Home

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 05-04-2001, AB1884, 97/00720

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 05-04-2001, AB1884, 97/00720

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Datum uitspraak
5 april 2001
Datum publicatie
4 juli 2001
ECLI
ECLI:NL:GHSHE:2001:AB1884
Zaaknummer
97/00720

Inhoudsindicatie

-

Uitspraak

BELASTINGKAMER

Nr. 97/00720

HET GERECHTSHOF TE 's-HERTOGENBOSCH

UITSPRAAK

Uitspraak van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch, tweede meervoudige Belastingkamer, op het beroep van de Maatschap X-Y te S (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het Hoofd van de eenheid Ondernemingen P van de rijksbelastingdienst (hierna: de Inspecteur) op haar bezwaarschrift betreffende de haar opgelegde naheffingsaanslag in de omzetbelasting over het tijdvak 1 januari 1995 tot en met 31 december 1995, aanslagnummer 1.

1. Ontstaan en loop van het geding

De vorenvermelde naheffingsaanslag is opgelegd tot een bedrag van fl. 19.309,= aan enkelvoudige belasting, zonder verhoging, en is na tijdig door belanghebbende daartegen gemaakt bezwaar door de Inspecteur bij uitspraak van 14 maart 1997 gehandhaafd.

Tegen die uitspraak is belanghebbende tijdig en op regelmatige wijze in beroep gekomen bij het Hof. Ter zake van dit beroep heeft de Griffier van belanghebbende een recht geheven van fl. 80,=.

De Inspecteur heeft het beroep bij vertoogschrift bestreden.

De mondelinge behandeling van de zaak heeft met gesloten deuren plaatsgevonden ter zitting van het Hof van 30 augustus 2000 te 's-Hertogenbosch. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord de gemachtigde van belanghebbende, alsmede, de Inspecteur.

De Inspecteur heeft te dezer zitting met toestemming van belanghebbende het hierna onder 2.1 te vermelden stuk overgelegd.

Het Hof heeft in deze zaak op 13 september 2000 mondeling uitspraak gedaan. Afschriften van het proces-verbaal van die uitspraak zijn op 21 september 2000 aan partijen verzonden. De Inspecteur heeft tijdig en op regelmatige wijze verzocht de mondelinge uitspraak te vervangen door een schriftelijke. Ter zake van dit verzoek heeft hij een recht van fl. 150,= voldaan.

2. Vaststaande feiten

Blijkens de stukken van het geding en de gedeeltelijk hiervan afwijkende verklaringen van partijen ter zitting staat tussen partijen het volgende vast:

2.1. Tot 1 februari 1990 dreef de heer X (hierna: de heer X) voor zijn rekening en risico een agrarisch bedrijf te S. Met ingang van deze datum werd dit bedrijf voor gezamenlijke rekening en risico van de heer X en van diens echtgenote, mevrouw Y (hierna: mevrouw Y) gedreven.

De Inspecteur heeft ter zitting een kopie van een ongedateerde en niet ondertekende akte overgelegd, volgens welke akte de heer en mevrouw X-Y op 1 februari 1990 voor onbepaalde tijd een maatschap zijn aangegaan welke de gezamenlijke uitoefening en voortzetting van het tot die datum door de heer X voor eigen rekening en risico gedreven bedrijf tot doel heeft. Volgens artikel 4, aanhef, onderdeel A, aanhef en sub 1, van deze akte is door de heer X onder meer de eigendom van de hem toekomende referentiehoeveelheid in de zin van de Meststoffenwet in deze maatschap ingebracht.

Belanghebbende betwist dat tussen de heer en mevrouw X-Y een maatschap bestaat, althans dat zulks na 31 december 1994 nog het geval is.

De heer en mevrouw X-Y zijn gehuwd in algehele gemeenschap van goederen.

2.2. Per 1 januari 1995 zijn de heer en mevrouw X-Y met hun beide zonen een maatschap (hierna: de nieuwe maatschap) aangegaan welke het bedrijf voortzet dat tot die datum voor gezamenlijke rekening en risico van de heer en mevrouw X-Y werd uitgeoefend.

Tot de stukken behoort een niet ondertekende kopie van de desbetreffende, 30 juni 1995 gedagtekende akte van maatschap. Deze akte luidt, voor zover te dezen van belang, als volgt:

"DE ONDERGETEKENDEN:

1. (Hof: de heer X) hierna te noemen de maat sub 1 (...)

2. (Hof: mevrouw Y) hierna te noemen de maat sub 2 (...)

3. (Hof: de ene zoon van de heer en mevrouw X-Y) hierna te noemen de maat sub 3 (...)

