Home

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 13-06-2001, AB2849, 98/05554

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 13-06-2001, AB2849, 98/05554

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Datum uitspraak
13 juni 2001
Datum publicatie
26 juli 2001
ECLI
ECLI:NL:GHSHE:2001:AB2849
Zaaknummer
98/05554

Inhoudsindicatie

-

Uitspraak

BELASTINGKAMER

Nr. 98/05554

HET GERECHTSHOF TE ’s-HERTOGENBOSCH

PROCES-VERBAAL MONDELINGE UITSPRAAK

Uitspraak van het Gerechtshof te ’s-Hertogenbosch, tweede meervoudige Belastingkamer, op het beroep van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid X B.V. te Y tegen de uitspraak van het Hoofd van de eenheid Grote ondernemingen P van de rijksbelastingdienst (hierna: de Inspecteur) op haar bezwaarschrift betreffende de haar met verhoging opgelegde naheffingsaanslag in de omzetbelasting over het tijdvak 1 april 1994 tot en met 1 juli 1994, aanslagnummer 1, en het bij het vaststellen van die aanslag met betrekking tot die verhoging genomen kwijtscheldingsbesluit.

De mondelinge behandeling:

De mondelinge behandeling van de zaak heeft voor wat betreft de enkelvoudige belasting met gesloten deuren en voor wat betreft de verhoging in het openbaar plaatsgevonden ter zitting van het Hof van 30 mei 2001 te ’s-Hertogenbosch. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord gemachtigde van belanghebbende, tot bijstand vergezeld van mevrouw mr Z, beiden verbonden aan het kantoor A Belastingadviseurs, de heer T, directeur van belanghebbende, en de heer S, alsmede, de Inspecteur.

Na behandeling van de zaak heeft het Hof heden, 13 juni 2001, de volgende mondelinge uitspraak gedaan.

De beslissing:

Het Hof vernietigt de bestreden uitspraak;

vermindert de naheffingsaanslag tot een ten bedrage van

fl. 1.539.083,= aan enkelvoudige belasting, met een

verhoging van 100 %;

verleent kwijtschelding van de verhoging tot op

fl. 10.000,=;

veroordeelt de Inspecteur in de proceskosten van

belanghebbende tot een bedrag van fl. 2.840,= onder

aanwijzing van de Staat der Nederlanden als de rechtspersoon

die deze kosten moet vergoeden; en

gelast dat door de Inspecteur aan belanghebbende het door

deze gestorte griffierecht ad fl. 80,= wordt vergoed.

De gronden:

(1) Gelet op het bepaalde in artikel 12, eerste lid, van het Uitvoeringsbesluit omzetbelasting 1968 (hierna: het Uitvoeringsbesluit) geldt de aanspraak op toepassing van het tarief van nihil voor leveringen slechts indien de toepasselijkheid van dat tarief uit boeken en bescheiden blijkt, dat wil zeggen indien de toepasselijkheid van dat tarief door middel van boeken en bescheiden overtuigend wordt aangetoond.

(2) Belanghebbende heeft als boeken en bescheiden aangevoerd de op de onderhavige leveringen betrekking hebbende, door haar opgemaakte facturen, de bankafschriften van de vanuit Duitsland verrichte betalingen van deze facturen en verklaringen van de heren D, E en S. Met deze boeken en bescheiden, ook indien tezamen beschouwd en indien evenvermelde verklaringen kunnen worden aangemerkt als bescheiden in de zin van artikel 12, eerste lid, van het Uitvoeringsbesluit, heeft belanghebbende naar het oordeel van het Hof het van haar verlangde bewijs niet geleverd.

Het Hof neemt met betrekking tot de bewijskracht van evenvermelde verklaringen in aanmerking dat de getypte verklaringen waarop de naam van de heer D is vermeld, niet zijn ondertekend en derhalve onvoldoende aannemelijk is dat deze verklaringen inderdaad van de heer D afkomstig zijn. Bovendien heeft de ene van deze verklaringen betrekking op meer facturen dan de andere van deze verklaringen. De handgeschreven verklaring van de heer D maakt melding van een lijst, welke echter ontbreekt. De verklaringen van de heren E en S houden slechts in dat goederen door de heer D werden afgehaald in Y, doch houden niets in waaruit blijkt dat de heer D deze goederen ook daadwerkelijk naar Duitsland heeft overgebracht. Met betrekking tot de partij goederen welke volgens deze verklaringen door de heer E naar Duitsland is begeleid, staat niet vast op welke facturen zulks betrekking heeft. Belanghebbende heeft weliswaar gesteld dat dit een transactie van juni 1994 betreft, doch heeft dit op geen enkele wijze, laat staan met boeken en bescheiden, onderbouwd.

