Home

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 30-03-2001, AB1527, 98/05499

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 30-03-2001, AB1527, 98/05499

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Datum uitspraak
30 maart 2001
Datum publicatie
4 juli 2001
ECLI
ECLI:NL:GHSHE:2001:AB1527
Zaaknummer
98/05499

Inhoudsindicatie

-

Uitspraak

BELASTINGKAMER

Nr. 98/05499

HET GERECHTSHOF TE 's-HERTOGENBOSCH

U I T S P R A A K

Uitspraak van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch, eerste meervoudige Belastingkamer, op het beroep van X te Y(hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het hoofd van de afdeling financiën van de voormalige gemeente Gulpen op het bezwaarschrift betreffende de aanslag toeristenbelasting 1995.

1. Ontstaan en loop van het geding

Aan belanghebbende is voor het jaar 1995 een aanslag toeristenbelasting opgelegd naar een bedrag van

ƒ xx, welke aanslag, naar daartegen gemaakt bezwaar, bij de bestreden uitspraak, is gehandhaafd.

Belanghebbende is van deze uitspraak in beroep gekomen bij het Hof.

Het hoofd van de afdeling financiën van de voormalige gemeente Gulpen heeft een vertoogschrift ingediend.

De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad in raadkamer ter zitting van het Hof van 13 september 2000 te

’s-Hertogenbosch.

Aldaar zijn verschenen en gehoord gemachtigde van belanghebbende, alsmede het college van Burgemeester en Wethouders van de thans bevoegde gemeente Gulpen-Wittem (hierna: de ambtenaar).

Belanghebbende heeft ter zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan het Hof en aan de wederpartij. De inhoud van deze pleitnota moet als hier ingelast worden aangemerkt.

Naar aanleiding van het ter zitting door het Hof tot belanghebbende gerichte verzoek om schriftelijk nadere inlichtingen te verstrekken, heeft tussen het Hof en partijen een briefwis-seling plaatsgevonden, waarbij het bepaalde in de artikelen 14, lid 1, aanhef en onderdeel 2°, en 16 van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken overeenkom-stige toepassing heeft gevonden.

Belanghebbende heeft het Hof schriftelijk laten weten het niet wenselijk te achten zijn standpunt nogmaals mondeling toe te lichten. De ambtenaar heeft het Hof niet te kennen gegeven een nadere mondelinge behandeling te wensen.

2. De Verordening

In het thans aan de orde zijnde jaar was in de voormalige gemeente Gulpen van kracht de “ Verordening Toeristenbelasting 1990” (hierna: de Verordening), vastgesteld door de raad op 28 december 1989, goedgekeurd bij KB van 9 maart 1990, no. 90.006327, laatstelijk gewijzigd bij verordening van 10 november 1994, goedgekeurd bij besluit van Gedeputeerde Staten van Limburg van 24 januari 1995, nr. 95/4192M en bij openbare bekendmaking van 17 februari 1995 gepubliceerd.

De voor dit geding relevante bepalingen van de Verordening luiden voor het onderhavige jaar als volgt:

“Artikel 1.

Ter zake van het houden van verblijf met overnachten binnen de gemeente in hotels, pensions, vakantie-onderkomens, mobiele kampeeronderkomens, niet-beroepsmatig verhuurde ruimten en op vaste standplaatsen tegen vergoeding in welke vorm dan ook door personen die niet in het bevolkingsregister der gemeente zijn opgenomen, wordt onder de naam toeristenbelasting een directe belasting geheven.

Artikel 2.

Deze verordening verstaat onder:

a. VAKANTIE-ONDERKOMENS: woningen en andere verblijven, niet zijnde mobiele kampeeronderkomens of stacaravans, in hoofdzaak bestemd voor en gebezigd als verblijf voor vakantie- en andere recreatieve doeleinden;

b. (…)

Artikel 3.

1. Belastingplichtig is degene die gelegenheid biedt tot verblijf als bedoeld in artikel 1 in hem ter beschikking staande ruimten dan wel op hem ter beschikking staande terreinen.

2. (…).”.

3. Feiten

Het Hof stelt op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting, als tussen partijen niet in geschil dan wel door een der partijen gesteld en door de wederpartij niet of onvoldoende weersproken, de volgende feiten vast.

