Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 26-06-2001, AB2848, 98/05094
Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 26-06-2001, AB2848, 98/05094
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof 's-Hertogenbosch
- Datum uitspraak
- 26 juni 2001
- Datum publicatie
- 26 juli 2001
- ECLI
- ECLI:NL:GHSHE:2001:AB2848
- Zaaknummer
- 98/05094
Inhoudsindicatie
-
Uitspraak
BELASTINGKAMER
Nr. 98/05094
HET GERECHTSHOF TE 's-HERTOGENBOSCH
U I T S P R A A K
Uitspraak van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch, achtste enkelvoudige Belastingkamer, op het beroep van X B.V., te Y tegen de uitspraak van het hoofd van de eenheid douane te P van de rijksbelastingdienst (hierna: de Inspecteur) op het bezwaarschrift betreffende de beschikking van 1 juli 1998 op haar verzoek om teruggaaf van accijns, verbruiksbelasting en voorraadheffing voor de periode week 45 tot en met 52 van 1996.
1. Ontstaan en loop van het geding
Bij brief van 19 juni 1998 verzoekt belanghebbende teruggaaf van accijns, verbruiksbelasting en voorraadheffing voor de periode week 13 tot en met 20 van 1998 ter zake van door Z B.V. gekochte en ontvangen vliegtuigbrandstof tot een bedrag van respectievelijk ƒ 9.110,43, ƒ 166,49 en ƒ 82,91 ofwel totaal ƒ 9.359,83.
De Inspecteur verleent bij beschikking van 1 juli 1998 teruggaaf tot een bedrag van respectievelijk ƒ 1.296,60, ƒ 23,70 en 11,80 ofwel totaal ƒ 1.332,10.
Bij brief van 31 juli 1998 komt mr A, verbonden aan A, advocaten en mediators, te Q, namens Z B.V. tegen de beschikking in bezwaar. De Inspecteur wijst het bezwaar van Z B.V. bij uitspraak van 21 september 1998 af.
Mr A voornoemd komt namens Z B.V. bij faxbericht van 30 oktober 1998 van deze uitspraak in beroep bij het Hof.
De Inspecteur heeft een vertoogschrift ingediend.
De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad in raadkamer ter zitting van het Hof van 21 maart 2001 te 's-Hertogenbosch. Aldaar zijn verschenen en gehoord mr A voornoemd, als gemachtigde van belanghebbende en als gemachtigde van Z B.V., vergezeld van B, directeur van Z B.V., alsmede de Inspecteur.
Mr A heeft ter zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan het Hof en aan de wederpartij. De inhoud van deze pleitnota moet als hier ingelast worden aangemerkt.
Voorts heeft hij aldaar een machtiging van belanghebbende overgelegd.
2. Feiten
Het Hof stelt op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting, als tussen partijen niet in geschil dan wel door een der partijen gesteld en door de wederpartij niet of onvoldoende weersproken, de volgende feiten vast.
2.1. Z B.V. is eigenaar van diverse vliegtuigen en verhuurt deze inclusief brandstof, welke door belanghebbende aan haar is geleverd, mede voor het geven van vlieginstructies. De vergoedingen voor de huur van het vliegtuig en de lesgelden worden aan de havenmeester betaald. De havenmeester betaalt de huurpenningen aan Z B.V. en de lesgelden aan de instructeur.
2.2. Voor de leden van de S Club bestaat de mogelijkheid vlieglessen te nemen op vliegtuigen van Z B.V.. In dat geval huurt deze club het vliegtuig en draagt daarbij zorg voor de aanwezigheid van een vlieginstructeur. Z B.V. heeft een aantal instructeurs die niet bij haar in dienst zijn, gemachtigd van haar vliegtuigen gebruik te maken voor lesvluchten.
Voorzover B voornoemd als instructeur is opgetreden,
zijn de ter zake van die vluchten teruggevraagde accijns, verbruiksbelasting en voorraadheffing teruggegeven. Voorzover andere, niet bij Z in dienst zijnde, instructeurs de vlieglessen hebben gegeven, is de teruggaaf geweigerd.
2.3. Het verzoek om teruggaaf betreft enkel de brandstof die is gebruikt voor de vlieguren die besteed zijn aan de in 2.2 bedoelde vlieglessen.
