbetreffende brief, gedateerd 28 februari 1996, is, voor zover hier van belang, het volgende vermeld.

“Inkomsten uit arbeid

In welk land worden de werkzaamheden hoofdzakelijk verricht?

Gelieve mij eventueel een maandindeling te geven.”.

2.11. Tijdens een daaropvolgend telefonisch gesprek deelde belanghebbende de aanslagregelend ambtenaar mee dat hij in Zwitserland geen inkomstenbelasting betaalde en dat hij dat ook niet voor eerdere jaren had gedaan. Verder deelde belanghebbende desgevraagd mede dat hij weliswaar voor een in Zwitserland gevestigde werkgever werkte, maar niet in Zwitserland. Dat verduidelijkte belanghebbende met de mededeling dat hij off-shore op een onder Panamese vlag varend schip werkte.

2.12. Naar aanleiding van die mededelingen van belanghebbende heeft de Inspecteur bevonden dat belanghebbende (ook) voor het jaar 1991, in tegenstelling tot het daaromtrent in de desbetreffende aangifte vermelde, niet in aanmerking komt voor “een aftrek elders belast” en geconcludeerd dat aan belanghebbende voor dat jaar een aanslag in de inkomstenbelasting had moeten zijn opgelegd naar een belastbaar inkomen van fl. 68.183,-- zonder een aftrek elders belast. Dit heeft de Inspecteur bij de onderhavige navorderingsaanslag alsnog geëffectueerd.

2.13. In zijn aangiften inkomstenbelasting voor de jaren vanaf 1984, tot het doen van de in 2.9 vermelde aangifte, heeft belanghebbende een beroep gedaan op een regeling ter voorkoming van dubbele belasting. De aanslagen inkomstenbelasting zijn op dat punt altijd conform opgelegd, zonder dat de aanslagregelend ambtenaar nadere vragen stelde.

2.14. Voor het jaar 1989 werd belanghebbende een aanslag in de premieheffing volksverzekeringen opgelegd. Voor het jaar 1990 werd belanghebbende een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen waarin een bedrag aan premie volksverzekeringen was begrepen. Belanghebbende heeft door tussenkomst van zijn gemachtigde voornoemd, toen nog werkzaam voor het in 2.4 vermelde accountantskantoor, tegen elk van evengemelde aanslagen een bezwaarschrift ingediend.

2.15. In beide bezwaarschriften is onder meer het volgende vermeld.

“In het kader van de Oort-wetgeving is de regeling met betrekking tot de vrijstelling van premieheffing volksverzekeringen gewijzigd. Belastingplichtige is ingezetene, maar verricht zijn arbeid het gehele jaar in het buitenland. Vanaf 1 juli 1989 is er dan geen premie meer verschuldigd over deze inkomsten.”

2.16. Op de in 2.15 bedoelde bezwaarschriften is conform het verzoek van belanghebbende beslist. De aanslag in de premieheffing volksverzekeringen voor het jaar 1989 en de aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 1990 zijn met een bedrag aan premie volksverzekeringen verminderd, in verband met de stelling van belanghebbende dat hij zijn arbeid “in het buitenland” verrichtte.

3. Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen

3.1. In geschil is of de Inspecteur bevoegd was de onderwerpelijke navorderingsaanslag op te leggen. Belanghebbende beantwoordt die vraag ontkennend. De Inspecteur beantwoordt die vraag bevestigend. Niet in geschil is dat belanghebbende voor het jaar 1991 op zichzelf geen recht heeft op een “aftrek elders belast”.

3.2. Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden vermeld in de van hen afkomstige stukken. Zij hebben daaraan ter beide zittingen geen argumenten toegevoegd.

3.3. Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de bestreden uitspraak en vernietiging van de navorderingsaanslag. De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de bestreden uitspraak.

