Home

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 24-08-2001, AD3254, 97/21023

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 24-08-2001, AD3254, 97/21023

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Datum uitspraak
24 augustus 2001
Datum publicatie
30 augustus 2001
ECLI
ECLI:NL:GHSHE:2001:AD3254
Zaaknummer
97/21023

Inhoudsindicatie

-

Uitspraak

BELASTINGKAMER

Nr. 97/21023

HET GERECHTSHOF TE ’s-HERTOGENBOSCH

UITSPRAAK

Uitspraak van het Gerechtshof te ’s-Hertogenbosch, vijfde enkelvoudige Belastingkamer, op het door mevrouw

X te Z ingediende beroep tegen de uitpraak van het hoofd van (voorheen) de eenheid der registratie en successie te P (vestiging Q) van de rijksbelastingdienst, op het bezwaarschrift betreffende de aanslagen in het recht van successie in na te melden nalatenschap.

1. Ontstaan en loop van het geding

1.1. Op 27 maart 1994 is te Z overleden A, geboren op 3 juni 1931. In verband met dat overlijden zijn aanslagen in het recht van successie opgelegd tot een totaalbedrag van fl. 22.622,--. Tegen die aanslagen is bezwaar gemaakt. Bij de bestreden uitspraak is het totaal van de aanslagen met fl. 1.270,-- verminderd tot (fl. 22.622,-- - fl. 1.270,-- =) fl. 21.352,--.

1.2. Ter zake van voormelde uitspraak is beroep ingesteld door X voornoemd, echtgenote van erflater. De Inspecteur heeft dat beroep bij vertoogschrift bestreden.

1.3. De mondelinge behandeling van het beroep heeft plaatsgevonden ter zitting van 15 maart 2000. Ter zitting is namens het hoofd van de eenheid particulieren te R (vestiging P), thans de bevoegde inspecteur, verschenen en gehoord B. Erflaters echtgenote is met telefonisch bericht daaromtrent niet verschenen.

1.4. Na de mondelinge behandeling heeft tussen partijen en het Hof een briefwisseling plaatsgehad, met overeenkomstige toepassing van het bepaalde in de artikelen 14 en 16 van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken.

2. Vaststaande feiten

Het Hof stelt de volgende feiten vast.

2.1. Op 27 maart 1994 is te Z overleden A, geboren op 3 juni 1931 (hierna: erflater). Erflater, die in algehele gemeenschap van goederen was gehuwd en die bij testament (ouderlijke boedelverdeling) over zijn nalatenschap beschikte, heeft als zijn erfgenamen achtergelaten zijn echtgenote voornoemd alsmede de drie uit zijn huwelijk geboren kinderen, te weten een dochter en twee zonen.

2.2. Erflater dreef tijdens zijn leven in maatschapsverband met zijn twee zonen een melkvee- annex varkensbedrijf.

2.3. Tot de door het overlijden van erflater ontbonden algehele gemeenschap van goederen waarvan de nalatenschap van erflater de helft uitmaakt, behoorden een melkquotum ter waarde van

fl. 2.702.360,-- en een mestquotum ter waarde van fl. 323.520,--.

2.4. De boekwaarde van het melkquotum bedroeg fl. 75.540,--. De stille reserve in verband hiermee beliep (fl. 2.702.360,--

- fl. 75.540,-- =) fl. 2.626.820,--. De boekwaarde van het mestquotum was nihil. De stille reserve in verband hiermee was derhalve gelijk aan voormelde waarde ad fl. 323.520,--.

2.5. In de aangifte voor het recht van successie in de nalatenschap van erflater zijn in verband met voormelde stille reserves “latente belastingschulden” onder de passiva opgenomen. De latente belastingschuld in verband met het melkquotum is berekend op 20% x ½ (nalatenschapsgedeelte) x fl. 2.626.820,-- (stille reserve) =

fl. 262.682,--. De latente belastingschuld in verband met het mestquotum is berekend op 20% x ½ x fl. 323.520,-- (stille reserve) = fl. 32.352,--.

2.6. Bij de aanslagregeling voor het recht van successie (Succ. 4, nr. 94.02288) zijn het melkquotum en het mestquotum, met inachtneming van de resolutie van de staatssecretaris van Financiën van 21 oktober 1992 (aangevuld op 24 augustus 1993), opgenomen voor een waarde van nihil.

2.7. De latente belastingschulden als voormeld, totaal bedragend (fl. 262.682,-- + fl. 32.352,-- =) fl. 295.034,--, zijn niet als schulden in aanmerking genomen. Bij de bestreden uitspraak is daarin geen verandering gekomen. Mede in verband daarmee is aan ieder van beide zonen van erflater een aanslag in het recht van successie opgelegd van fl. 11.311,--, welke bij de bsstreden uitspraak is verminderd met (1/2 x fl. 1.270,-- =) fl. 635,-- tot fl. 10.676,--. De echtgenote en dochter van erflater waren geen successierecht verschuldigd. Op het aanslagbiljet voor het recht van successie stonden de verkrijgers van de nalatenschap van erflater vermeld. De (laatste) woonplaats van erflater was niet vermeld.

3. Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen

3.1.1. In geschil is of X voornoemd, die beroep heeft ingesteld, ontvankelijk is in het beroep. Zij is er klaarblijkelijk vanuit gegaan dat dat het geval is. De Inspecteur heeft gesteld dat het beroep niet-ontvankelijk is.

3.1.2. Indien evenbedoelde vraag bevestigend moet worden beantwoord, is primair in geschil het antwoord op de vraag of voormelde aanslagen moeten worden vernietigd, in verband met de omstandigheid dat op het door X ontvangen aanslagbiljet de woonplaats van erflater niet is vermeld. De instelster van het beroep beantwoordt die vraag bevestigend, de Inspecteur ontkennend.