(3) Het door belanghebbende ter zitting gehouden betoog over de samenhang tussen de heffing in Nederland en Duitsland vindt geen steun in het geldend recht.

(4) Hetgeen belanghebbende in haar beroepschrift en in haar pleitnota heeft gesteld, kan niet tot het oordeel leiden dat te dezen sprake is van schending van het vertrouwensbeginsel, het gelijkheidsbeginsel, de door belanghebbende aangevoerde Europese beginselen van behoorlijk bestuur en het EVRM.

Ook van schending van door de resolutie van 23 april 1986,

nr. 286-1389, gewekt vertrouwen, is geen sprake.

(5) Naar het oordeel van het Hof moet belanghebbende ten tijde van het doen van de desbetreffende aangifte(n) in redelijkheid hebben beseft dat zij de toepasselijkheid van het 0%-tarief niet met boeken en bescheiden kon doen blijken. Door desalniettemin het 0%-tarief toe te passen, heeft zij derhalve dermate lichtvaardig gehandeld dat het minst genomen aan grove schuld, dat wil zeggen in laakbaarheid aan opzet grenzende onachtzaamheid, harerzijds is te wijten dat aanvankelijk te weinig omzetbelasting is voldaan.

(6) De Inspecteur heeft ter zitting verklaard dat de na te heffen enkelvoudige belasting nader dient te worden berekend op 17,5/117,5 x fl. 10.333.843,= is fl. 1.539.083,=.

(7) Nu, gelet op hetgeen onder (6) is vermeld, het beroep gedeeltelijk gegrond is en bijzondere omstandigheden niet zijn gesteld of gebleken, vindt het Hof aanleiding de Inspecteur te veroordelen tot vergoeding van de door belanghebbende gemaakte proceskosten. Het Hof stelt deze kosten met inachtneming van het bepaalde in het Besluit proceskosten fiscale procedures op 2 (punten) x fl. 710,= (waarde per punt) x 2 (gewicht van de zaak) is fl. 2.840,=.

(8) Nu de naheffingsaanslag wordt verminderd, dient de Inspecteur, gelet op het bepaalde in artikel 5, zevende lid, eerste volzin, van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken, aan belanghebbende het door haar voor deze zaak gestorte griffierecht ad fl. 80,= te vergoeden.

(9) Gelet op al het vorenstaande moet worden beslist als eerder vermeld.

Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal.

Aldus vastgesteld op 13 juni 2001 door J.A. Meijer, voorzitter, A. Bijlsma en P. Fortuin, en op die datum in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van Th.A.J. Kock, waarnemend-griffier.

Aangetekend in afschrift aan partijen verzonden op: 18 juni 2001

Het aanwenden van een rechtsmiddel:

U kunt binnen vier weken na de verzenddatum van deze uitspraak dit gerechtshof schriftelijk verzoeken de mondelinge uitspraak te vervangen door een schriftelijke (Postadres: Postbus 70583, 5201 CZ 's-Hertogenbosch).

Voor het verkrijgen van een schriftelijke uitspraak bedraagt het griffierecht voor belanghebbende fl. 150,=.

Het bestuursorgaan is voor het verkrijgen van een schriftelijke uitspraak eveneens een griffierecht van fl. 150,= verschuldigd.

De vervanging van een mondelinge uitspraak door een schriftelijke strekt ertoe de mondelinge uitspraak in een andere vorm vast te leggen. Het gerechtshof mag daarbij de gedane uitspraak niet aan een heroverweging onderwerpen.

Uitsluitend tegen een schriftelijke uitspraak van het gerechtshof staat beroep in cassatie open bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarvoor is eveneens een griffierecht verschuldigd. Het ter verkrijging van een schriftelijke uitspraak betaalde griffierecht wordt door de griffier van de Hoge Raad in mindering gebracht op het voor beroep in cassatie verschuldigde recht.