3.1. Belanghebbende exploiteerde in het onderhavige jaar in de (thans) gemeente Gulpen-Wittem op één aaneengesloten terrein gelegen appartementen en bungalows. Het gehele complex heeft binnen het vigerende bestemmmingsplan een verblijfsrecreatieve bestemming. De op de door belanghebbende bij de, na de zitting, gevoerde briefwisseling tussen partijen overgelegde luchtfoto omcirkelde appartementsgebouwen (hierna: de appartementen) waren gedurende het gehele jaar 1995 in gebruik voor de opvang van asielzoekers.

3.2. Ter zake van de verhuur van de appartementen zijn door belanghebbende ingaande in 1994 huurcontracten afgesloten met het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COA), telkens voor een duur van 6 maanden met een opzegtermijn van 6 weken. De appartementen stonden tijdens de gehuurde periode enkel aan de asielzoekers ter beschikking.

3.3. De onderwerpelijke aanslag toeristenbelasting ten bedrage van ƒ xx heeft voor een bedrag van ƒ x,-- betrekking op de huisvesting van asielzoekers en voor een bedrag van ƒ y op toeristen.

4. Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen

4.1. In geschil is het antwoord op de vraag of ter zake van de huisvesting van asielzoekers gedurende het jaar 1995 toeristenbelasting is verschuldigd, welke vraag belanghebbende ontkennend en de ambtenaar bevestigend beantwoordt.

4.2. Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken. Zij hebben daaraan ter zitting geen argumenten toegevoegd.

4.3. Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de bestreden uitspraak en vermindering van de aanslag tot een te betalen bedrag van ƒ y,--.

De ambtenaar concludeert tot bevestiging van zijn uitspraak.

5. Overwegingen omtrent het geschil

5.1. Uit artikel 1 van de Verordening blijkt dat slechts belast is het verblijf met overnachten binnen de gemeente in hotels, pensions, vakantie-onderkomens, mobiele kampeeronderkomens, niet-beroepsmatig verhuurde ruimten en op vaste standplaatsen.

5.1.1. De stelling van de ambtenaar dat de appartementen kunnen worden aangemerkt als hotel wordt door het Hof verworpen. Gelet op het feitelijke gebruik van de appartementen staat een kwalificatie als hotel in de onderhavige situatie te ver af van wat in het spraakgebruik onder “hotel” wordt verstaan, gelet onder meer op de omschrijving in Van Dale’s woordenboek van een hotel als een “inrichting waarin men als reiziger, min of meer korte tijd logies neemt, al dan niet met gebruik van maaltijden, onderdak vindt.”. Het Hof merkt de asielzoekers die in de gegeven omstandigheden verblijven in een asielzoekerscentrum niet aan als reizigers in vorenbedoelde zin. Voorts kan, gelet op de voorlopige verblijfsstatus van de vluchtelingen waarbij de asielprocedure, naar het Hof op grond van een aan zijn kennis van in het dagelijks leven voorkomende gebeurtenissen ontleende ervaringsregel bekend is, enkele jaren kan duren, niet worden gesproken van een min of meer korte tijd verblijven in het asielzoekerscentrum.

5.1.2. Het standpunt van de ambtenaar, dat de onderwerpelijke appartementen kunnen worden aangemerkt als “pension”, wordt verworpen. Het begrip pension wijkt naar ’s Hofs oordeel te veel af van hetgeen daaronder naar spraakgebruik wordt verstaan. Zo omschrijft het woordenboek Van Dale het begrip “pension” als “het geven van kost en inwoning tegen vaste betaling; huis waar men mensen in pension neemt, kosthuis.”. Naar belanghebbende onweersproken heeft gesteld, wordt aan de asielzoekers geen kost verstrekt. Dat de asielzoekers van door de COA ter beschikking gestelde gelden voedsel kopen en dit vervolgens zelf bereiden, doet hier niet aan af.

5.1.3. Het Hof is van oordeel dat de appartementen, die blijkens het bestemmingsplan een verblijfsrecreatieve bestemming hebben, dienen te worden opgevat als vakantie-onderkomens in voormelde zin. Het Hof acht hierbij mede van belang dat, naar het Hof ontleent aan de conclusie van de Advocaat-Generaal bij het arrest van de Hoge raad van 22 april 1998, nr. 33.138, BNB 1998/213, de voormalige Gemeente Gulpen de tekst van de artikelen 1 en 2 van de Verordening letterlijk heeft overgenomen van de Model-verordening toeristenbelasting van de VNG uit 1991 (hierna: de Modelverordening 1991). In de toelichting bij artikel 2 van de Modelverordening 1991 wordt opgemerkt: “[m]et vakantie-onderkomens (…) [wordt] gedoeld op zomerhuisjes, recreatiebungalows e.d. (…).”. De appartementen kunnen met laatstgenoemde categorieën vakantie-onderkomens worden gelijk gesteld.

