Home

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 24-08-2001, AD3671, 96/01704

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 24-08-2001, AD3671, 96/01704

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Datum uitspraak
24 augustus 2001
Datum publicatie
21 september 2001
ECLI
ECLI:NL:GHSHE:2001:AD3671
Zaaknummer
96/01704

Inhoudsindicatie

-

Uitspraak

BELASTINGKAMER

Nr. 96/01704

HET GERECHTSHOF TE 's-HERTOGENBOSCH

U I T S P R A A K

Uitspraak van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch, derde meervoudige Belastingkamer, op het beroep van X te Y (Duitsland) tegen de uitspraak van het hoofd van de eenheid particulieren/ondernemingen buitenland te P van de rijksbelastingdienst (hierna: de Inspecteur) op het bezwaarschrift betreffende de hem opgelegde aanslag in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen voor het jaar 1993.

1. Ontstaan en loop van het geding

De aanslag is berekend naar een belastbaar inkomen van ƒ 59.833--.

Na bezwaar heeft de Inspecteur de aanslag bij de bestreden uitspraak gehandhaafd.

Belanghebbende is van deze uitspraak in beroep gekomen bij het Hof. De Inspecteur heeft een vertoogschrift ingediend.

De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Hof van 5 juli 2000 te ‘s-Hertogenbosch. Aldaar zijn verschenen en gehoord, de gemachtigde van belanghebbende, alsmede de Inspecteur.

Belanghebbende heeft ter zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan het Hof en aan de wederpartij. De inhoud van deze pleitnota moet als hier ingelast worden aangemerkt.

Naar aanleiding van het ter zitting door het Hof tot belanghebbende gerichte verzoek om schriftelijk nadere inlichtingen te verstrekken, heeft tussen het Hof en partijen een briefwisseling plaatsgevonden, waarbij het bepaalde in de artikelen 14, lid 1, aanhef en onderdeel 2°, en 16 van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken overeenkomstige toepassing heeft gevonden. Belanghebbende heeft in dat kader het Hof bij brief van 7 juli 2000 nadere inlichtingen verschaft. De Inspecteur heeft daarop bij brief van 25 september 2000 gereageerd.

Naar aanleiding van Hoge Raad 20 december 2000, nr. 35.576,

VN 2001/3.5 hebben partijen nader stukken gewisseld.

Partijen hebben het Hof schriftelijk laten weten het niet wenselijk te achten hun standpunten nogmaals mondeling toe te lichten.

2. Feiten

Het Hof stelt op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting, als tussen partijen niet in geschil dan wel door een der partijen gesteld en door de wederpartij niet of onvoldoende weersproken, de volgende feiten vast.

2.1. Belanghebbende is geboren op 7 november 1956 en gehuwd. Hij woont in Duitsland op het adres Astrasse 1, Y. Hij heeft de Duitse nationaliteit.

Belanghebbende is in dienstbetrekking werkzaam bij S BV te Q.

2.2. Belanghebbende verdiende in 1993 zijn gehele arbeidsinkomen in Nederland. Dit arbeidsinkomen is in Nederland volledig in het belastbaar inkomen begrepen.

2.3. Op 1 oktober 1993 is belanghebbende vanuit Nederland geëmigreerd naar Duitsland en vanaf deze datum is hij buitenlands belastingplichtige. Voorafgaande aan de emigratie bezat belanghebbende reeds een in aanbouw zijnde (eigen) woning in Duitsland.

2.4. Bij de aanslagregeling over de periode in 1993 die voorafging aan de emigratie (verder: de binnenlandse periode) werd de negatieve opbrengst van de in Duitsland gelegen eigen woning in aanmerking genomen en werd de betaalde rente van schulden in aftrek toegelaten.

2.5. Bij de aanslagregeling over de periode in 1993 na de emigratie (verder: de buitenlandse periode) werden de gevraagde aftrekken van negatieve opbrengst van de woning in Duitsland alsmede van betaalde rente van schulden niet toegestaan.

In cijfers:

Aangegeven Vastgesteld

Zuivere arbeidsinkomsten ƒ 68.270,-- ƒ 68.270,--

Negatieve inkomsten eigen woning ƒ 2.625,-- ƒ 0,--

Onzuiver inkomen ƒ 65.270,-- ƒ 68.270,--

Aftrek periodieke uitkeringen ƒ 9.779,-- ƒ 8.437,--

Rente van schulden ƒ 37,-- ƒ 0,--

Belastbaar inkomen ƒ 55.829,-- ƒ 59.833,--

2.6 De negatieve opbrengst van de eigen woning en de rente van schulden toe te rekenen aan de buitenlandse periode zijn door de Inspecteur ook na bezwaar niet in aftrek toegelaten.

De Inspecteur heeft ter zitting medegedeeld dat de rente van schulden ad ƒ 37,-- wel aftrekbaar is en tevens dat belanghebbende in de binnenlandse periode al het premiemaximum had bereikt. Hij heeft nadien bij ambtshalve vermindering het belastbaar inkomen vastgesteld op ƒ 59.796,--. Hij heeft tevens ambtshalve de aanslag premie volksverzekeringen 1993 tot nihil teruggebracht.

3. Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen

3.1. Tussen partijen is uitsluitend nog in geschil het antwoord op de vraag of de negatieve inkomsten uit de eigen woning voor zover toe te rekenen aan de buitenlandse periode in aftrek dienen te worden toegelaten.

3.2. Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken. Zij hebben daaraan ter zitting geen argumenten toegevoegd.

3.3. Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de bestreden uitspraak en vermindering van de aanslag tot een naar een belastbaar inkomen van ƒ 55.829,--.

De Inspecteur concludeert tot vernietiging van de uitspraak en vermindering van de aanslag tot een berekend naar een belastbaar inkomen van ƒ 59.796,-- en een premie-inkomen van nihil welke verminderingen inmiddels ambtshalve zijn verleend.

4. Overwegingen omtrent het geschil

4.1. Belanghebbende stelt dat naar nationaal recht beoordeeld de heffing weliswaar juist verloopt, maar in zijn geval leidt tot een door het communautair recht verboden discriminatie naar woonplaats. Hij wordt, naar hij stelt, ongelijk behandeld ten opzichte van een inwoner van Nederland die overigens in dezelfde positie verkeert. Naar zijn mening bestaat daarvoor geen rechtvaardiging. Blijkens Hoge Raad 20 december 2000, 35.576, VN 2001/3.5 vindt deze stelling echter geen steun in het recht.

4.2. Kern van dat arrest is dat het de Lid-Staten vrij staat om in het kader van bilaterale verdragen ter vermijding van dubbele belasting de aanknopingsfactoren ter verdeling van heffingsbevoegdheden vast te stellen. Er is in het bijzonder geen sprake van zichtbare of verkapte discriminatie op grond van nationaliteit, indien Nederland geen rekening houdt met negatieve bestanddelen van het inkomen, welke volgens het verdrag aan de andere staat zijn toegewezen, zoals in casu de negatieve inkomsten uit de in Duitsland gelegen eigen woning van belanghebbende.

Naar de Inspecteur terecht stelt, is daarom niet van belang dat het evengenoemde arrest een geval betrof waarin een Nederlander emigreerde naar België terwijl het hier een Duitser betreft die naar Duitsland emigreert en evenmin of Duitsland al of niet een renteaftrek verleent.

Belanghebbende heeft verder nog gesteld dat met ingang van 2001 Nederland wel rekening houdt met die negatieve inkomsten, terwijl de verdragen met de desbetreffende landen ongewijzigd zijn gebleven. Wat er zij van de juistheid van die stelling, kan zij belanghebbende naar het oordeel van het Hof voor het onderhavige jaar in elk geval niet baten.

4.3. Het gelijk is op grond van het in 4.1 en 4.2 overwogene aan de Inspecteur.

5. Proceskosten

Het Hof acht termen aanwezig de Inspecteur te veroordelen in de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van zijn beroep bij het Hof redelijkerwijs heeft moeten maken. Het Hof stelt deze kosten vast op 2 punten maal ƒ 710,-- maal wegingsfactor 1 ofwel ƒ 1.420,--, vermeerderd met ƒ 73,-- reiskosten retour R/’s-Hertogenbosch, tezamen

ƒ 1.493,--.

6. Beslissing

Het Hof vernietigt de bestreden uitspraak, handhaaft de aanslag zoals deze luidt na ambtshalve verleende vermindering, gelast dat de Inspecteur aan belanghebbende vergoedt het door deze gestorte griffierecht ten bedrage van ƒ 75,--, veroordeelt de Inspecteur in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van ƒ 1.493,-- en wijst de Staat der Nederlanden aan als de rechtspersoon die de kosten moet vergoeden.

Aldus vastgesteld op 24 augustus 2001 door P.J.M. Bongaarts, voorzitter, R.J. Koopman en W.F.G. Wijnen, in tegenwoordigheid van C.A.F.M. Stassen, waarnemend-griffier, en op die dag in het openbaar uitgesproken.

Aangetekend in afschrift aan partijen verzonden

op: 24 augustus 2001

Het aanwenden van een rechtsmiddel:

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1. Het instellen van beroep in cassatie geschiedt door het indienen van een beroepschrift bij dit gerechtshof (Postadres: Postbus 70583, 5201 CZ 's-Hertogenbosch).

2. Bij het beroepschrift wordt een afschrift van de bestreden uitspraak overgelegd.

3. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. de dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;

d. de gronden van het beroep in cassatie.

Voor het instellen van beroep in cassatie is een griffierecht verschuldigd.

Na het instellen van beroep ontvangt U een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. Indien U na een mondelinge uitspraak griffierecht hebt betaald ter verkrijging van de vervangende schriftelijke uitspraak van het gerechtshof, komt dit in mindering op het griffierecht dat is verschuldigd voor het indienen van beroep in cassatie.

In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.