Home

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 04-04-2001, AB1348, 99/01347

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 04-04-2001, AB1348, 99/01347

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Datum uitspraak
4 april 2001
Datum publicatie
4 juli 2001
ECLI
ECLI:NL:GHSHE:2001:AB1348
Zaaknummer
99/01347

Inhoudsindicatie

-

Uitspraak

BELASTINGKAMER

Nr. 99/01347

HET GERECHTSHOF TE 's-HERTOGENBOSCH

PROCES-VERBAAL MONDELINGE UITSPRAAK

Uitspraak van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch, negende enkelvoudige Belastingkamer, op het beroep van X te Z tegen de uitspraak van het hoofd van de eenheid ondernemingen te P van de rijksbelastingdienst (hierna: de Inspecteur) op het bezwaarschrift van belanghebbende tegen de aan haar bij beschikking van 17 februari 1999 opgelegde vergrijpboete, nummer .

DE MONDELINGE BEHANDELING:

De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad in het openbaar ter zitting van het Hof van 21 maart 2001 te Q.

Daar zijn toen verschenen en gehoord namens de Inspecteur A en B. Belanghebbende is niet verschenen.

Na de behandeling van de zaak heeft het Hof heden, 4 april 2001, de volgende monde-linge uitspraak gedaan.

DE BESLISSING:

Het Hof verwerpt het beroep.

DE GRONDEN:

1. Inzake de ontvankelijkheid van het beroep

1.1. De Inspecteur stelt zich op het standpunt dat het beroep niet-ontvankelijk moet worden verklaard omdat het is ingesteld door A B.V. en niet door belanghebbende.

1.2. In dit verband is van belang dat:

(a) de onderhavige beschikking is afgegeven op naam van belanghebbende,

(b) het bezwaarschrift is ingediend door belanghebbende op briefpapier van "A" en ondertekend met "A BV i.o., X",

(c) de uitspraak op het bezwaarschrift is geadresseerd aan "A, X" en aldus aanvangt: "Geachte X, In uw brief van 10 februari 1999 maakt u bezwaar (…)",

(d) het beroepschrift is ingediend op hetzelfde briefpapier als het bezwaarschrift en ondertekend met "A BV, X", en

(e) een reactie op een verzoek van het Hof tot herstel van enige aan het beroepschrift klevende gebreken wederom is geschreven op briefpapier van "A" en - zonder vermelding van A (al dan niet met de toevoeging "B.V.") - is ondertekend door belanghebbende.

1.3. Voorts is van belang dat belanghebbende haar ondernemingsactiviteiten heeft ingebracht in A B.V.(verder: de vennootschap), en dat zij bevoegd is om de vennootschap te vertegenwoordigen jegens de Inspecteur en het Hof.

1.4. Onder deze omstandigheden moet het er naar het oordeel van het Hof voor worden gehouden dat belanghebbende beoogd heeft bezwaar en beroep in te stellen, doch dat zij heeft gedwaald omtrent, of niet heeft stilgestaan bij, de vraag of zij dit diende te doen voor zichzelf of voor de vennootschap.

1.5. Terecht stelt de inspecteur dat het beroepschrift is ingediend door de vennootschap. Uit de wijze van ondertekening van het beroepschrift blijkt immers dat belanghebbende namens de vennootschap heeft getekend. Er kan echter naar het oordeel van het Hof in redelijkheid niet over worden getwijfeld dat de vennootschap zich in deze gemachtigd mocht achten om namens belanghebbende het beroepschrift in te dienen. Het Hof gaat er daarom vanuit de het beroep namens belanghebbende is ingediend door de vennootschap en dat uit de ondertekening van het beroepschrift door belanghebbende en de in 1.2 onder d bedoelde reactie blijkt dat de vennootschap daartoe gemachtigd was.

1.6. Het Hof verwerpt daarom de stelling van de Inspecteur dat het beroep niet-ontvankelijk moet worden verklaard.

2. Inzake de gegrondheid van het beroep

2.1. De onderhavige boete bedraagt 25 percent van de nageheven belasting en is opgelegd omdat het naar de mening van de Inspecteur aan de grove schuld van belanghebbende is te wijten dat de nageheven belasting niet op aangifte is afgedragen.

