Home

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 04-04-2001, AB1349, 99/02548

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 04-04-2001, AB1349, 99/02548

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Datum uitspraak
4 april 2001
Datum publicatie
4 juli 2001
ECLI
ECLI:NL:GHSHE:2001:AB1349
Zaaknummer
99/02548

Inhoudsindicatie

-

Uitspraak

BELASTINGKAMER

Nr. 99/02548

HET GERECHTSHOF TE 's-HERTOGENBOSCH

PROCES-VERBAAL MONDELINGE UITSPRAAK

Uitspraak van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch, negende enkelvoudige Belastingkamer, inzake het beroep van X B.V. te Z tegen de uitspraak van het hoofd van de eenheid ondernemingen te P van de rijksbelastingdienst (hierna: de Inspecteur) op het bezwaarschrift van belanghebbende tegen de aan haar opgelegde naheffingsaanslag in de omzetbelasting over het tijdvak 1 januari 1998 tot en met 31 december 1998, aanslagnummer .

DE MONDELINGE BEHANDELING:

De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden ter zitting van het Hof op 21 maart 2001 te Q. Aldaar is toen verschenen en gehoord, A, verbonden aan B, als gemachtigde van belanghebbende, alsmede, namens de Inspecteur, C.

Na de behandeling van de zaak heeft het Hof heden, 4 april 2001, de volgende mondelinge uitspraak gedaan.

DE BESLISSING:

Het Hof bevestigt de bestreden uitspraak.

DE GRONDEN:

1. Belanghebbende heeft als belangrijkste activiteiten de verhuur van onroerende zaken en het voeren van directie tegen een management-fee. Deze prestaties worden verricht aan de op dezelfde datum als belanghebbende opgerichte werkmaatschappij

" A B.V." .

2. Voor de verhuur van de onroerende zaken aan de zojuist genoemde werkmaatschappij heeft belanghebbende verzocht om toepassing van artikel 11, lid 1, letter b, sub 5 Wet omzetbelasting 1968 (optie voor belaste verhuur).

Belanghebbende is derhalve voor haar prestaties ten aanzien van de werkmaatschappij onderworpen aan de heffing van omzetbelasting.

3. Op 10 februari 1999 werd namens belanghebbende een suppletie-aangifte omzetbelasting voor het jaar 1998 ingediend, zulks aangezien de verschuldigde belasting ter zake van de omzet management-fee aanvankelijk niet was aangegeven en voldaan.

Ook voor het jaar 1997 werd de verschuldigde belasting voor de periode 19 augustus tot en met 31 december 1997 eerst medio 1998 middels een suppletie-aangifte aangegeven en voldaan.

4. Aan belanghebbende is bij de onderhavige naheffingsaanslag een boete opgelegd van 5 % van het na te heffen bedrag (f 1.050).

5. In geschil is of de hiervoor genoemde boete terecht en tot een juist bedrag is opgelegd.

6. Belanghebbende acht het opleggen van de boete in strijd met de redelijkheid en billijkheid nu de door de Holding verschuldigde belasting bij de werkmaatschappij voor aftrek in aanmerking komt. Bovendien vindt belanghebbende de hoogte van de boete in een wanverhouding staan tot de ernst van de geconstateerde feiten.

7. Nu belanghebbende de belasting welke op aangifte moest worden voldaan gedeeltelijk niet binnen de in de belastingwet gestelde termijn heeft betaald is sprake van een betalingsverzuim waarvoor de Inspecteur haar terecht een verzuimboete van 5% van de suppletie-aangifte van f 21.000,= heeft opgelegd.

8. Het feit dat de door de Holding te laat betaalde belasting toch bij de werkmaatschappij voor aftrek in aanmerking zou zijn gekomen, is niet van belang voor de in casu opgelegde boete.

Dit feit doet immers niet af aan het gegeven dat belanghebbende te weinig belasting op aangifte heeft voldaan en hiervan te laat melding heeft gemaakt.

Van belang is voorts dat gezien het feit dat voor het jaar 1997 ook al een suppletie-aangifte werd ingediend met dezelfde correctie als over het onderhavige jaar, belanghebbende er alerter op had moeten zijn voor 1998 niet hetzelfde verzuim te begaan.

De hoogte van de verzuimboete is, naar het oordeel van het Hof, gezien het vorenoverwogene en gelet op de verhouding tussen het bedrag van de suppletie-aangifte (f 21.000,=) en de op tijd afgedragen belasting (f 7.350,=) niet onevenredig.

9. Uit het voorgaande volgt dat het gelijk aan de zijde van de Inspecteur is.

DE PROCESKOSTEN:

Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 5a van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken.

Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal.

Aldus vastgesteld op 4 april 2001 door R.J. Koopman, lid van voormelde kamer, in tegenwoordigheid van K.M.J. van der Vorst, waarnemend-griffier, en op die datum in het openbaar uitgesproken.

Aangetekend in afschrift aan partijen verzonden op: 10 april 2001

Het aanwenden van een rechtsmiddel:

U kunt binnen vier weken na de verzenddatum van deze uitspraak dit gerechtshof schriftelijk verzoeken de mondelinge uitspraak te vervangen door een schriftelijke (Postadres: Postbus 70583, 5201 CZ 's-Hertogenbosch).

Voor het verkrijgen van een schriftelijke uitspraak bedraagt het griffierecht voor belanghebbende ¦ 150,=.

Het bestuursorgaan is voor het verkrijgen van een schriftelijke uitspraak ook een griffierecht van ¦ 150,= verschuldigd.

De vervanging van een mondelinge uitspraak door een schriftelijke strekt ertoe de mondelinge uitspraak in een andere vorm vast te leggen. Het gerechtshof mag daarbij de gedane uitspraak niet aan een heroverweging onderwerpen.

Uitsluitend tegen een schriftelijke uitspraak van het gerechtshof staat beroep in cassatie open bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarvoor is eveneens een griffierecht verschuldigd. Het door de belanghebbende ter verkrijging van een schriftelijke uitspraak betaalde griffierecht wordt door de griffier van de Hoge Raad in mindering gebracht op het door deze voor het beroep in cassatie verschuldigde griffierecht.