4. (Hof: de andere zoon van de heer en mevrouw X-Y) hierna te noemen de maat sub 4 (...)

(...)

VERKLAREN:

Per 1 januari 1995 met elkaar een maatschap te zijn aangegaan welke met ingang van die datum door de volgende bepalingen wordt beheerst.

(...)

Artikel 4

1. In de maatschap is op 1 januari 1995 ingebracht:

A. Door de maten sub 1 en sub 2:

1. (...)

2. Het gebruik en genot van de hen in eigendom toebehorende onroerende zaken (...) tegen een vergoeding als omschreven in artikel 11 dezer akte.

(...)

3. Het gebruik en genot van de aan hen toebehorende referentiehoeveelheid dierlijke meststoffen (...) alsmede heffingvrije zuivelproduktie (...) tegen een vergoeding als omschreven in artikel 11 dezer akte.

(...)

B. Door de maten sub 3 en sub 4:

(...)

2. De maten sub 1 en sub 2 behouden zich uitdrukkelijk voor de zeggenschap over de produktierechten en de beschikkingsmacht met betrekking tot de rechten die uit de te hunner name gestelde produktierechten voor hen voortvloeien.

(...)

11. Alle schulden en verplichtingen, zoals opgenomen op en overeenkomstig de waarde vermeld op de bedrijfsbalans per 31 december 1994 van de maten sub 1 en sub 2 worden met ingang van 1 januari 1995 voor onverdeelde gelijke aandelen door de maten sub 3 en sub 4 van de maten sub 1 en sub 2 overgenomen en als eigen schulden en verplichtingen erkend, zodat iedere maat een gelijk aandeel in deze schulden en verplichtingen draagt. Hiervan zijn uitgezonderd de schulden en verplichtingen welke samenhangen met de financiering van de onroerende zaken en referentiehoeveelheden, waarvan het gebruik en genot is ingebracht en welke blijven behoren tot het persoonlijk bedrijfsvermogen van de maten sub 1 en sub 2.

(...)

Artikel 7

(...)

3. Vermogensvergoedingen welke worden uitgekeerd terzake van onroerende zaken en referentiehoeveelheden waarvan het gebruik en genot is ingebracht, komen ten goede aan de inbrengers.

(...)

Artikel 11

1. De maten sub 1 en sub 2 ontvangen jaarlijks als aandeel in het bedrijfsresultaat een vergoeding voor de inbreng in gebruik en genot in de maatschap van de onroerende zaken en referentiehoeveelheden, vernoemd in artikel 4 dezer akte, ter grootte van alle kosten, lasten en afschrijvingen van die onroerende zaken en referentiehoeveelheden, alsmede de renten en kosten van geldleningen welke op de financiering van die onroerende zaken en referentiehoeveelheden betrekking hebben.

Voornoemde kosten, lasten, afschrijvingen en renten zijn voor persoonlijke rekening van de maten sub 1 en sub 2.

2. Aan de maten sub 3 en sub 4 komt een jaarlijks in onderling overleg vast te stellen extra winstaandeel toe.

3A. Het jaarlijks bedrijfsresultaat van de maatschap, verminderd met de hiervoor vermelde gebruiksvergoeding en extra winstaandelen wordt als volgt verdeeld: (Hof: iedere maat 25%).

(...).".

2.3. Op grond van het bepaalde in artikel 11 van de onder 2.2 ten dele weergegeven akte hebben de heer en mevrouw X-Y over het tijdvak waarop de onderhavige naheffingsaanslag betrekking heeft (het jaar 1995) als vergoeding voor de inbreng in gebruik en genot in de nieuwe maatschap van de in artikel 4, eerste lid, onderdeel A, sub 3, van deze akte vermelde heffingvrije zuivelproduktie een bedrag ontvangen ter grootte van de afschrijving in dat jaar op die heffingvrije zuivelproduktie (hierna: het melkquotum) ad fl. 110.342,=. Ter zake van het genieten van dit bedrag is geen omzetbelasting voldaan.

2.4. De Inspecteur stelt zich op het standpunt dat tussen de heer en mevrouw X-Y ook gedurende het jaar 1995 een maatschap bestaat, dat deze maatschap het gebruik en genot van het melkquotum in de nieuwe maatschap heeft ingebracht, dat deze maatschap ter zake van deze inbreng de onder 2.3 vermelde vergoeding van fl. 110.342,= heeft ontvangen en dat deze maatschap over die vergoeding omzetbelasting is verschuldigd. In verband hiermede heeft hij ten name van Maatschap X-Y de onderhavige naheffingsaanslag in de omzetbelasting opgelegd ten bedrage van 17,5% van fl. 110.342,= is, afgerond, fl. 19.309,=.