2.4. Tot de aan Z B.V. toebehorende vliegtuigen behoort een vliegtuig uit 1951 met de registratie PH-XXX. Op dit vliegtuig zijn slechts enkele piloten door Z B.V. gemachtigd te vliegen dan wel les te geven.
3. Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen
3.1. De Inspecteur stelt zich in de eerste plaats op het standpunt dat het beroep niet-ontvankelijk is. Tussen partijen is voorts in geschil het antwoord op de vraag of de teruggaaf van accijns, verbruiksbelasting en voorraadheffing ter zake van de vluchten waarbij lessen worden gegeven door instructeurs die niet in dienst zijn van Z B.V., terecht is geweigerd. Belanghebbende beantwoordt die vraag ontkennend, de Inspecteur bevestigend.
3.2. Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken. Zij hebben daaraan ter zitting geen argumenten toegevoegd.
3.3. Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de bestreden uitspraak en verlening van teruggaaf van accijns, verbruiksbelasting en voorraadheffing zoals door haar is verzocht.
De Inspecteur concludeert - voor het geval het beroep ontvankelijk wordt geacht - primair tot bevestiging van zijn uitspraak, en subsidiair tot vernietiging van zijn uitspraak en
weigering van de teruggaaf voorzover deze betrekking heeft op het gebruik van het sub 2.4 genoemde vliegtuig, waarvan het registratienummer op de bunkerverklaring ontbreekt.
4. Overwegingen omtrent het geschil
4.1. Nu de Inspecteur in het vertoogschrift heeft gesteld dat in de bezwaarfase is aangenomen dat Z B.V. bevoegdelijk bezwaar maakte namens belanghebbende, en de sub 1 genoemde machtiging ter zitting is overgelegd, moet het beroep ontvankelijk worden geacht.
4.2. Ingevolge artikel 8 van de Richtlijn 92/81/EEG van de Raad van 19 oktober 1992 (hierna: de Richtlijn) is, voorzover te dezen van belang, de levering van brandstof voor andere luchtvaart dan particuliere plezierluchtvaart vrijgesteld van accijns. Onder particuliere plezierluchtvaart dient ingevolge lid 1, onderdeel b, van evenbedoeld artikel 8, te worden verstaan:
"het gebruik van een luchtvaartuig door de eigenaar daarvan of door de natuurlijke of rechtspersoon die het gebruik daarvan geniet door huur of anderszins, voor andere dan commerciële doeleinden en met name voor andere doeleinden dan voor het vervoer van personen of goederen of voor het verrichten van diensten onder bezwarende titel, dan wel ten behoeve van overheidsinstanties."
Ingevolge het eerste lid, aanhef, van meergenoemd artikel 8, is het de Lid Staten toegestaan nadere voorwaarden te stellen met als doel:
"(…) een juiste en eenvoudige toepassing van deze vrijstellingen te verzekeren en fraude, ontwijking of misbruik te voorkomen (…)"
De Richtlijn is, voorzover te deze van belang, tot stand gekomen uit de overweging dat:
"(…) het voor de goede werking van de interne markt van belang is dat er gemeenschappelijke definities worden vastgesteld voor alle minerale oliën die vallen onder de algemene regeling voor accijnsprodukten
(…) het nuttig is deze definities te baseren op die van de gecombineerde nomenclatuur die van kracht is op de datum waarop deze richtlijn wordt vastgesteld
(…) bepaalde verplichte vrijstellingen op communautair niveau moeten worden vastgelegd
(…) het evenwel dienstig is de Lid-Staten toe te staan op facultatieve basis bepaalde andere vrijstellingen of verlaagde tarieven toe te passen op hun nationale grondgebied, mits dit geen verstoring van de mededinging tot gevolg heeft
(…)"
Artikel 66 van de Wet op de accijns (hierna: de Wet) verstaat onder een plezierluchtvaartuig: “een luchtvaartuig dat wordt gebruikt door de eigenaar daarvan of door de natuurlijke of rechtspersoon
die het gebruik daarvan geniet door huur of anderszins, voor andere dan commerciële doeleinden en met name voor andere doeleinden dan voor het vervoer van personen of goederen of voor het verrichten van diensten onder bezwarende titel, dan wel ten behoeve van overheidsinstanties.