3.1.3. Indien de vraag of de aanslagen om de zojuist aangegeven reden moeten worden vernietigd, ontkennend moet worden beantwoord, is subsidiair in geschil of de aanslagen (verder) moeten worden verminderd in verband met het alsnog in aanmerking van belastinglatenties ter zake van het melk- en het mestquotum. Die vraag beantwoordt de instelster van het beroep eveneens bevestigend en de Inspecteur ontkennend.

3.2. Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden vermeld in de van hen afkomstige stukken. Ter zitting zijn daaraan geen argumenten toegevoegd

3.3.1. De instelster van het beroep concludeert primair tot vernietiging van voormelde aanslagen in het recht van successie en subsidiair tot (verdere) vermindering van die aanslagen in dier voege dat het saldo van de nalatenschap alsnog wordt verminderd met de berekende latente belastingschulden, een en ander als in 2.5 weergegeven.

3.3.2. De Inspecteur concludeert primair dat de instelster van het beroep niet-ontvankelijk is in het beroep. Subsidiair concludeert hij tot bevestiging van de bestreden uitspraak.

4. Overwegingen omtrent het geschil

4.1. In het bezwaarschrift, ingediend door een professioneel accountants- en belastingadviesbureau, werd verzocht “de aanslag te verminderen conform de aangifte”. Bij de bestreden uitspraak werd, wat voormelde latente belastingschulden betreft, niet aan het bezwaar tegemoet gekomen. Aangenomen moet worden dat de echtgenote van erflater, die zelf geen successierecht verschuldigd was en die in het ingediende beroepschrift tegen het niet in aanmerking nemen van latente belastingschulden stelling nam, bij het instellen van het beroep (mede) namens haar beide zonen heeft gehandeld. In dit verband merkt het Hof op dat het bij een zogeheten ouderlijke boedelverdeling in een testament niet ongebruikelijk is de langstlevende tot executeur-testamentair te benoemen. Niet-ontvankelijkverklaring in het beroep behoort in ieder geval achterwege te blijven.

4.2. Bij de ontvangst van het onderhavige aanslagbiljet door erflaters echtgenote moet het deze, reeds vanwege de op dat aanslagbiljet vermelde verkrijgers, onmiddellijk duidelijk zijn geweest dat dat aanslagbiljet de nalatenschap van haar te Z gewoond hebbende en aldaar overleden echtgenoot betrof. Het ontbreken op dat aanslagbiljet van een vermelding van de woonplaats van erflater leidt niet tot nietigheid van de aanslagen.

4.3. Omtrent de door het Hof ter zitting aan de Inspecteur gestelde vraag of is voldaan aan het zorgvuldigheidsbeginsel, in die zin dat in of bij het onderhavige aanslagbiljet is aangegeven

dat, indien domicilie is gekozen, de geadresseerde de aangeslagenen op de hoogte dient te stellen van het feit dat te hunnen name een aanslag is opgelegd, heeft de Inspecteur gereageerd bij brief van 12 mei 2000. Die brief is door de griffier in afschrift doorgestuurd aan de wederpartij. In haar reactie op die brief van de Inspecteur, bij brief van 21 juli 2000, heeft erflaters echtgenote ter zake geen stelling ingenomen. Het Hof gaat er in verband hiermee vanuit dat door de belastingdienst zorvuldig is gehandeld, in de zin als hiervoor bedoeld.

4.4. De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 5 november 1997

(nr. 31 849), ondermeer gepubliceerd in BNB 1998/8 (r.o. 5.2), overwogen dat de strekking van artikel 20, vijfde lid van de Successiewet 1956 is, in de daar genoemde situaties te voorkomen dat de heffing van de successiewet cumuleert met de heffing van inkomstenbelasting. Bij de regeling van de onderhavige aanslag voor het recht van successie zijn evenwel het melkquotum en het mestquotum opgenomen voor een waarde van nihil, zodat heffing van successierecht daarover achterwege is gebleven. Cumulatie met de heffing van inkomstenbelasting is niet aan de orde. De Inspecteur heeft terecht de latente (inkomsten)belastingschulden als voormeld, niet als schulden in aanmerking genomen.

4.5. Voor het geval het Hof tot de hiervoor gegeven oordelen zou komen, is niet in geschil dat de bestreden uitspraak moet worden bevestigd.

Proceskosten

Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 5a van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken.

5. De beslissing

Het Hof bevestigt de bestreden uitspraak.

Aldus vastgesteld op 24 augustus 2001 Door P.J.M. Bongaarts, lid van voormelde Kamer, in tegenwoordigheid van P.H.A. Calis, waarnemend-griffier, en op die datum in het openbaar uitgesproken.

Aangetekend in afschrift aan partijen verzonden op 24 augustus 2001

Het aanwenden van een rechtsmiddel:

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1. Het instellen van beroep in cassatie geschiedt door het indienen van een beroepschrift bij dit gerechtshof (Postadres: Postbus 70583, 5201 CZ 's-Hertogenbosch).

2. Bij het beroepschrift wordt een kopie van deze uitspraak overgelegd.

3. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. de dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;

d. de gronden van het beroep in cassatie.

Voor het instellen van beroep in cassatie is een griffierecht verschuldigd.

Na het instellen van dit beroep ontvangt U een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. Indien de belanghebbende na een mondelinge uitspraak griffierecht heeft betaald ter verkrijging van een vervangende schriftelijke uitspraak van het gerechtshof, komt dit griffierecht in mindering op het door de belanghebbende voor het indienen van het beroep in cassatie verschuldigde griffierecht.

In het beroepschrift in cassatie kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.