4. Overwegingen omtrent het geschil

4.1. Gelet op het in 2.2 vermelde heeft belanghebbende voor het jaar 1991 op zichzelf geen recht op een aftrek ter voorkoming van dubbele belasting. Het Hof volgt partijen in dat standpunt. Mede gelet op artikel 2, eerste en tweede lid, alsmede artikel 6, eerste lid, van het Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Zwitserse Bondsstaat ter voorkoming van dubbele belasting op het gebied van belastingen van het inkomen en van het vermogen, kwam alleen aan Nederland het recht op het heffen van inkomstenbelasting toe. Het door belanghebbende overgelegde arrest van het Hof Amsterdam van 11 mei 1994, nummer 93/4197, vormt op dit punt geen opzienbarend arrest.

4.2. Belanghebbende heeft in zijn aangiftebiljet voor 1991 vraag 27c (“Komt u in aanmerking voor aftrek ivm buitenlandse IB”) met “ja” beantwoord. Bij die vraag werd verzocht om toelichting “op een bijlage”. In de bijlage bij het aangiftebiljet heeft belanghebbende daaromtrent niet meer vermeld dan de naam en de vestigingsplaats van zijn werkgever. Om die gegevens werd, gelet op het daaromtrent in 2.6 vermelde, reeds bij vraag 1a van het aangiftebiljet verzocht.

4.3. De aangifte inkomstenbelasting voor het jaar 1991 maakt een verzorgde indruk en is duidelijk. Die aangifte is opgesteld en ingediend door een professioneel accountantskantoor met een aantal vestigingen. Dat kantoor adviseert ook op fiscaal gebied en verzorgt belastingaangiften.

4.4. Gelet op de in 4.3 vermelde feiten en omstandigheden, in onderlinge samenhang bezien, behoefde de aanslagregelend ambtenaar, bij inachtneming van een normale zorgvuldigheid bij het beoordelen van de inhoud van de aangifte, in redelijkheid niet te twijfelen aan de juistheid van het antwoord “ja” (gepreciseerd met “77.801”) bij vraag 27c van het aangiftebiljet (“Komt u in aanmerking voor aftrek ivm buitenlandse IB”). Er zijn geen feiten en/of omstandigheden aannemelijk geworden welke tot een andersluidend oordeel leiden. In ieder geval leiden de omstandigheden dat de aangifte op het punt van de gevraagde aftrek summier is en geen informatie verschaft omtrent de plaats waar belanghebbende zijn werkzaamheden verrichtte, niet tot een andersluidend oordeel. In dit verband merkt het Hof op dat de Inspecteur er in redelijkheid niet aan behoefde te twijfelen dat aan de feitelijke en juridische voorwaarden voor de gevraagde aftrek was voldaan. Hier zij reeds vermeld dat aan de in 2.16 bedoelde verminderingen (mede) de beslissing ten grondslag lag dat belanghebbende zijn arbeid, zoals in de bezwaarschriften is geformuleerd, “in het buitenland” verrichtte en dat het daarbij om een andere maatstaf gaat. In dat kader behoefde Inspecteur bij belanghebbende niet nader te informeren waar “in het buitenland” hij zijn arbeid verrichtte.

4.5. In het kader van de in 4.4 gegeven oordelen merkt het Hof op dat het vereisen van een meer dan normale zorgvuldigheid bij de beoordeling van de inhoud van aangiften in gevallen als het onderhavige, waarin sprake is van een aangifte welke een goed verzorgde indruk maakt en bovendien is opgesteld door een professioneel accountants- en belastingadviesbureau, de aanslagregeling in zijn algemeenheid te veel zou vertragen, dit afgezet tegen de wenselijkheid van een juiste belastingheffing.

