Home

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 11-05-2001, AB2233, 98/02581

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 11-05-2001, AB2233, 98/02581

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Datum uitspraak
11 mei 2001
Datum publicatie
4 juli 2001
ECLI
ECLI:NL:GHSHE:2001:AB2233
Zaaknummer
98/02581

Inhoudsindicatie

-

Uitspraak

BELASTINGKAMER

Nr. 98/02581.

HET GERECHTSHOF TE 's-HERTOGENBOSCH

U I T S P R A A K

Uitspraak van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch, tiende enkelvoudige Belastingkamer, op het beroep van X te Z (hierna: de belanghebbende) tegen de door A (hierna: de ambtenaar) gedane uitspraak van 24 april 1998 op het bezwaarschrift betreffende de in het kader van de Wet waardering onroerende zaken aan de belanghebbende gezonden beschikking d.d. 29 april 1997 met nummer waarbij de waarde van de objecten plaatselijk bekend A-straat 1 en B-straat 1 te Q per de peildatum 1 januari 1994 zijn vastgesteld voor het tijdvak 1 januari 1997 tot en met 31 december 2000.

1. Ontstaan en loop van het geding

De ambtenaar heeft met dagtekening 29 april 1997 aan de belanghebbende een beschikking in het kader van de Wet waardering onroerende zaken aan de belanghebbende gezonden met nummer (hierna: de eerste beschikking). De belanghebbende heeft tegen de beschikking bezwaar aangetekend. De ambtenaar heeft bij de bestreden uitspraak de beschikking vernietigd en op 24 april 1998 een nieuwe voor bezwaar vatbare beschikking (hierna: tweede beschikking) verstuurd met datering op 29 april 1997.

De belanghebbende is tijdig en regelmatig tegen de bestreden uitspraak in beroep gekomen bij het Hof. Ter zake van dit beroep heeft de Griffier van de belanghebbende een recht geheven van ƒ 80. De ambtenaar heeft een vertoogschrift ingediend.

De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden in raadkamer ter zitting van het Hof van 21 maart 2001 te Breda. Aldaar zijn verschenen en gehoord de belanghebbende, tot zijn bijstand vergezeld van zijn zoon B en diens echtgenote C alsmede de ambtenaar, D, tot zijn bijstand vergezeld van E en F, beëdigd taxateur onroerende zaken en gediplomeerd WOZ-taxateur.

De belanghebbende heeft tijdens de mondeling behandeling, zonder bezwaar van de wederpartij, de aan hem op 29 april 1997 gezonden oorspronkelijke beschikking (de eerste beschikking) overgelegd.

2. Feiten

Het Hof stelt op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zit-ting, als tussen partijen niet in geschil dan wel door een der partijen gesteld en door de wederpartij niet of onvoldoende weer-sproken, de volgende feiten vast:

2.1. Met dagtekening 29 april 1997 en nummer 3849 heeft de ambtenaar de eerste beschikking in het kader van de Wet waardering onroerende zaken aan de belanghebbende gezonden voor de objecten A-straat 1 en B-straat 1 te Q.

2.2. De belanghebbende heeft bij de ambtenaar op 21 mei 1997 een bezwaarschrift tegen de eerste beschikking ingediend, onder meer vermeldende dat hij geen eigenaar en geen gebruiker is van het object A-straat 1.

2.3. De ambtenaar heeft bij uitspraak op bezwaar d.d. 24 april 1998 de eerste beschikking vernietigd.

2.4. De ambtenaar heeft op 24 april 1998 de tweede beschikking aan de belanghebbende verstuurd. De ambtenaar heeft de tweede beschikking geantedateerd op 29 april 1997 en voorzien van nummer 3849. Hierbij is de waarde van het object B-straat 1 te Q bepaald op ƒ 335.000 per waardepeildatum 1 januari 1994 voor het tijdvak 1 januari 1997 tot en met 31 december 2000. De tweede beschikking bevat een rechtsmiddelverwijzing en is voor bezwaar vatbaar.

2.5. De belanghebbende heeft een geschrift d.d. 12 mei 1998 naar het Hof gestuurd, dat daar is binnengekomen op 13 mei 1998, onder vermelding dat de waarde van het object B-straat 1 te Q gesteld dient te worden op ƒ 221.600 per 1 januari 1995.

2.6. Gelet op het oordeel van het Hof hierna onder punt 3 kan vaststelling van de overige feiten achterwege blijven.

3. De gronden voor de beslissing

3.1. Het geschrift van de belanghebbende van 12 mei 1998 kan redelijkerwijs niet anders worden opgevat dan een bezwaar tegen de door de ambtenaar vastgestelde tweede beschikking, in welk bezwaar de door ambtenaar vastgestelde waarde van het object B-straat 1 te Q wordt betwist. Indien het Hof het vorenbedoelde geschrift zou beschouwen als een beroepschrift tegen de uitspraak van de ambtenaar van 24 april 1998, zou het Hof het beroep moeten verwerpen en de uitspraak moeten bevestigen, nu in die uitspraak de eerste beschikking - overeenkomstig belanghebbendes bezwaar tegen de eerste beschikking - is vernietigd.

3.2. Nu het Hof heeft vastgesteld dat het binnengekomen geschrift van 12 mei 1998 bezwaren bevatte tegen de tweede beschikking, terwijl geen voor beroep vatbare uitspraak is gedaan op een bezwaar tegen de tweede beschikking, dient de conclusie te zijn dat het Hof ingevolge artikel 6:15, lid 2, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Wet) het geschrift zo spoedig mogelijk als bezwaarschrift had moeten doorzenden aan de ambtenaar, onder gelijktijdige mededeling daarvan aan de afzender. Op de Griffie van het Hof is dit niet onderkend, omdat slechts de tweede beschikking als bijlage bij de gedingstukken was gevoegd.

