Home

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 28-06-2001, AB2527, 98/01012

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 28-06-2001, AB2527, 98/01012

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Datum uitspraak
28 juni 2001
Datum publicatie
6 juli 2001
ECLI
ECLI:NL:GHSHE:2001:AB2527
Zaaknummer
98/01012

Inhoudsindicatie

-

Uitspraak

BELASTINGKAMER

Nr. 98/01012

HET GERECHTSHOF TE ’s-HERTOGENBOSCH

UITSPRAAK

Uitspraak van het Gerechtshof te ’s-Hertogenbosch, vierde enkelvoudige Belastingkamer, op het beroep van de erven

X te Z (hierna: belanghebbenden) tegen de uitspraak van het hoofd van de eenheid pariculieren/ondernemingen te P van de rijksbelastingdienst (hierna de Inspecteur) op het bezwaarschrift van belanghebbenden betreffende na te melden aanslag.

1. Ontstaan en loop van het geding

1.1. Ten name van X voornoemd, overleden op 23 augustus 1996 (hierna: X), is een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd naar een belastbaar inkomen van fl. 440.924,--, geheel belast naar het tabeltarief.

1.2. Belanghebbenden hebben tegen die aanslag een bezwaarschrift ingediend. Bij de bestreden uitspraak is da aanslag gehandhaafd.

1.3. Belanghebbenden zijn van vorengemelde uitspraak in beroep gekomen bij het Hof. De Inspecteur heeft het beroep bij vertoogschrift bestreden.

1.4. De mondelinge behandeling van het beroep heeft plaatsgevonden ter zitting van 8 juni 2001. Ter zitting zijn verschenen en gehoord A en B van C te Q, als gemachtigde van belanghebbenden, alsmede namens de Inspecteur D.

1.5. Partijen hebben ter zitting ieder een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan de wederpartij en aan het Hof. De inhoud van die pleitnota’s wordt als hier ingelast aangemerkt. Zonder bezwaar van de wederpartij heeft belanghebbende ter zitting bij zijn pleitnota twee bijlagen overgelegd.

2. Feiten

Het Hof stelt op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting, als tussen partijen niet in geschil dan wel door een der partijen gesteld en door de andere partij niet of onvoldoende weersproken, de volgende feiten vast.

2.1. X was, toen hij in augustus 1996 op 78-jarige leeftijd overleed, als adviseur in loondienst werkzaam bij de te R gevestigde EB.V., waarvan F en G, zoon van X, de aandeelhouders waren.

2.2. X was voorheen, tot hij in 1983 de pensioengerechtigde leeftijd bereikte, als directeur/aandeelhouder betrokken bij de onderneming, uitgeoefend door de te R gevestigde besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Verzinkerij X B.V. Na zijn pensionering aanvaardde hij bij die vennootschap een dienstbetrekking, aanvankelijk als verkoopleider, later, in 1985, als adviseur. Weer later werd E B.V. de werkgeefster van X bij diens werkzaamheden als adviseur.

2.3. In verband met zijn indiensttreding als verkoopleider tekenden Verzinkerij X B.V. en X, “in aanmerking nemende dat X reeds geruime tijd in dienst is van bovengenoemde B.V.” en dat “partijen deze arbeidsovereenkomst in het onderstaande schriftelijk wensen vast te leggen”, een arbeidsovereenkomst. Die overeenkomst luidt voor zover hier van belang, als volgt.

“Artikel 1:

1. De Heer X is in dienst bij de B.V. als verkoopleider

tegen een salaris van f 8.372,82 per 4 weken (excl. de wettelijke toegestane vakantietoeslag).

2. Deze arbeidsovereenkomst is aangegaan tot 1 mei 1985 met dien verstande, dat vanaf genoemde datum de huidige funktie automatisch zal worden omgezet in een adviseurschap van de Heer X en

diens echtgenote. De hoogte van de netto adviseursbeloning zal worden vastgesteld op basis van 70% van het netto jaarsalaris over 1982 met inbegrip van de A.O.W.-uitkering alsmede met inbegrip van het door de onderhavige vennootschap totgekend pensioen, doch exklusief het pensioen toegekend door het Pensioenfonds voor de Metaalnijverheid; in dier voege dat de hoogte van deze adviseursbeloning zal worden aangepast aan de reële koopkracht van 1982.

