Home

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 30-03-2001, AB1350, 98/03159

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 30-03-2001, AB1350, 98/03159

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Datum uitspraak
30 maart 2001
Datum publicatie
4 juli 2001
ECLI
ECLI:NL:GHSHE:2001:AB1350
Zaaknummer
98/03159

Inhoudsindicatie

-

Uitspraak

BELASTINGKAMER

Nr. 98/03159

30 maart 2001

HET GERECHTSHOF TE 's-HERTOGENBOSCH

PROCES VERBAAL MONDELINGE UITSPRAAK

Uitspraak van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch, vierde enkelvoudige Belastingkamer, op het beroep van

X te Z (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het hoofd van de hoofdafdeling financiën van de gemeente Q (hierna: de ambte-naar) op het bezwaarschrift betreffende de in het kader van de Wet waardering onroerende zaken aan belanghebbende gezonden beschikking waarbij de waarde van de onroerende zaak A-STRAAT 1 te R

(hierna: de onroerende zaak) per de peildatum 1 januari 1993 is vastgesteld voor het tijdvak 1 januari 1997 tot en met 31 december 2000.

De mondelinge behandeling

Deze heeft plaatsgevonden ter zitting van 16 maart 2001. Aldaar zijn verschenen en gehoord belanghebbende en namens de ambtenaar A, bijgestaan door B.

Na behandeling van de zaak heeft het Hof heden, 30 maart 2001, de volgende mondelinge uitspraak gedaan.

De beslissing

Het Hof vernietigt de bestreden uitspraak, vernietigt de bij de bestreden uitspraak gehandhaafde beschikking, gelast de ambtenaar aan belanghebbende het door deze gestorte griffierechten ten bedrage van fl. 80,-- te vergoeden, veroordeelt de ambtenaar in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van fl. 341,50 en wijst de gemeente Q aan als de rechtspersoon die de kosten moet vergoeden.

De gronden

1. Bij een op de voet van artikel 22, lid 1, van de Wet waardering onroerende zaken (tekst van 1 januari 1997 tot 1 januari 1999)(hierna: de Wet WOZ) genomen beschikking wordt op grond van artikel 18 van de Wet WOZ de waarde van een onroerende zaak bepaald naar de waarde die die zaak op de waardepeildatum had naar de staat waarin die zaak op de waardepeildatum verkeerde. In zijn arrest van 24 januari 2001, nummer 35 752, ondermeer gepubliceerd in Nederlands Tijdschrift voor Fiscaal Recht onder nummer 2001/183, heeft de Hoge Raad (zie het daaromtrent in dat arrest onder 3.3 en 3.4 vermelde) beslist dat in bezwaar en beroep de juistheid van een in een dergelijke beschikking vastgestelde waarde slechts mag worden beoordeeld naar de in voormeld artikel 18 gegeven maatstaf.

2. In de onderhavige, door belanghebbende ontvangen beschikking (hierna: de beschikking) is met betrekking tot de onroerende zaak als waardepeildatum 1 januari 1993 vermeld. In de beschikking is niet aangegeven naar welk tijdstip de staat van de onroerende zaak is beoordeeld. In de beschikking is evenmin iets vermeld omtrent het tijdstip met ingang waarvan de beschikking geldt. Hieruit leidt het Hof af het bij de beschikking gaat om een op de voet van de in 1 vermelde bepaling genomen beschikking.

3. De onroerende zaak betreft een in de loop van het jaar 1996 gereedgekomen nieuwbouwwoning. De beschikking vermeldt als datum van dagtekening 30 april 1997 en als WOZ-waarde een bedrag van fl. 313.000,--. Het bij het vertoogschrift van de ambtenaar overgelegde taxatierapport beschrijft de onroerende zaak als "een vrijstaande woning met garage en ondergrond, gebouwd in 1996". In dat taxatierapport wordt met betrekking tot de onroerende zaak de waarde in het economische verkeer vastgesteld op fl. 313.000,-- met als waardepeildatum 1 januari 1993. Op die datum was van belanghebbendes in 1996 gereed gekomen nieuwbouwwoning nog geen sprake.

4. Uit het in 3 vermelde, in onderlinge samenhang bezien, leidt het Hof af dat in de beschikking, welke is genomen op de voet van artikel 22, lid 1, van de Wet WOZ, de waarde van de onroerende zaak niet (mede) is bepaald naar de staat waarin die zaak op de waardepeildatum (1 januari 1993) verkeerde, maar (mede) naar de staat waarin de onroerende zaak verkeerde, nadat de betreffende nieuwbouwwoning, na de waardepeildatum, was gereedgekomen. Dit was, gelet op het daaromtrent in 1 vermelde, niet mogelijk. Het bepalen van de waarde van de onroerende zaak (mede) naar de staat waarin die zaak, na de waardepeildatum en na het gereedkomen van de betreffende nieuwbouwwoning, verkeerde, had moeten geschieden in een op de voet van artikel 25, lid 1, van de Wet WOZ genomen beschikking. In een dergelijke beschikking vindt de waardevaststelling plaats nadat die waarde, anders dan in een beschikking als in 2 bedoeld, ingevolge artikel 19 van de Wet WOZ is bepaald. Het was de ambtenaar in bezwaar en het is het Hof in beroep niet toegestaan de juistheid van de in de beschikking vastgestelde waarde anders dan naar de in voormeld artikel 18 gegeven maatstaf te beoordelen.