4.3. Vast staat dat de onderhavige vliegtuigen van Z B.V. worden verhuurd aan derden en worden gebruikt voor het geven van vlieglessen. Zowel voor de verhuur als voor de vlieglessen is uiteraard een vergoeding verschuldigd.
Onder deze omstandigheden moet worden geoordeeld dat de vliegtuigen worden gebruikt voor het verrichten van diensten onder bezwarende titel in de zin van artikel 8, lid 1, onderdeel b, van de Richtlijn
jo. artikel 66, lid 3, van de Wet. Aan dit oordeel kan niet afdoen dat - naar de Inspecteur stelt - “gereduceerde” tarieven worden
gehanteerd, omdat ook dan sprake is van diensten “onder bezwarende titel” als vorenbedoeld.
Het Hof vermag niet in te zien dat voor de toepassing van de onderhavige vrijstelling onderscheid zou moeten worden gemaakt tussen de gevallen, waarin de vlieglessen door personeel van Z B.V. worden gegeven, en de onderhavige gevallen, waarin de lessen worden gegeven door personen, die niet bij haar in dienst zijn. Tot deze door de Inspecteur voorgestane restrictieve toepassing van de vrijstelling geven de bewoordingen noch de strekking van Richtlijn en Wet aanleiding.
4.4. De Inspecteur betwist niet dat ook het vliegtuig met registratie PH-XXX is verhuurd aan derden en gebruikt voor het geven van vlieglessen, blijkens de verhuurnota's voor een verhoudingsgewijs zeer kort tijdsbestek. Dat belanghebbende heeft verzuimd genoemde registratie op de door haar overgelegde bunkerverklaring te vermelden, acht het Hof in de omstandigheden van het onderhavige geval niet van voldoende gewicht om haar de teruggaaf van accijns voor de minerale oliën, die voor het onderhavige vliegtuig zijn gebruikt, te onthouden, daargelaten nog dat de Inspecteur niet heeft aangegeven welk bedrag aan accijns en overige heffingen daarmee gemoeid zou zijn.
Ook de subsidiaire stelling van de Inspecteur dient derhalve te worden verworpen.
4.5. Op grond van al het vorenstaande is het gelijk aan de zijde van belanghebbende, zodat moet worden beslist als hierna vermeld.
5. Proceskosten
Het Hof acht termen aanwezig de Inspecteur te veroordelen in de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van zijn beroep bij het Hof redelijkerwijs heeft moeten maken. Het Hof stelt deze kosten vast op 2 punten maal ƒ 710,-- maal wegingsfactor 1 ofwel ƒ 1.420,--.
6. Beslissing
Het Hof vernietigt de bestreden uitspraak, verleent een aanvullende teruggaaf van accijns tot een bedrag van ƒ 7813,83, van verbruiksbelasting tot een bedrag van ƒ 142,79, en van voorraadheffing tot een bedrag van ƒ 71,11, gelast dat de Inspecteur aan belanghebbende vergoedt het door deze gestorte griffierecht ten bedrage van ƒ 80,--, veroordeelt de Inspecteur in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van ƒ 1.420,-- en wijst de Staat der Nederlanden aan als de rechtspersoon die de kosten moet vergoeden.
Aldus vastgesteld op 26 juni 2001 door A. Bijlsma, lid van voormelde kamer, in tegenwoordigheid van C.A.F.M. Stassen, waarnemend-griffier, en op die dag in het openbaar uitgesproken.
Aangetekend in afschrift aan partijen verzonden
op: 26 juni 2001
Het aanwenden van een rechtsmiddel:
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. Het instellen van beroep in cassatie geschiedt door het indienen van een beroepschrift bij dit gerechtshof (Postadres: Postbus 70583, 5201 CZ 's-Hertogenbosch).
2. Bij het beroepschrift wordt een afschrift van de bestreden uitspraak overgelegd.
3. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is een griffierecht verschuldigd.
Na het instellen van beroep ontvangt U een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. Indien U na een mondelinge uitspraak griffierecht hebt betaald ter verkrijging van de vervangende schriftelijke uitspraak van het gerechtshof, komt dit in mindering op het griffierecht dat is verschuldigd voor het indienen van beroep in cassatie.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.