(…)

Artikel 2:

1. De Heer X heeft recht op een vakantie van 30 dagen per jaar. De tijden, waarop de vakantie wordt genoten, zullen in overleg met de direktieleden worden vastgesteld.

2. Gedurende de vakantie wordt het salaris van de Heer X doorbetaald.

Artikel 3:

De bestaande pensioentoezegging aan de Heer X zal tot

1-5-1985 worden gekontinueerd middels een aanvullende pensioenbrief.

Artikel 4:

1. De B.V. is jegens X verplicht de uitkeringen krachtens Ziektewet en W.A.O., na ingang van ziekte zodanig aan te vullen, dat het gezamenlijke bedrag van de uitkering(en) en de aanvulling gelijk is aan het bij de aanvang van het verzuim wegens ziekte of ongeval netto uitbetaalde salaris.

2. Indien en voorzover X terzake van een ziekte of een hem overkomen ongeval jegens een of meer derden een vordering tot loonderving kan doen gelden, is de B.V. niet verplicht aanvullingen te doen zoals in sub 1 bedoeld, welke in het in sub 1 genoemde netto salaris overtreffen.

Artikel 5:

Eventuele emolumenten, welke aan X worden toegekend, zullen in nader overleg met de B.V. worden vastgesteld.

Artikel 6:

X is verplicht alles te doen en na te laten, wat een goed verkoopleider behoort te doen en na te laten en zal zijn gehele persoon en werkkracht inzetten om de bloei van de B.V. te bevorderen.”.

2.4. Ter gelegenheid van de wijziging van de dienstbetrekking X in die van adviseur tekenden Verzinkerij X B.V. en X, “in aanmerking nemende dat X reeds geruime tijd in dienst is van bovengenoemde B.V.” en dat “partijen deze arbeidsovereenkomst in het onderstaande schriftelijk nader wensen vast te leggen”, in 1985 een arbeidsovereenkomst. Die overeenkomst, de laatste tussen Verzinkerij X B.V. en X, luidt als volgt.

“Artikel 1:

1. De Heer X is in dienst bij de B.V. als adviseur

tegen een salaris van f 4.276,10 per 4 weken (excl. de wettelijke toegestane vakantietoeslag).

2. Deze arbeidsovereenkomst is aangegaan tot 01 mei 1988.

De loonsverhogingen welke binnen de C.A.O. Klein-Metaal zullen worden toegepast worden berekend over het brutoloon van de Heer X.

Artikel 2:

1. De Heer X is niet gebonden aan vaste werktijden. Deze kunnen door hemzelf worden ingedeeld naar eigen inzicht.

Artikel 3:

1. Jaarlijks zal voor de Heer X tot 01-05-1988 een bedrag aan pensioenopbouw worden gereserveerd groot f 22.050,00. Dit bedrag zal eenmaal per jaar worden overgemaakt t.b.v. de Pensioen B.V. van de Heer X.

Artikel 4:

1. Tot 01-05-1988 blijven de emolumenten van de Heer X ongewijzigd.

Artikel 5:

1. De Heer X is verplicht alles te doen en te laten wat een goed adviseur behoort te doen en te laten en zal zijn gehele persoon en werkkracht inzetten om de bloei van de B.V. te bevorderen.”.

2.5. Tussen X en E B.V. bestond in 1996 een conflict inzake de vergoeding van vakantiedagen die X niet had opgenomen, inzake de vergoeding van gewerkte overuren en inzake tantième. X was daarbij van mening dat ter zake voor hem recht bestond op uitbetaling door de vennootschap van een bedrag van ongeveer fl. 650.000,--. De vennootschap betwistte dat X recht had op die uitbetaling.