3.3. Het Hof zal de Griffier opdragen het geschrift van 12 mei 1998 van de belanghebbende als bezwaarschrift tegen de tweede beschikking door te zenden aan de ambtenaar en dit mede te delen aan de belanghebbende.

3.4.1. Bij de afhandeling van het geschrift door de ambtenaar heeft het volgende te gelden. Indien een bezwaar- of beroepschrift wordt ingediend bij een onbevoegd bestuursorgaan of bij een onbevoegde administratieve rechter, en zich niet een van de in artikel 6:15, derde lid, van de Wet genoemde gevallen voordoet waarin het tijdstip van indiening bij het onbevoegde orgaan bepalend is voor de vraag of het bezwaar- of beroepschrift tijdig is ingediend, voorziet de Wet niet in de gevolgen van een verzuim van het onbevoegde orgaan het geschrift zo spoedig mogelijk door te zenden. Een dergelijk verzuim mag echter niet voor rekening van de indiener van het geschrift komen. Indien het geschrift binnen twee weken wordt doorgezonden, kan nog juist worden gesproken van een zo spoedig mogelijke doorzending. In overeenstemming hiermee moet bij doorzending op een later tijdstip het geschrift geacht worden te zijn ingediend bij het bevoegde orgaan twee weken na binnenkomst bij het onbevoegde orgaan (arrest van de Hoge Raad der Nederlanden van 8 december 1999, nummer 33 594, onder meer gepubliceerd in BNB 2000/38* en van 8 december 1999, nummer 34 984, onder meer gepubliceerd in BNB 2000/39*).

3.4.2. In dit geval is de beschikking, ten onrechte, gedateerd op 29 april 1997 en verzonden op 24 april 1998 en is het geschrift op 13 mei 1998 bij het Hof binnengekomen. Gelet op artikel 6:8 van de Wet, is de bezwaartermijn aangevangen op 25 april 1998.

3.4.3. De ambtenaar dient bij de afhandeling van het doorgezonden geschrift te beoordelen of zich één van de in artikel 6:15, derde lid, van de Wet genoemde gevallen voordoet, in welk geval het tijdstip van indiening bij het onbevoegde orgaan, zijnde 13 mei 1998, bepalend is voor het antwoord op de vraag of het bezwaarschrift tijdig is ingediend.

3.4.4. Mocht de ambtenaar tot het oordeel komen, dat zich niet één van de in artikel 6:15, derde lid, van de Wet genoemde gevallen voordoet dan volgt uit hetgeen is vermeld in punt 3.4.1 dat het bezwaarschrift moet worden geacht te zijn binnengekomen op 27 mei 1998 (zijnde 13 mei 1998 plus twee weken), en daaruit volgt dat het bezwaar in dat geval tijdig is ingediend. De ambtenaar kan bij de afhandeling van het geschrift de beoordeling van artikel 6:11 van de Wet derhalve achterwege laten.

4. Proceskosten en griffierecht

4.1. Nu het Hof ten onrechte het geschrift niet zo spoedig mogelijk heeft doorgezonden en het geschrift als beroepschrift in behandeling heeft genomen en ter zake van dit beroep van de belanghebbende door de Griffier een recht is geheven van ƒ 80 zal het Hof de Griffier opdragen dit recht aan de belanghebbende te restitueren.

4.2. Nu belanghebbende door het handelen van de ambtenaar ten onrechte in beroep is gekomen bij het Hof, acht het Hof termen aanwezig de ambtenaar ingevolge artikel 5a van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken te veroordelen in de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van dit beroep bij het Hof in redelijkheid heeft moeten maken. Het Hof stelt deze kosten, mede gelet op het bepaalde in het Besluit proceskosten fiscale procedures, vast op ƒ 1000 (zegge: duizend gulden) aan reis-, verblijf- en verletkosten van de belanghebbende zelf

5. Beslissing

Het Gerechtshof:

draagt de Griffier op het geschrift van 12 mei 1998 aan de ambtenaar door te zenden als bezwaarschrift tegen de tweede beschikking en de belanghebbende daarvan mededeling te doen;

draagt de Griffier op het door de belanghebbende gestorte griffierecht ten bedrage van ƒ 80,= te restitueren;

veroordeelt de ambtenaar in de kosten van het geding van de belanghebbende tot een bedrag van ƒ 1000 en wijst de gemeente R aan als de rechtspersoon die deze kosten moet vergoeden.

Aldus vastgesteld op 11 mei 2001 door P. Fortuin, lid van voormelde kamer, in tegenwoordigheid van A.W.J. Strik, waarnemend-griffier, en op die dag in het openbaar uitgesproken.

Aangetekend in afschrift aan partijen verzonden op: 11 mei 2001

Het aanwenden van een rechtsmiddel:

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1. Het instellen van beroep in cassatie geschiedt door het indienen van een beroepschrift bij dit gerechtshof (Postadres: Postbus 70583, 5201 CZ 's-Hertogenbosch).

2. Bij het beroepschrift wordt een afschrift van de bestreden uitspraak overgelegd.

3. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. de dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;

d. de gronden van het beroep in cassatie.

Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd.

Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt U een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. Indien U na een mondelinge uitspraak griffierecht hebt betaald ter verkrijging van de vervangende schriftelijke uitspraak van het gerechtshof, komt dit in mindering op het griffierecht dat is verschuldigd voor het indienen van beroep in cassatie.

In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.