2.2. Daartoe stelt de Inspecteur dat belanghebbende niet heeft gereageerd op zijn verzoek om het verschil te verklaren tussen de op aangifte afgedragen belasting en de volgens de ingediende verzamelloonstaat verschuldigde belasting. Voorts stelt de Inspecteur dat de relatieve en absolute omvang van het afdrachtsverschil de onderhavige boete rechtvaardigt, en dat boete voorts gerechtvaardigd wordt door de omstandigheid dat belanghebbende na indiening van de verzamelloonstaat niet uit eigen beweging het afdrachtsverschil heeft betaald.

2.2. Het Hof acht de door de inspecteur gestelde feiten bewezen, en is van oordeel dat zij voldoende grond bieden voor het oordeel dat het aan de grove schuld van belanghebbende is te wijten dat de verschuldigde belasting niet is afgedragen. Belanghebbende heeft immers zeer onzorgvuldig gehandeld door het uit de verzamelloonstaat blijkende, en dus ook voor haar direct kenbare, afdrachtsverschil niet uit eigen beweging (alsnog) aan te geven en af te dragen en niet te reageren op het verzoek van de inspecteur om het afdrachtsverschil te verklaren. In dat geval is een boete van 25 percent, zoals aan belanghebbende opgelegd, in het algemeen passend en geboden.

Bijzondere omstandigheden op grond waarvan in dit geval anders zou moeten worden geoordeeld, zijn gesteld noch gebleken. De door belanghebbende gestelde, doch niet nader toegelichte omstandigheden "twee loonadministraties seperaat naast elkaar in 1997", "de aanlevering in het opstart-jaar van de firma mbt. De aangiftes zijn niet tot onze tevredenheid verlopen" en "een samenloop van omstandigheden die wij niet konden voorzien" kunnen naar het oordeel van het Hof in dit geval niet worden aangemerkt als bijzondere omstandigheden in de hiervoor bedoelde zin.

2.3. Belanghebbende stelt in haar beroepschrift dat geen sprake is geweest van het opzettelijk aanleveren van de onjuiste gegevens. Die stelling faalt reeds omdat de onderhavige boete niet is opgelegd wegens een opzettelijk gepleegd vergrijp, doch wegens grove schuld ter zake van dat vergrijp.

3. Het vorenoverwogene brengt mee dat het beroep moet worden verworpen.

Proceskosten

Het Hof acht geen termen aanwezig de Inspecteur te veroordelen in de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het beroep bij het Hof redelijkerwijs heeft moeten maken.

Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal.

Aldus vastgesteld op 4 april 2001 door R.J. Koopman, lid van voormelde Kamer, in tegenwoordigheid van K.M.J. van der Vorst, waarnemend-griffier, en op die dag in het openbaar uitgesproken.

Aangetekend in afschrift aan partijen verzonden op 11 april 2001

Het aanwenden van een rechtsmiddel:

U kunt binnen vier weken na de verzenddatum van deze uitspraak dit gerechtshof schriftelijk verzoeken de mondelinge uitspraak te vervangen door een schriftelijke (Postadres: Postbus 70583, 5201 CZ 's-Hertogenbosch).

Voor het verkrijgen van een schriftelijke uitspraak bedraagt het griffierecht voor belanghebbende ƒ 150,=.

Het bestuursorgaan is voor het verkrijgen van een schriftelijke uitspraak ook een griffierecht van ƒ 150,= verschuldigd.

De vervanging van een mondelinge uitspraak door een schriftelijke strekt ertoe de mondelinge uitspraak in een andere vorm vast te leggen. Het gerechtshof mag daarbij de gedane uitspraak niet aan een heroverweging onderwerpen.

Uitsluitend tegen een schriftelijke uitspraak van het gerechtshof staat beroep in cassatie open bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarvoor is eveneens een griffierecht verschuldigd. Het door de belanghebbende ter verkrijging van een schriftelijke uitspraak betaalde griffierecht wordt door de griffier van de Hoge Raad in mindering gebracht op het door deze voor het beroep in cassatie verschuldigde griffierecht.