2.6. In de loop van 1996 legden E B.V. en X hun conflict bij. In verband daarmee werd door X een brief d.d.

1 juli 1996 “voor akkoord” getekend. Die brief, gericht aan X, was opgesteld en reeds getekend door E B.V.. Die brief luidt als volgt.

“Wij begrijpen uw verbittering dat nog steeds de beloningskwestie van jaren geleden niet is opgelost. Anderzijds bent u daar ook debet aan, immers uw eisen liggen in de orde van grootte van 3 ton netto maar dat betekent voor de zaak na brutering ca. 6,5 ton eenmalige extra last.

Wij hebben ons reeds vele malen serieus over dit probleem intern beraden en komen nu maximaal uit op bruto f 381.968,- af te ronden op f 380.000.

Het bedrag ad f 381.968 is als volgt samengesteld:

Niet vergoede snipperdagen f 104.600

Idem gewerkte overuren “ 197.368

Niet toegekende tantième “ 80.000

Totaal f 381.968

Van elke post hebben wij een gedegen onderbouwing.

Over de laatste 5 jaar werd in totaal (de buitengewone baten en lasten weglatend) f 4.261.000 winst na belasting gehaald. Volgens de geraadpleegde accountant zou het redelijk zijn om 2% van 4 miljoen dit is f 80.000 aan u voor extra tantième toe te kennen (dit is gemiddeld f 16.000 per jaar).

Ter voorkoming van gerechtelijke procedures doen wij u het voorstel tot een afkoopsom van f 330.000. U houdt daarvan over - na aftrek van alle belastingen - ca. f 150.000. Dit zullen we nog wel moeten laten narekenen.

Wanneer u met dit alleszins redelijke voorstel akkoord gaat, kunt u de extra kopie van de brief voor akkoord tekenen en is deze vervelende affaire eindelijk van de baan. Wij meenden dit aanbod schriftelijk te moeten doen zonder bespreking vooraf, ter vermijding van emoties en woordenwisseling zoals in het verleden. Dit is wel ons eindbod, anders moet er maar arbitrage komen.”.

2.7. Na ontvangst van het door belanghebbende getekende exemplaar van de brief d.d. 1 juli 1996 werd tot uitbetaling aan belanghebbende van het in de brief genoemde bedrag ad

fl. 330.000,-- overgegaan, onder inhouding van fl. 180.000,-- loonheffing.

2.8. In de aangifte inkomstenbelasting 1996 ten name van X hebben belanghebbenden toepassing van een tarief van 45% verzocht over een deel van fl. 330.000,-- van het door hen aangegeven belastbare inkomen ad fl. 440.924,--. Bij de aanslagregeling heeft de Inspecteur op dat gehele bedrag ad fl. 440.924,-- het tabeltarief toegepast.

3. Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen

3.1. In geschil is het antwoord op de vraag of voormeld bedrag ad fl. 330.000,-- moet worden aangemerkt als te zijn genoten ter vervanging van gederfde inkomsten, in de zin van artikel 31, lid 1, van de Wet op de inkomstenbelasting 1964. Belanghebbende beantwoordt die vraag bevestigend. De Inspecteur beantwoordt die vraag ontkennend.

3.2. Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden vermeld in de van hen afkomstige stukken. Ter zitting hebben zij daaraan geen argumenten toegevoegd, behoudens dat belanghebbenden, in aanvulling op hetgeen daaromtrent in hun pleitnota is vermeld, hebben verklaard dat X in ieder geval in het verleden vakantiedagen welke hij niet heeft opgenomen, (vrije) uren gedurende welke hij overwerkte alsmede tantième dat niet werd uitbetaald, heeft kunnen afdwingen en voorts dat ter zake niet alleen de in 2.4 vermelde maar ook de in 2.3 vermelde arbeidsovereenkomst van belang is.

3.3. Belanghebbenden hebben geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak en vermindering van de aanslag tot een naar een belastbaar inkomen van fl. 440.924,-- waarvan fl. 330.000,-- belast naar een tarief van 45%. De Inspecteur heeft geconcludeerd tot bevestiging van de bestreden uitspraak.