2.5. In de resolutie van de Staatssecretaris van Financiën van 20 oktober 1993, nr. VB 93/2749, gepubliceerd in aantekening 12 op artikel 7 van de Vakstudie Omzetbelasting (hierna: de resolutie) komt onder meer de volgende alinea voor:

"Hoewel hiermee niet is uitgesloten dat tussen combinaties als de onderhavige en de deelnemers van de combinatie prestaties in het economische verkeer kunnen plaatshebben, heeft gelet op het vorenstaande met betrekking tot bedrijfsmiddelen als uitgangspunt te gelden, dat in het geval de door een vennoot of firmant aangeschafte bedrijfsmiddelen worden gebezigd door de maat- of vennootschap die daarvoor een vergoeding aan de vennoot of firmant toekent, niet gesproken kan worden van een belastbare prestatie van de vennoot of firmant jegens de maat- of vennootschap.".

2.6. Nadat belanghebbende tegen de onderhavige naheffingsaanslag bij schrijven van 8 januari 1997 bezwaar had gemaakt, heeft de Inspecteur belanghebbende bij brief van 21 januari 1997 het volgende medegedeeld:

"Refererend aan ons telefonisch onderhoud van 20 januari j.l. bevestig ik hierbij onze afspraak dat u akkoord bent gegaan met een onbeperkt uitstel betreffende de uitspraak op het door u ingediende bezwaarschrift inzake Mts. (Hof: Maatschap) X-Y te S.

Zodra meer bekend is over het te voeren beleid inzake de belastbaarheid van het ter beschikking stellen van quota aan de eigen maatschap, zal ik u hieromtrent zo spoedig mogelijk informeren.".

Bij uitspraak van 14 maart 1997, gemotiveerd bij brief van 19 februari 1997, heeft de Inspecteur het bezwaar vervolgens afgewezen.

3. Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen

3.1. Het geschil betreft de volgende vragen:

I. Heeft de Inspecteur in strijd met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur gehandeld door op 14 maart 1997 uitspraak op het bezwaarschrift te doen?

II. Bestaat er, althans in het tijdvak waarop de naheffingsaanslag betrekking heeft (het jaar 1995), een afzonderlijke maatschap tussen de heer en mevrouw X-Y?

III. Zo ja, heeft die maatschap het gebruik en genot van het melkquotum in de nieuwe maatschap ingebracht?

IV. Zo ja, is die maatschap over de onder 2.3 vermelde vergoeding van fl. 110.342,= omzetbelasting verschuldigd?

V. Handelt de Inspecteur in strijd met door de resolutie gewekt, in rechte te beschermen vertrouwen?

VI. Handelt de Inspecteur in strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel en/of het vertrouwensbeginsel door in het onderhavige geval omzetbelasting verschuldigd te achten en tevoren in andere, soortgelijke gevallen geen actie te ondernemen?

Belanghebbende is van oordeel dat de onder I, V en VI vermelde vragen bevestigend en dat de onder II, III en IV vermelde vragen ontkennend moeten worden beantwoord. De Inspecteur is met betrekking tot al deze vragen de tegenovergestelde opvatting toegedaan.

3.2. Partijen doen hun evenvermelde standpunten steunen op de gronden welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, van al welke stukken de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt.

Ter zitting hebben zij hieraan nog het volgende, zakelijk weergegeven, toegevoegd:

Belanghebbende

Tussen de heer en mevrouw X-Y bestaat geen maatschap. Ten opzichte van de nieuwe maatschap behoort het melkquotum tot hun buitenmaatschappelijk bedrijfsvermogen.

Het aan het slot van de aanvulling van het beroepschrift van 3 september 1997 gedane verzoek om schadevergoeding ziet uitsluitend op de kosten van de aan belanghebbende in verband met de behandeling van het beroep bij het Hof door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.

De Inspecteur

De resolutie is in casu niet van toepassing: het gebruik en genot van het melkquotum is niet door de heer en mevrouw X-Y, maar door de tussen hen bestaande maatschap in de nieuwe maatschap ingebracht. Op een dergelijke situatie heeft de resolutie geen betrekking.

De naheffingsaanslag moet worden verminderd tot een ten bedrage van 17,5/117,5 x fl. 110.342,= is, afgerond, fl. 16.433,=.

Geen aanspraak wordt gemaakt op vergoeding van proceskosten.