5.2. Vervolgens komt de vraag aan de orde of de appartementen op grond van artikel 2 van de Verordening in hoofdzaak bestemd zijn voor en worden gebezigd als verblijf voor vakantie- en andere recreatieve doeleinden. Het Hof concludeert dat een in 1994 aangevangen exclusief gebruik van de appartementen ten behoeve van asielzoekers, welk gebruik, naar belanghebbende ter zitting onweersproken heeft gesteld, in het jaar 2000 nog voortduurde, een dermate permanent karakter heeft gekregen dat de appartementen gedurende een betekenende periode aan de in artikel 2 van de Verordening aangegeven doeleinden geacht kunnen worden te zijn onttrokken. Het Hof acht in dezen mede redengevend dat in de toelichting bij artikel 2 van de Modelverordening 1991 wordt gesteld: ”De woorden ‘in hoofdzaak bestemd voor‘ geven aan dat een incidenteel, in tijd beperkt, gebruik voor andere dan recreatieve doeleinden niet van invloed is.”. Het Hof merkt op dat, gelet op de in het onderhavige jaar nog steeds wassende stroom asielzoekers, een in de tijd beperkt gebruik in voormelde zin, behoudens bijzondere omstandigheden waarvan te dezen niet is gebleken, niet voor de hand lag. Daaraan doet niet af dat het door de gemeente gedoogde gebruik van de appartementen ten behoeve van de huisvesting van asielzoekers, door de ambtenaar bestempeld als ‘gedoogbeleid’, berustend op - kort gezegd - humanitaire gronden, in strijd is met het ter plaatse van toepassing zijnde bestemmingsplan, van aanvang af als tijdelijk bedoeld zou zijn en niet berust op enige formele gedoogbeschikking.

5.3. Gelet op het hiervóór overwogene komt het Hof tot de conclusie dat, voor het door belanghebbende bestreden deel, de grond aan de aanslag komt te ontvallen. Het gelijk is derhalve aan belanghebbende.

6. Proceskosten

Het Hof acht termen aanwezig de ambtenaar te veroordelen in de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van zijn beroep bij het Hof redelijkerwijs heeft moeten maken. Het Hof stelt deze kosten vast op 2,5 punten maal ƒ 710,-- maal wegingsfactor 1,5 ofwel, afgerond, ƒ 2.663,--.

Gelet op al het vorenstaande dient te worden beslist als volgt:

7. Beslissing

Het Hof vernietigt de bestreden uitspraak, vermindert de aanslag tot een naar een te betalen bedrag van ƒ y,--, gelast dat de ambtenaar aan belanghebbende vergoedt het door deze gestorte griffierecht ten bedrage van ƒ 80,-- en veroordeelt de ambtenaar in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van ƒ 2.663,-- en wijst de Gemeente Gulpen-Wittem aan als de rechtspersoon die de kosten moet vergoeden.

Aldus vastgesteld op 30 maart 2001 door J.Th Simons, voorzitter, J.W.J. Huige en J.A. Monsma, in tegenwoordigheid van H.J. van der Helm, waarnemend-griffier, en op die dag in het openbaar uitgesproken.

Aangetekend in afschrift aan partijen verzonden

op: 30 maart 2001

Het aanwenden van een rechtsmiddel:

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1. Het instellen van beroep in cassatie geschiedt door het indienen van eenberoepschrift bij dit gerechtshof (Postadres: Postbus 70583, 5201 CZ 's-Hertogenbosch).

2. Bij het beroepschrift wordt een afschrift van de bestreden uitspraak overgelegd.

3. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. de dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;

d. de gronden van het beroep in cassatie.

Voor het instellen van beroep in cassatie is een griffierecht verschuldigd.

Na het instellen van beroep ontvangt U een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. Indien U na een mondelinge uitspraak griffierecht hebt betaald ter verkrijging van de vervangende schriftelijke uitspraak van het gerechtshof, komt dit in mindering op het griffierecht dat is verschuldigd voor het indienen van beroep in cassatie.

In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.