5. Vorenstaande brengt mee dat de bestreden uitspraak en de onderhavige beschikking moeten worden vernietigd. In dit verband merkt het Hof op dat partijen niets hebben gesteld omtrent de waarde van de onroerende zaak naar de staat waarin deze op de waardepeildatum 1 januari 1993 verkeerde. Van de in 1996 gereedgekomen nieuwbouwwoning van belanghebbende was toen nog geen sprake.

6. Ten overvloede overweegt het Hof het volgende.

A. Aannemelijk is dat bij de onroerende zaak sprake is van een waardeverandering welke van voldoende omvang is om met toepassing van artikel 19 van de Wet WOZ de waarde van de onroerende opnieuw te bepalen en die waarde vast te stellen bij een op de voet van artikel 25, lid 1, van de Wet WOZ te nemen beschikking.

B. De ambtenaar, op wie de bewijslast rust van de juistheid van de in geschil zijnde waarde van de onroerende zaak, beroept zich op een taxatierapport en ter ondersteuning daarvan op de opbrengst behaald bij verkoop van drie andere onroerende zaken welke naar het oordeel van de taxateur met de onroerende zaak vergelijkbaar zijn.

Het Hof heeft onvoldoende reden aan de betrouwbaarheid van dit taxatierapport te twijfelen. Belanghebbende heeft geen taxatierapport of gegevens van gelijk gewicht overgelegd.

Hetgeen belanghebbende heeft aangevoerd, brengt het Hof niet tot het oordeel dat het taxatierapport waarop de ambtenaar zich beroept op onjuiste uitgangspunten berust, zodat het er op grond hiervan voor moet worden gehouden dat de door de ambtenaar verdedigde waarde juist is. Hetgeen belanghebbende in zijn beroepschrift en in zijn pleitnota heeft aangevoerd, met name voor wat betreft het niet voltooid zijn van infrastructurele voorzieningen, de door belanghebbende gestelde geluidsoverlast en de stelling van belanghebbende dat "er verontreinigde grond uit het plan is gebruikt voor de ondergrond/ophoging van de wegen", brengt het Hof niet tot een andersluidend oordeel. Wat dit laatste betreft neemt het Hof in aanmerking dat de ambtenaar ter zitting heeft bestreden dat sprake is geweest van het gebruiken van verontreinigde grond.

Belanghebbende, die zelf geen deskundige is op het gebied van waardering van onroerende zaken, heeft niet aannemelijk gemaakt dat de door de ambtenaar voor de onroerende zaak verdedigde waarde onjuist is. In dit verband merkt het Hof op dat belanghebbende ter zitting desgevraagd heeft verklaard dat hij voor zijn in 1996 gereedkomen woning fl. 310.000,-- heeft betaald en voor de grond fl. 150.000,--, dit terwijl in de beschikking voor de onroerende zaak een WOZ-waarde van

fl. 313.000,-- is vastgesteld.

De proceskosten.

Het Hof beroep van belanghebbende heeft ertoe geleid dat de bestreden uitspraak en de bij die uitspraak gehandhaafde beschikking worden vernietigd.

(vervolg proceskosten)

In verband hiermee acht het Hof termen aanwezig ten aanzien van de ambtenaar een proceskostenveroordeling uit te spreken.

Belanghebbende, die zijn beroepsprocedure zelf heeft gevoerd, heeft ter zitting in dit verband alleen verklaard dat hij reiskosten heeft gemaakt alsmede dat hij 5 uur verlof heeft moeten opnemen. Voor dit laatste kon belanghebbende ter zitting desgevraagd geen bedrag noemen.

In verband met het vorenstaande stelt Hof ter zake van voormelde proceskostenveroordeling een bedrag vast van

fl. 341,50, bestaande uit fl. 41,50 aan reiskosten (retour 2e klas NS S-T) en (in goede justitie)

fl. 300,-- aan verletkosten (5 uren à fl. 60,--).

Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal.

Aldus vastgesteld op 30 maart 2001 door G.J. van Muijen, lid van voormelde Kamer, in tegenwoordigheid van P.H.A. Calis, waarnemend-griffier, en op die datum in het openbaar uitgesproken.

Aangetekend in afschrift aan partijen verzonden op: 11 april 2001

Het aanwenden van een rechtsmiddel:

U kunt binnen vier weken na de verzenddatum van deze uitspraak dit gerechtshof schriftelijk verzoeken de mondelinge uitspraak te vervangen door een schriftelijke (Postadres: Postbus 70583, 5201 CZ 's-Hertogenbosch).

Voor het verkrijgen van een schriftelijke uitspraak bedraagt het griffierecht voor belanghebbende ƒ 150,--.

Het bestuursorgaan is voor het verkrijgen van een schriftelijke uitspraak een griffierecht van ƒ 150,-- verschuldigd.

De vervanging van een mondelinge uitspraak door een schriftelijke strekt ertoe de mondelinge uitspraak in een andere vorm vast te leggen. Het gerechtshof mag daarbij de gedane uitspraak niet aan een heroverweging onderwerpen.

Uitsluitend tegen een schriftelijke uitspraak van het gerechtshof staat beroep in cassatie open bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarvoor is eveneens een griffierecht verschuldigd. Het ter verkrijging van een schriftelijke uitspraak betaalde griffierecht wordt door de griffier van de Hoge Raad in mindering gebracht op het voor beroep in cassatie verschuldigde

recht.