4. Overwegingen omtrent het geschil

4.1. Vakantiedagen en uren van arbeidsdagen waarin niet behoeft te worden gewerkt, vormen geen inkomsten in de zin van de Wet op de inkomstenbelasting 1964. Inzover in voormeld bedrag van

fl. 330.000,-- vergoedingen begrepen zijn ter zake van door X niet opgenomen vakantiedagen en gewerkte overuren, zijn die vergoedingen niet aan te merken als te zijn genoten ter vervanging van gederfde inkomsten, in de zin van artikel 31, lid 1, van de Wet op de inkomstenbelasting 1964. Die vergoedingen vormen (latere) betalingen voor verrichte arbeid.

4.2. Wat de “schadeloosstelling ter vergoeding van niet-uitbetaald tantième betreft”, zoals belanghebbenden hebben geformuleerd, overweegt het Hof het volgende.

4.2.1. In de in 2.3 vermelde arbeidsovereenkomst is omtrent een aan X toegekend tantième niets te lezen. Artikel 5 van die overeenkomst vermeldt alleen dat “eventuele emolumenten, welke aan X worden toegekend, in nader overleg met de B.V. zullen worden vastgesteld”. Ook in de in 2.4 vermelde arbeidsovereenkomst is omtrent een aan X toegekend tantième niets te lezen.

4.2.2. In de door X voor akkoord getekende brief d.d. 1 juli 1996 is vermeld dat “over de laatste 5 jaar in totaal (de buitengewone baten en lasten weglatend) na belasting een winst van

f 4.261.000 werd behaald” en dat “volgens de geraadpleegde accountant het redelijk zou zijn om 2% van 4 miljoen dit is

f 80.000 aan u voor extra tantième toe te kennen”. Mede in verband waarmee werd “het voorstel tot een afkoopsom van f 330.000” gedaan, “ter voorkoming van gerechtelijke procedures”.

4.2.3. Gelet op het in 4.2.1 vermelde en gelet op de inhoud van de brief d.d. 1 juli 1996 is aannemelijk dat in de uitgekeerde som van fl. 330.000,-- geen bedrag is begrepen, verband houdende met een vóór het bereiken van de overeenstemming als voormeld bestaand recht op tantième. In die som is, ter zake van tantième, mitsdien geen bedrag begrepen dat kan worden aangemerkt als te zijn genoten ter vervanging van gederfde inkomsten. Dat een tantième in een dienstbetrekking, soortgelijk aan die van X, “vanzelfsprekend” zou zijn geweest, zoals belanghebbenden hebben aangevoerd, maakt dit niet anders.

4.3. Gelet op het vorenstaande is het gelijk aan de zijde van de Inspecteur. Voor dat geval is niet in geschil dat de bestreden uitspraak moet worden bevestigd.

Proceskosten

Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 5a van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken.

5. De beslissing

Het Hof bevestigt de bestreden uitpraak.

Aldus vastgesteld op 28 juni 2001 door G.J. van Muijen, lid van voormelde Kamer, in tegenwoordigheid van P.H.A. Calis, waarnemend-griffier, en op die datum in het openbaar uitgesproken.

Aangetekend in afschrift aan partijen verzonden op 28 juni 2001

Het aanwenden van een rechtsmiddel:

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1. Het instellen van beroep in cassatie geschiedt door het indienen van een beroepschrift bij dit gerechtshof (Postadres: Postbus 70583, 5201 CZ 's-Hertogenbosch).

2. Bij het beroepschrift wordt een kopie van deze uitspraak overgelegd.

3. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. de dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;

d. de gronden van het beroep in cassatie.

Voor het instellen van beroep in cassatie is een griffierecht verschuldigd.

Na het instellen van dit beroep ontvangt U een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. Indien de belanghebbende na een mondelinge uitspraak griffierecht heeft betaald ter verkrijging van een vervangende schriftelijke uitspraak van het gerechtshof, komt dit griffierecht in mindering op het door de belanghebbende voor het indienen van het beroep in cassatie verschuldigde griffierecht.

In het beroepschrift in cassatie kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.