3.3. Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de bestreden uitspraak en tot (primair) vernietiging van de naheffingsaanslag.

De Inspecteur concludeert, naar het Hof na wijziging van diens standpunt ter zitting verstaat, tot vernietiging van de bestreden uitspraak en tot vermindering van de naheffingsaanslag tot een ten bedrage van fl. 16.433,=.

4. Beoordeling van het geschil

4.1. Het geschil betreft in de eerste plaats de vraag of de Inspecteur in strijd met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur heeft gehandeld door op 14 maart 1997 uitspraak op het bezwaarschrift te doen.

4.2. De desbetreffende op pagina 3, onder 4, van de aanvulling van belanghebbendes beroepschrift van 3 september 1997 geformuleerde grief van belanghebbende wordt door het Hof verworpen nu niet aannemelijk is geworden dat tussen belanghebbende en de Inspecteur iets meer of iets anders is overeengekomen dan uit de brief van de Inspecteur aan belanghebbende van 21 januari 1997 blijkt en uit deze brief niet valt op te maken dat de Inspecteur heeft toegezegd eerst uitspraak op bezwaar te zullen doen nadat meer bekend is over het te voeren beleid.

4.3. Met betrekking tot de in de omschrijving van het geschil onder III en IV vermelde vragen overweegt het Hof het volgende.

4.4. De overeenkomst waarbij de nieuwe maatschap is aangegaan, laat geen andere uitleg toe dan dat de heer en mevrouw X-Y - en derhalve niet het sedert 1 februari 1990 tussen hen bestaande samenwerkingsverband (hierna: het oude samenwerkingsverband) - ieder afzonderlijk het gebruik en genot van hun aandeel in het melkquotum in de nieuwe maatschap hebben ingebracht. Van een ter beschikking stellen van dit quotum door het oude samenwerkingsverband aan de nieuwe maatschap is derhalve geen sprake, terwijl bij de heer en mevrouw X-Y reeds op grond van door de resolutie gewekt, in rechte te beschermen vertrouwen, niets te belasten valt. De naheffingsaanslag moet mitsdien worden vernietigd.

De overige in geschil zijnde vragen behoeven derhalve geen behandeling meer.

5. Proceskosten en griffierecht

5.1. In de omstandigheid dat het beroep gegrond is, vindt het Hof, nu bijzondere omstandigheden niet zijn gesteld of gebleken, aanleiding de Inspecteur te veroordelen tot vergoeding van de door belanghebbende gemaakte proceskosten. Belanghebbende heeft ter zitting verklaard uitsluitend aanspraak te maken op vergoeding van de haar in verband met de behandeling van het beroep bij het Hof door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Het Hof stelt deze kosten, met inachtneming van het bepaalde in het Besluit proceskosten fiscale procedures, op 2 (punten) x fl. 710,= (waarde per punt) x 1,5 (gewicht van de zaak) is fl. 2.130,=.

5.2. Nu het beroep gegrond is, dient de Inspecteur, gelet op het bepaalde in artikel 5, zevende lid, eerste volzin, van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken, aan belanghebbende het door haar voor deze zaak gestorte griffierecht ad fl. 80,= te vergoeden.

6. Beslissing

Gelet op al het vorenstaande moet worden beslist als volgt:

Het Hof vernietigt de bestreden uitspraak alsmede de naheffingsaanslag; veroordeelt de Inspecteur in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van fl. 2.130,= onder aanwijzing van de Staat der Nederlanden als de rechtspersoon die deze kosten moet vergoeden; en gelast dat door de Inspecteur aan belanghebbende het door deze gestorte griffierecht ad fl. 80,= wordt vergoed.

Aldus vastgesteld op 5 april 2001 door J.A. Meijer, voorzitter, M.E. van Hilten en J.W. Verstraate, en op die datum in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van Th.A.J. Kock, waarnemend-griffier.

Aangetekend in afschrift aan partijen verzonden op: 5 april 2001

Het aanwenden van een rechtsmiddel:

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1. Het instellen van beroep in cassatie geschiedt door het indienen van een beroepschrift bij dit gerechtshof (Postadres: Postbus 70583, 5201 CZ 's-Hertogenbosch).

2. Bij het beroepschrift wordt een afschrift van de bestreden uitspraak overgelegd.

3. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. de dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;

d. de gronden van het beroep in cassatie.

Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd.

Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt U een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. Indien U na een mondelinge uitspraak griffierecht hebt betaald ter verkrijging van de vervangende schriftelijke uitspraak van het gerechtshof, komt dit in mindering op het griffierecht dat is verschuldigd voor het indienen van beroep in cassatie.

In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.