4.6. Belanghebbende, op wie in deze de bewijslast rust, heeft tegenover de betwisting daarvan door de Inspecteur niet aannemelijk gemaakt dat het achterwege blijven van correcties op de aangifte voor het jaar 1991 of op de aangifte voor een ander jaar, op het punt van de aftrek als hier aan de orde, berustte op een onjuiste opvatting van de Inspecteur omtrent de feiten of de toepassing van het recht. Belanghebbende, op wie in deze de bewijslast rust, heeft tegenover de betwisting daarvan door de Inspecteur ook niet aannemelijk gemaakt dat in verband met de onderhavige navorderingsaanslag, op het punt van de aftrek als bedoeld, sprake is van een gewijzigde opvatting van de Inspecteur omtrent de feiten of de toepassing van het recht. Hier zij herhaald dat aan de in 2.16 bedoelde verminderingen (mede) de beslissing ten grondslag lag dat belanghebbende zijn arbeid “in het buitenland” verrichtte en dat het daarbij om een andere maatstaf gaat.

4.7. Belanghebbende, op wie in deze de bewijslast rust, heeft tegenover de betwisting daarvan door de Inspecteur geen feiten en/of omstandigheden aannemelijk gemaakt die bij hem de indruk hebben kunnen wekken dat het achterwege blijven van correcties op aangiften, op het punt van de aftrek als hier aan de orde, in de situatie waarin belanghebbende in Nederland woonde, voor een in Zwitserland gevestigde werkgever werkzaam was en zijn arbeid verrichtte op een buiten het grondgebied of de territorale wateren van enige mogendheid gelegen schip, berustte op een bewuste standpuntbepaling. Als een zodanig feit of een zodanige omstandigheid geldt niet het gegeven dat “bij de aanslagregeling op dit punt nooit vragen zijn gesteld en de aanslagen altijd overeenkomstig de aangiften zijn opgelegd”. In dit verband verwijst het Hof naar het arrest van de Hoge Raad van 13 december 1989, rolnr. 25 077, ondermeer gepubliceerd in BNB 1990/119*. Ook hier zij herhaald dat aan de in 2.16 bedoelde verminderingen (mede) de beslissing ten grondslag lag dat belanghebbende zijn arbeid “in het buitenland” verrichtte en dat het daarbij om een andere maatstaf gaat.

4.8. Gelet op het vorenstaande was de Inspecteur bevoegd de onderhavige navorderingsaanslag op te leggen. De in 2.11 vermelde mededelingen van belanghebbende vormden een nieuw feit, als bedoeld in artikel 16 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, dat navordering rechtvaardigde. Verder heeft de Inspecteur, gelet op het in 4.7 vermelde, niet gehandeld in strijd met het vertrouwensbeginsel, door de onderhavige navorderingsaanslag op te leggen.

4.9. Het gelijk is aan de zijde van de Inspecteur. Voor dat geval is niet in geschil dat de bestreden uitspraak moet worden bevestigd.

Proceskosten

Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 5a van de Wet admininstratieve rechtspraak belastingzaken.

5. Beslissing

Het Hof bevestigt de bestreden uitspraak.

Aldus vastgesteld op 11 april 2001 door P.J.M. Bongaarts, lid van voormelde Kamer, in tegenwoordigheid van P.H.A. Calis, waarnemend-griffier, en op die datum in het openbaar uitgesproken.

Aangetekend in afschrift aan partijen verzonden op 11 april 2001

Het aanwenden van een rechtsmiddel:

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1. Het instellen van beroep in cassatie geschiedt door het indienen van een beroepschrift bij dit gerechtshof (Postadres: Postbus 70583, 5201 CZ 's-Hertogenbosch).

2. Bij het beroepschrift wordt een kopie van deze uitspraak overgelegd.

3. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. de dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is

gericht;

d. de gronden van het beroep in cassatie.

Voor het instellen van beroep in cassatie is een griffierecht verschuldigd.

Na het instellen van dit beroep ontvangt U een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. Indien de belanghebbende na een mondelinge uitspraak griffierecht heeft betaald ter verkrijging van een vervangende schriftelijke uitspraak van het gerechtshof, komt dit griffierecht in mindering op het door de belanghebbende voor het indienen van het beroep in cassatie verschuldigde griffierecht.

In het beroepschrift in cassatie kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.